ECLI:NL:RBAMS:2025:9877

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
13/221766-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen gepleegde afpersing met geweld door een groep jongeren in Amsterdam

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen gepleegde afpersing. De feiten vonden plaats tussen 21 en 26 mei 2024 in Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen slachtoffers onder bedreiging met geweld dwong tot afgifte van goederen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.H. Aalmoes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing van drie benadeelde partijen, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bekend en de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de positieve ontwikkeling na zijn aanhouding. De rechtbank legde een werkstraf op van 200 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de rechtbank als rechtstreekse schade toeschreef aan de bewezen feiten. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/221766-24
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats],
wonende op het [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.I.P. Hofstee en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen en van wat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en zijn advocaat mr. M. Priester-Karel en van wat D. van der Ploeg namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] hierover naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 21 mei 2024 tot en met 26 mei 2024 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing door met geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] te dwingen tot afgifte van diverse goederen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het medeplegen van afpersing door geweld en bedreiging met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de aangiften en de camerabeelden. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de autosleutels zijn weggenomen, zodat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken. Daarnaast kan afpersing door geweld worden bewezen, ondanks het feit dat sommige geweldshandelingen pas na de afgifte van de goederen plaatsvonden. De officier merkt daarbij op dat alle geweldshandelingen kunnen worden gezien als één samenhangend geheel binnen het kader van de afpersing. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat een partiële vrijspraak moet volgen voor het geweld dat na de afpersing plaatsvond, maar dat dit geweld wel strafverzwarend kan meewegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Aangever [benadeelde partij 3] heeft geld, een portemonnee met bankpassen en een telefoon aan verdachte en medeverdachten afgestaan nadat ze hem hadden gedreigd iets aan te doen.
Aangever [benadeelde partij 2] heeft onder bedreiging van geweld door verdachte en zijn medeverdachten geld, een portemonnee, bankpassen, een smartphone, een pacemakerkaartje, een creditcard en een identiteitskaart, moeten afstaan. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2],
door bedreiging met geweld. Weliswaar is er ook geweld gepleegd, maar dit werd uitgevoerd nadat deze aangevers hun spullen hadden afgestaan en de afpersingen dus al waren voltooid.
Verder oordeelt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing van [benadeelde partij 1] door hem
met geweldén
bedreiging met geweldte dwingen een smartphone, pasjes, een portemonnee, een ketting, een aansteker, een jas en sigaretten af te staan.
Omdat verdachte het feit heeft bekend en de raadsvouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
1. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 2 oktober 2025 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
2. Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 3] met nummer PL1300-2024119236-3 van 22 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 1], doorgenummerde pag. 106-112 (Einddossier p. 1-430 deel 1).
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024119236-5 van 23 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pag. 113-115 (Einddossier p. 1-430 deel 1).
4. Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] met nummer PL1300-2024121038-2 van 14 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 3], doorgenummerde pag. 139-142 (Einddossier p. 1-430 deel 1).
5. Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] met nummer PL1300-2024123087-2 van 26 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 4], doorgenummerde pag. 165 -170 (Einddossier p. 1-430 deel 1).

