ECLI:NL:RBAMS:2025:9732

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
13/187234-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en voorbereidingshandelingen

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juni 2025 te Amsterdam 1.665,13 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad en voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de vervaardiging van drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen sprake is van een vormverzuim. De verdachte, geboren in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd gedetineerd aangetroffen. Tijdens de zittingen op 19 september en 25 november 2025 is het onderzoek gevoerd. De verdediging voerde aan dat het binnentreden van de woning onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat er een bestuursrechtelijke machtiging was afgegeven en dat het binnentreden rechtmatig was. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig, gezien de omstandigheden en de hoeveelheid drugs die in de woning was aangetroffen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De in beslag genomen verdovende middelen werden onttrokken aan het verkeer, terwijl andere goederen verbeurd werden verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging heeft genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/187234-25
Datum uitspraak: 9 december 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1972 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van
19 september 2025 en 25 november 2025. Op de zitting van 19 september 2025 is het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, zodat het Openbaar Ministerie nadere informatie kon verschaffen over het binnentreden van de woning. Het onderzoek is op 25 november 2025 hervat.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 17 juni 2025 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: het opzettelijk verhandelen, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 1.665,13 gram cocaïne;
feit 2: het verrichten van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen ten aanzien van de misdrijven genoemd in artikel 10 lid 4 en 5 van de Opiumwet.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim in het vooronderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bewijsuitsluiting. De raadsman heeft aangevoerd dat het binnentreden in de woning van verdachte onrechtmatig was. Er is binnengetreden met een bestuursrechtelijke machtiging naar aanleiding van meldingen en signalen van drugsdealen vanuit de woning. Daarmee is het bestuursrecht misbruikt. In geval van dergelijke meldingen en signalen moet het strafrecht worden ingezet. Er is sprake van een vooropgezet plan tussen de gemeente en de politie.
De raadsman heeft nogmaals verzocht om de meldingen en signalen naar aanleiding waarvan is binnengetreden bij het dossier te voegen.
3.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim, omdat het binnentreden in de woning van verdachte rechtmatig was. Er was een bestuursrechtelijke machtiging om de woning binnen te treden om te controleren of de woning rechtmatig werd gebruikt. Toen tijdens de controle een drugslab werd aangetroffen – waardoor er een verdenking in de zin van artikel 27 Sv ontstond – is de situatie bevroren en is er contact opgenomen met de officier van justitie, en vervolgens met de rechter-commissaris. Omdat er geen sprake is van een vormverzuim is het Openbaar Ministerie ontvankelijk en leidt dit niet tot bewijsuitsluiting.
In reactie op het herhaald verzoek van de raadsman om de meldingen en signalen aan het dossier toe te voegen, heeft de officier van justitie laten weten dat al hetgeen de gemeente met het Openbaar Ministerie heeft gedeeld al in het dossier zit.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het herhaald verzoek van de raadsman om de meldingen en signalen aan het dossier toe te voegen af omdat zij dit voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv niet nodig vindt. De rechtbank kan op basis van de processtukken beoordelen of sprake is van een situatie waarin onrechtmatig is binnengetreden.
De rechtbank is, op grond van de stukken in het dossier, van oordeel dat het binnentreden in de woning van verdachte rechtmatig was. Er bestond een vermoeden dat de woning onrechtmatig werd gebruikt. Om die reden is door de burgemeester een bestuursrechtelijke machtiging afgegeven op grond van (onder meer) de Algemene wet op het binnentreden en de Huisvestingswet en -verordening. De machtiging is afgegeven om te kunnen controleren of de woning werd gebruikt in overeenstemming met (onder meer) de Huisvestingswet en -verordening. De machtiging zit in het dossier, vergezeld van een memo. Bij het binnentreden is de machtiging getoond en er is uitgelegd waarom er werd binnengetreden. Toen het drugslab werd aangetroffen (in de kamer die vervolgens ‘kamer 1’ wordt genoemd), is de situatie bevroren en is er op verzoek van de officier van justitie een strafrechtelijke machtiging afgegeven door de rechter-commissaris.
De stelling van de raadsman dat in geval van drugsgerelateerde meldingen of signalen (bij de gemeente) uitsluitend strafrechtelijk mag worden opgetreden, vindt geen steun in het recht. De gemeente heeft immers eigen bevoegdheden om te controleren of het gebruik van een woning in overeenstemming is met (gemeentelijke) regelgeving. Dat is niet anders bij drugsgerelateerde meldingen of signalen.
Van bewust gebruik van bestuursrechtelijke bevoegdheden voor strafrechtelijke doelen of onrechtmatige sturing door de politie is niet gebleken. Integendeel, uit het proces-verbaal van bevindingen van de binnengetreden verbalisanten volgt dat zij de controle door de gemeente hebben afgewacht en (bewust) geen vragen hebben gesteld aan verdachte.
Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en ziet derhalve geen aanleiding om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, noch om over te gaan tot bewijsuitsluiting.
3.2.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte voor
feit 1gedeeltelijk moet worden vrijgesproken. In de eerste plaats moet verdachte worden vrijgesproken voor de aangetroffen drugs in ‘kamer 1’, omdat verdachte hierover geen beschikkingsmacht had. Dit was immers niet zijn kamer, de kamer zat op slot en hij had geen sleutel. De sleutel is bovendien niet bij hem aangetroffen. Er is ook geen sprake van opzet. In de tweede plaats moet verdachte worden vrijgesproken voor de aangetroffen drugs in het doosje onder het bed in ‘kamer 2’, omdat er geen doosje te zien is op foto 5 en 6 (doorgenummerde pagina’s 10 en 11).
Verdachte moet voor
feit 2geheel worden vrijgesproken omdat alle goederen zijn aangetroffen in kamer 1 en verdachte, om redenen zoals zojuist genoemd, hierover geen beschikkingsmacht had en bovendien het opzet ontbreekt.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in
bijlage II, bewezen dat verdachte zich op 17 juni 2025 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 1.665,13 gram cocaïne (
feit 1) en het treffen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de misdrijven genoemd in artikel 10 lid 4 en 5 van de Opiumwet (
feit 2). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.1.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de drugs en de spullen gerelateerd aan het drugslab in kamer 1. Eerst verklaarde hij dat kamer 1, de kamer die op slot zat en waar het drugslab is aangetroffen, de kamer van zijn moeder was. Later verklaarde hij dat zijn moeder niet in deze woning woonde en dat kamer 1 van [naam] was, die al een aantal maanden in [plaats] was. In ieder geval was de kamer niet van hem, zat de kamer op slot en had hij geen sleutel. Op zitting heeft verdachte verklaard dat de kamer ook wel eens geopend was en dat er dan mensen in- en uitliepen. Twee weken vóór het binnentreden heeft Veilig Thuis de woning bezocht. Ook toen was kamer 1 open. Veilig Thuis is in kamer 1 geweest en verdachte was daarbij. Er was toen geen drugslab.
Dat verdachte geen wetenschap had van de drugs en de spullen gerelateerd aan het drugslab die vervolgens op 17 juni 2025 in kamer 1 zijn aangetroffen en dat hij hierover geen beschikkingsmacht had, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte woonde met drie kinderen al een lange periode in de woning en gebruikte de woning aldus intensief. Er zijn bovendien niet alleen in kamer 1 drugs en spullen die kunnen worden gerelateerd aan het drugslab aangetroffen, maar door de gehele woning: in de woonkamer, in beide slaapkamers van verdachte en zijn kinderen, in de keuken, in de gang en op het balkon – allemaal ruimtes waarin verdachte leefde. Er zijn ook drugs aangetroffen in de kamer waar beide dochters sliepen. Eerder heeft verdachte hier niet over willen verklaren. Op zitting verklaarde hij dat de toezichthouders en/of verbalisanten die drugs daar moeten hebben neergelegd. Ook deze verklaring vindt de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring dat hij geen beschikkingsmacht of opzet had op de aanwezige drugs en spullen gerelateerd aan het drugslab in zijn woning niet onderbouwd en daarmee ongeloofwaardig is. Gelet op al de hierboven genoemde omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte wetenschap en feitelijke macht had over de drugs en deze spullen in zijn woning, in de zin dat hij daarover kon beschikken.
Dat er bij fouillering van verdachte geen sleutel van kamer 1 is aangetroffen, maakt dit oordeel niet anders. Verdachte hoefde de sleutel immers niet bij zich te dragen, de sleutel kon ook ergens anders liggen.
Dat het dossier geen foto’s bevat van het doosje waarin de drugs onder het bed in kamer 2 zijn aantroffen, betekent niet dat het doosje niet in de kamer was. Het dossier bevat immers een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waarin verbalisanten relateren dat zij de drugs in een doosje onder het bed in kamer 2 hebben aangetroffen.
4.3.2.
Partiële vrijspraak van een aantal handelingen onder 1 tenlastegelegd
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat verdachte de hoeveelheid cocaïne onder 1 tenlastegelegd heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd. Verdachte dient daarom hiervan te worden vrijgesproken.
4.3.3.
Partiële vrijspraak ten aanzien van een aantal goederen onder 2 tenlastegelegd
De rechtbank constateert dat een aantal goederen onder 2 tenlastegelegd, te weten ‘meerdere maatbekers’ en ‘meerdere spatels’, tweemaal op de tenlastelegging staan. De rechtbank gaat ervan uit dat met ‘meerdere bezemstelen’ en ‘houten stokken’ dezelfde goederen worden bedoeld. Verdachte dient van hetgeen dubbel op de tenlastelegging staat te worden vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, bewezen dat verdachte
feit 1:
op 17 juni 2025 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1.665,13 gram cocaïne;
feit 2:
op 17 juni 2025 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, voor te bereiden en de navolgende voorwerpen en stoffen:
een elektrische dompelaar
meerdere jerrycans en flessen wasbenzine
meerdere flessen en een blik aceton
meerdere flessen en jerrycans ammonia
een jerrycan met dichloormethaan
meerdere jerrycans met zoutzuur
een vat met gasoline
een fles met zwavelzuur
een vat en emmer met geuroplosmiddelen
meerdere maatbekers
meerdere spatels
een sealzak met versnijdingsmiddel Tetramisol
meerdere bezemstelen
een sealzak met cocaïnebase
een jerrycan met Methyl Ethyl Keton
verpakkingsmateriaal (sealzakken en boterhamzakjes en een rol tape)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De straf

