7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing van een man uit België die onder valse voorwendselen naar Amsterdam is gelokt. Het slachtoffer was in de veronderstelling dat hij een afspraakje had met een meisje. Verdachte wist dat er een plan was gemaakt om het slachtoffer te beroven. Verdachte was met vijf andere medeverdachten. Verdachte had een mes bij zich, die door een van zijn medeverdachten is gebruikt om te dreigen. Verdachte heeft ook actief meegedaan met het dreigen. Nadat het slachtoffer zijn spullen had afgegeven, bleef de groep tegen hem schreeuwen en duwen en ging over tot slaan. Het slachtoffer is ook met het mes verwond. Verdachte heeft het slachtoffer, toen die in de bosjes was geduwd, zelfs nog geslagen met een kabelslot. Het geweld stopte pas toen het slachtoffer hard om hulp riep. Verdachte is toen met zijn groep weggerend. Eén van de medeverdachten heeft het nodig gevonden deze voor het slachtoffer vernederende en intimiderende ervaring te filmen. Hoewel verdachte voor de geweldshandelingen na de afpersing wordt vrijgesproken om de juridische reden dat de afpersing toen al was voltooid, kunnen deze geweldshandelingen niet los worden gezien van de gebeurtenissen waarvoor verdachte wel wordt veroordeeld. De rechtbank weegt dit dan ook mee bij het bepalen van de hoogte van de strafoplegging.
Dat de gebeurtenissen een grote impact hebben gehad op het slachtoffer volgt ook uit de aangifte.
Ter terechtzitting van 2 oktober 2025 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft daarbij wel gezegd dat hij dit onder druk van zijn medeverdachten heeft gedaan, waarvan overigens verder niets is gebleken. Toch heeft hij met zijn bekennende verklaring voor het eerst een bepaalde mate van verantwoordelijkheid genomen en laten merken dat ook hij zijn eigen handelen afkeurt. De rechtbank houdt hier enigszins rekening mee bij de strafoplegging.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 25 september 2025. Verdachte is na zijn aanhouding geschorst uit voorlopige hechtenis en onder toezicht van de reclassering gesteld. Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte zich gedurende het schorsingstoezicht heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden en dat over het algemeen goed in contact was met de betrokken toezichthouder. Naast de begeleiding vanuit de reclassering is ook de woonbegeleiding van [zorgorganisatie] bij verdachte betrokken. Verdachte is ook hier goed in contact en zoekt ondersteuning wanneer nodig. De reclassering acht verdachte voldoende ingebed in de hulpverlening en ziet in dit stadium geen indicaties meer voor bemoeienis. De reclassering adviseert bij veroordeling dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden. Daarnaast adviseert de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen.
In een e-mail van 30 september 2025 gericht aan de officier van justitie geeft de betrokken medewerkster van Reclassering Nederland, nog een nadere toelichting over de toepassing van het jeugdstrafrecht ten aanzien van verdachte. Verdachte heeft in zijn dagelijks leven veel ondersteuning nodig, zowel op praktisch gebied als met betrekking tot het psychosociaal functioneren. Hij toont zich ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding, die wordt geboden door de woonbegeleiding van [zorgorganisatie] . Omdat de behandeling om met agressiegevoelen om te gaan tijdens het toezicht positief is afgerond en er daarna geen nieuwe justitiecontacten zijn ontstaan, hoeft verplichte behandeling niet als bijzondere voorwaarde worden opgelegd.
Toepassing van het adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 21 jaar oud en dus meerderjarig. Bij een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat er sprake is van beperkte verstandelijke vermogen en het lijkt dat verdachte de gevolgen van zijn handelen niet altijd goed kan inschatten. Daarnaast volgt uit het reclasseringsrapport dat er sprake is van impulsiviteit, beïnvloedbaarheid en beperkte organisatievaardigheden. Verdachte heeft in zijn dagelijks leven veel ondersteuning nodig zowel op praktisch gebied als met betrekking tot het psychosociaal functioneren en hij toont zich ontvankelijk voor hulpverlening. Verdachte krijgt hiervoor dagelijkse ondersteuning van [zorgorganisatie] . Er is geen sprake van een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis en er lijkt geen sprake van een pro-criminele houding.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte baat heeft gehad bij zijn behandeling nu deze positief is afgerond en er sindsdien geen nieuwe justitiële contacten zijn.
De rechtbank stelt ook vast dat verdachte na het plegen van het strafbare feit vatbaar is geweest voor pedagogische beïnvloeding en ook nu nog steeds open staat voor hulp.
In dat licht oordeelt de rechtbank dat het toepassen van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van verdachte en daarmee ook in het belang is van de maatschappij, omdat het zal bijdragen aan het verminderen van het recidiverisico.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor het bewezenverklaarde feit gekeken naar deze oriëntatiepunten. Voor afpersing door een jeugdige verdachte is het uitgangspunt een werkstraf vanaf 60 uren, dan wel jeugddetentie, maar in de toelichting staat opgenomen dat dit zou moeten gelden voor de lichtste variant van dit feit. Onderhavige zaak gaat om een ernstige variant zoals hiervoor is beschreven. De rechtbank acht daarom in beginsel een jeugddetentie passend en geboden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank de jeugddetentie als voorwaardelijk strafdeel opleggen. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte zich ook door de hoogte van de werkstraf realiseert hoe ernstig het feit is en dat dit niet meer mag gebeuren.
Vanwege de strafbeschikking die op 15 november 2024 aan verdachte is opgelegd is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een jeugddetentie van 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van twee jaar passend. Daarnaast legt de rechtbank een werkstraf op van 170 uren.