6.De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 2 oktober 2025van camerabeelden, met bestandsnamen IMG_1238, IMG_1243, IMG_1268, IMG_1319, IMG_1320, IMG_1321, IMG_1322, IMG_1323 en IMG_1327.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 21 mei 2024 tot en met 26 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[benadeelde partij 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en goederen, te weten een portemonnee en meerdere bankpassen en een smartphone, door
- voornoemde [benadeelde partij 3] te omsingelen en
- vervolgens tegen [benadeelde partij 3] te zeggen: “Jij komt uit België toch?" en tegen [benadeelde partij 3] te zeggen dat hij zijn telefoon en autosleutels en portemonnee af moest geven en
- vervolgens een mes te tonen en
- vervolgens [benadeelde partij 3] de volgende dreigende woorden toe te voegen: "Ik ga je steken" en "Ik ga je bossen", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking
en
door bedreiging met geweld [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en goederen, te weten een portemonnee en meerdere bankpassen en een smartphone en een pacemakerkaartje en een creditcard en een identiteitskaart, door
- een mes te tonen en
- zwaaiende bewegingen met dat mes te maken en
- tegen [benadeelde partij 2] te zeggen: “We weten waarvoor je komt dus maak je zakken maar leeg" en “Ga op je knieën zitten “ en "Zeg sorry ik ga nooit meer pedo’s aanraken"
en
door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en meerdere goederen, te weten een smartphone en meerdere pasjes en een portemonnee en een ketting en een aansteker en een jas en sigaretten, door
- voornoemde [benadeelde partij 1] te omsingelen en in een hoek te drijven en
- vervolgens meermalen, te slaan in/tegen/op het gezicht en op het hoofd, althans tegen het lichaam en
- vervolgens een mes te tonen en
- vervolgens stekende bewegingen te maken (in de richting van [benadeelde partij 1]) en
- vervolgens [benadeelde partij 1] de volgende dreigende woorden toe te voegen: dat hij neer zal worden gestoken en dat dit tot zijn dood zou leiden en "Begin die kankerzakken te legen broer" en "Weet je waar de fuck je bent, kil?" en "Weet je waar je bent broer? Dit is facking Bimsa mattie broer" en “Zo doen we met iedere kankerpersonen broer" en “Kom hier" en “Ik ga je facking ..slaan met die dingen broer", althans woorden van gelijkende dreigende aard en strekking
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. In dat licht heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 164 dagen voorwaardelijk. Gezien het tijdsverloop en het advies van de reclassering vordert de officier van justitie om een proeftijd van één jaar op te leggen. Aan deze proeftijd dienen bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een werkstraf van 200 uren wordt opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. De raadsvrouw verzoekt om in strafverminderende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte zelf uit de groep is gestapt en daarna geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. De raadsvrouw verzoekt daarom een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen en een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Daarnaast vraagt zij met betrekking tot de bijzondere voorwaarden rekening te houden met de drukke dagbesteding van verdachte, bestaande uit school en stage.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere afpersingen. Zij hadden het plan bedacht om de slachtoffers via een marktplaats-chat naar Amsterdam te lokken door middel van een afspraakje met een niet bestaand meisje en hen vervolgens te beroven van hun spullen. Toen de slachtoffers op de afgesproken plek arriveerden, werden zij onder bedreiging van geweld, en in geval het geval van [benadeelde partij 1] ook met geweld, door een groep jongens, waaronder verdachte, gedwongen hun spullen af te geven. Hierbij is ook steeds gedreigd met een mes. Daarnaast heeft iemand uit de groep de vernederende en intimiderende gebeurtenissen gefilmd. [benadeelde partij 1] is onder meer tegen zijn hoofd geschopt. [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] zijn onder meer geduwd, geslagen en geschopt, maar pas nadat ze hun spullen al hadden afgegeven. De bril van [benadeelde partij 2] is kapot gestampt. Hoewel verdachte van de geweldshandelingen tegen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] wordt vrijgesproken om de juridische reden dat de afpersing op die momenten al was voltooid, kunnen deze handelingen niet los worden gezien van hetgeen wel bewezen wordt verklaard. De rechtbank weegt dit geweld dan ook mee bij het bepalen van de hoogte van de strafoplegging. Dat de gebeurtenissen een grote impact hebben gehad op de slachtoffers volgt uit hun aangiftes en de toelichting die advocaat van [benadeelde partij 1] ter zitting heeft gegeven.
Verdachte heeft nadat hij was aangehouden, bekend dat hij betrokken was bij deze feiten. Ter zitting heeft hij zijn spijt betuigd. Daarmee heeft hij een bepaalde mate van verantwoordelijkheid genomen en laten zien dat hij zijn eigen handelen afkeurt. De rechtbank houdt hier enigszins rekening mee bij de strafoplegging.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Verdachte heeft na zijn aanhouding 15 dagen in voorlopige hechtenis gezeten voordat hij werd geschorst. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 28 augustus 2025. Betrokkene loopt sinds juli 2024 in schorsingstoezicht bij de Jeugdreclassering William Schrikker Groep (WSG). Hij komt alle afspraken na, doet het goed op school en is in staat om zijn stage naar behoren uit te voeren. Hij stelt zich daarnaast open en leerbaar op. De structurele dagbesteding waar momenteel sprake van is, lijkt een grote beschermende werking te hebben om niet met politie en justitie in aanraking te komen. De reclassering acht voortzetting van het toezicht bij de Jeugdreclassering wenselijk. De reclassering adviseert daarom bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op et leggen met bijzondere voorwaarden waaronder voortzetting van de begeleiding en ambulante behandeling. De reclassering adviseert hierbij de oplegging van een toezicht voor één jaar, omdat wordt ingeschat dat dit voldoende tijd is om de vinger aan de pols te houden. Daarnaast adviseert de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen.
Toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een kwetsbare jongeman is die
jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd. Hij heeft baat bij extra begeleiding. Verdachte kan zich daarnaast relatief makkelijk laten meeslepen met negatieve invloeden, waarbij hij de gevolgen van zijn gedrag moeilijk overziet. Qua pedagogische invloedsmogelijkheden laat verdachte zich aanspreken op zijn gedrag en heeft hij een open houding naar hulpverlening. Verdachte gedijt goed in de huidige instelling voor begeleid wonen en hij heeft er zelf bewust voor gekozen om nog niet zelfstandig te gaan wonen. Ook acht de reclassering continuering van schoolgang noodzakelijk. Verdachte volgt momenteel een koksopleiding en zijn huidige dagbesteding betreft een stage die hij moet doen om deze opleiding te kunnen afronden. De reclassering adviseert tot slot om het reclasseringstoezicht te laten uitvoeren door de William Schrikker Groep vanuit de jeugdreclassering. Verdachte is reeds bekend bij hen en lijkt baat te hebben bij het voortzetten van opgebouwde werkrelaties. Hij heeft in het verleden al veel hulpverleners gehad, en het wisselen van toezichthouder zou juist onrust veroorzaken.
Gelet op het advies van de reclassering en hetgeen op de zitting is besproken over de persoonlijke omstandigheden van verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte nog vatbaar is voor pedagogische beïnvloeding en dat hij daarbij gebaat zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat het toepassen van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van verdachte en daarmee ook in het belang is van de maatschappij, omdat het zal bijdragen aan het verminderen van het recidiverisico. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij open staat voor hulp. De rechtbank zal dan ook het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezenverklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten. Voor afpersing door een jeugdige verdachte is het uitgangspunt een werkstraf vanaf 60 uren, dan wel jeugddetentie, maar in de toelichting staat opgenomen dat dit zou moeten gelden voor de lichtste variant. Hier gaat het om drie ernstige zaken, zoals hiervoor is beschreven. De rechtbank acht daarom in beginsel een jeugddetentie passend en geboden, maar zal dit in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank acht het van belang dat er een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden aan verdachte wordt opgelegd, waarbinnen de reclassering verdachte passende hulp (en toezicht) kan bieden. Het voorwaardelijke strafdeel dient daarnaast als stok achter de deur en strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte zich ook door de hoogte van de werkstraf realiseert hoe ernstig de feiten zijn en dat dit niet meer mag gebeuren.
De rechtbank volgt de officier van justitie grotendeels in haar eis, maar zal in plaats van de gevorderde proeftijd van één jaar, een proeftijd van twee jaar aan verdachte opleggen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een jeugddetentie van 180 dagen waarvan 164 voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van twee jaar passend. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, te weten begeleiding door jeugdreclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dagbesteding. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf op van 200 uren.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen zoals opgenomen op de beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht, te weten een Samsung en een mes. Nu uit het dossier verder niet blijkt dat met of met betrekking tot deze voorwerpen de feiten zijn gepleegd, kunnen deze voorwerpen terug gegeven worden aan verdachte.

9.Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 830,01 aan materiële schade en
€ 3.500,- aan immateriële schade met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter zitting heeft [medewerker Slachtofferhulp], namens de benadeelde partij de vordering nader toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding toe te wijzen. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding gelijkelijk te verdelen onder verdachte en de twee medeverdachten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in de gegeven feiten en omstandigheden een voldoende rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade. Het afpersen van de benadeelde partij en het gebruik van geweld was van tevoren gepland door verdachte en medeverdachten. Daarnaast werd direct of in ieder geval vlak nadat de benadeelde partij de spullen had afgegeven geweld gebruikt tegen de benadeelde partij. In dit licht is de rechtbank van oordeel dat de door de benadeelde partij opgegeven materiële en immateriële schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreekse schade toegebracht door het bewezenverklaarde strafbare feit. Verder is zowel de materiële als de immateriële schade naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.
