ECLI:NL:RBAMS:2025:9409

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
13-133418-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvullende toestemming voor vervolging in het kader van Europees strafrecht

Op 13 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeslissing genomen in een zaak betreffende de vordering ex artikel 14, derde lid, van de Overleveringswet (OLW). Deze vordering was ingediend door de officier van justitie op 4 november 2025 en betreft een verzoek van Duitsland om toestemming te verlenen voor uitbreiding van de vervolging van een overgeleverde persoon, geboren in 1998 en momenteel gedetineerd in zijn geboorteland. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verdedigingsrecht van de overgeleverde persoon mogelijk niet volledig is geëerbiedigd. De advocaat van de overgeleverde persoon heeft aangegeven dat er aanzienlijke bezwaren zijn en dat hij geen inzage heeft gekregen in de relevante dossiers, wat de mogelijkheid om een gedetailleerde verklaring af te leggen heeft bemoeilijkt. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie verzocht om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of de advocaat alsnog inzage kan krijgen in de dossiers. De beslissing op het verzoek om aanvullende toestemming is aangehouden in afwachting van de beantwoording van deze vragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-133418-24
Datum beslissing: 13 november 2025
TUSSEN- BESLISSING
op de vordering ex artikel 14, derde lid, Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 4 november 2025, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor uitbreiding van de vervolging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder g, OLW. Dit verzoek is ingediend door het
Amtsgericht Osnabrück, Duitsland, op 10 oktober 2025 en betreft:
[persoon] ,
geboren op [geboortedag 1] 1998 in [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in [geboorteland] ,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

Hoorrecht
Vereist is dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming kenbaar te maken, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 oktober 2021. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken onvoldoende dat het verdedigingsrecht van de overgeleverde persoon is geëerbiedigd op het moment dat hij in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de aanvullende toestemming. Hoewel de overgeleverde persoon en zijn advocaat wel gehoord zijn op het verzoek, blijkt uit het proces-verbaal dat de advocaat verklaard heeft dat er aanzienlijke bezwaren zijn en dat hij geen inzage heeft gekregen in de dossiers. Daarom was het niet mogelijk om een gedetailleerde verklaring af te leggen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de officier van justitie verzoeken om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of de advocaat van de overgeleverde persoon alsnog inzage kan krijgen in de dossiers. Om het verdedigingsrecht van de overgeleverde persoon volledig te eerbiedigen zal hij, dan wel zijn advocaat, daarna nogmaals in de gelegenheid moeten worden gesteld om opmerkingen en bezwaren naar voren te brengen met betrekking tot het verzoek om aanvullende toestemming.

2.Beslissing

De rechtbank:
verzoekt de officier van justitie de hiervoor weergegeven vragen met betrekking tot het hoorrecht voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en houdt de beslissing op het verzoek aan in afwachting van de beantwoording daarvan.
Deze beslissing is genomen op 13 november 2025 door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M. Scheeper en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Hooibrink, griffier.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.