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, wordt opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – bij een bewezenverklaring – aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 1.665,13 gram cocaïne en het treffen van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van drugs. Verdachte had een drugslab, drugs en allerlei drugsgerelateerde spullen in de woning waar hij, samen met zijn drie minderjarige kinderen, woonde. Buiten dat cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid, gaat de productie van en handel in cocaïne gepaard met andere vormen van criminaliteit. Daarbij komt dat een cocaïnelab in een woning levensgevaarlijk kan zijn voor zowel verdachte zelf, zijn kinderen, als alle omwonenden doordat het bijvoorbeeld ontploffingsgevaar met zich kan brengen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechtbanken hebben vastgesteld. Ook heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij al eerder voor drugsfeiten is veroordeeld.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. Daarbij wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de drugs door de woning was verspreid, ook in de verblijfruimte van de kinderen, en het aantreffen van het drugslab in de woning, een hogere en deels voorwaardelijke straf rechtvaardigt.
Het verzoek om de voorlopige hechtenis direct op te heffen wordt afgewezen, gelet op de straf die de rechtbank oplegt.

9.Het beslag

De rechtbank beslist dat de verdovende middelen, op de beslaglijst aangegeven met nummers 5, 12, 14, 15, 16 en 17, worden onttrokken aan het verkeer.
De goederen, op de beslaglijst aangegeven met nummers 1, 2, 3, 4, 6, 11, 13 en 18 worden verbeurd verklaard.
De rechtbank beslist verder tot teruggave van de ‘smartphone’, met nummer 8, aan de rechthebbende en tot teruggave van de ‘Samsung’, met nummer 9, aan de beslagene.
De beslaglijst is als
bijlage IIIaan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen
 14 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht; en
 14 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een gedeelte, namelijk
4 (vier) maanden, van de gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart
onttrokken aan het verkeerde verdovende middelen met nummers 5, 12, 14, 15, 16 en 17 op de beslaglijst (bijlage III).
Verklaart
verbeurdde goederen met nummers 1, 2, 3, 4, 6, 11, 13 en 18 op de beslaglijst (bijlage III).
Beslist tot
teruggave aan de rechthebbendevan de ‘Smartphone’ met nummer 8 op de beslaglijst (bijlage III).
Beslist tot
teruggave aan de beslagenevan de ‘Samsung’ met nummer 9 op de beslaglijst (bijlage III).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mr. A.H.E. van der Pol en mr. M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.A. Olsen, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 9 december 2025.
[…]
.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]

2.[…]

[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]