De rechtbank wijst de materiële schadevordering toe tot een bedrag van € 830,01. Dit bedrag bestaat uit € 329,- bril, € 75,80 aanvraag nieuwe ID-kaart, € 215,- contant geld en € 210,21 reiskosten.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.500,-.
De rechtbank wijst de immateriële schadevordering toe tot een bedrag van € 3.500,-.
SchadevergoedingsmaatregelIn het belang van [benadeelde partij 2] wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9.2.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.239,77 aan materiële schade en
€ 2.000,- aan immateriële schade met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter zitting heeft mr. Priester-Karel namens de benadeelde partij de vordering nader toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding toe te wijzen. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding gelijkmatig te verdelen onder verdachte en de twee medeverdachten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in de gegeven feiten en omstandigheden een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade. Het afpersen van de benadeelde partij, waarbij geweld werd gebruikt, was van tevoren gepland door verdachte en medeverdachten en de daaruit voortvloeiende schade kan redelijkerwijs aan het feit worden gekoppeld. Daarmee staat vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtsreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Verder is zowel de materiële als de immateriële schade naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.
De rechtbank wijst de materiële schadevordering toe tot een bedrag van € 1.239,77. Dit bedrag bestaat uit € 385,- eigen risico zorgverzekering, € 31,86 opvragen medische informatie, € 30,- jas, € 30,- kapotte kleding, € 65,- ketting + hanger, € 80,- zippo + houder, € 200,- telefoon, € 15,- paraplu, € 154,95 portemonnee + aanschaf pasjes, en € 247,96 verlies aan verdienvermogen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,-.
De rechtbank wijst de immateriële schadevordering toe tot een bedrag van € 2.000,-.
SchadevergoedingsmaatregelIn het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9.3.
Hoofdelijkheid
De rechtbank ziet in de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden met betrekking tot het opleggen van de hoofdelijkheid geen aanleiding om af te wijken van in artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek geregelde uitgangspunt van hoofdelijkheid. Of twee andere medeverdachten staat niet vast. Bovendien geeft het dossier aanleiding om aan te nemen dat er meer medeverdachten zijn dan de twee die de raadsvrouw heeft benoemd.
Ten aanzien van alle toegewezen vorderingen tot schadevergoeding geldt dan ook dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. Dit betekent dat de benadeelde partijen het gehele toegewezen schadebedrag op verdachte kunnen verhalen. Voor zover sprake is van medeschuld bij anderen (in het bijzonder de medeverdachten), is het aan verdachte en de overige hoofdelijk aansprakelijke personen om de schade onderling te verdelen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek vier is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing, meermalen gepleegd, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van
100 (honderd) dagen.
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagenmet bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een gedeelte, groot
164 (honderdvierenzestig) dagen, van
deze jeugddetentie niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later iets anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
Begeleiding door jeugdreclassering
Verdachte werkt mee aan het toezicht door de jeugdreclassering en meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door een (forensische) zorgverlener, indien geïndiceerd en te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in [wooninstelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering de opdrachtals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
toezicht te houdenop de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn verder dat de verdachte gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft het openbaar ministerie de opdracht terug te geven aan verdachte
STK Mes (Omschrijving: PL1300-2024133338-G6527917, zwart);
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2024133338-G6527914, zwart, merk: Samsung).
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van
€ 830,01 (achthonderddertig euro en één eurocent)aan vergoeding van
materiële schadeen een bedrag van
€ 3.500,- (drieduizendvijfhonderd euro)aan vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
SchadevergoedingsmaatregelLegt verdachte de
verplichtingop om ten behoeve van [benadeelde partij 2]
aan de Staat € 4.330,01 (vierduizenddriehonderddertig euro en één eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
0 (nul) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van
€ 1.239,77 (duizendtweehonderdnegenendertig euro en zevenenzeventig eurocent)aan vergoeding van
materiële schadeen een bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro)aan vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
SchadevergoedingsmaatregelLegt verdachte de
verplichtingop ten behoeve van [benadeelde partij 1]
aan de Staat € 3.239,77 (drieduizendtweehonderdnegenendertig euro en zevenenzeventig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
0 (nul) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Loots, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en J.J.M. Graat, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Eisses, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2025.
[...]