ECLI:NL:RBAMS:2025:9900

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
13.223814.25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere bedrijfsinbraken met gevangenisstraf en niet-ontvankelijkheid van benadeelde partijen

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere bedrijfsinbraken in Amsterdam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam aan het licht na een reeks inbraken die plaatsvonden tussen 24 maart en 12 juli 2025, waarbij de verdachte gebruik maakte van een fiets en valse sleutels om toegang te krijgen tot de bedrijfspanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met braak en/of verbreking en/of inklimming, en dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de meeste tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van één van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat er daadwerkelijk goederen waren weggenomen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en zijn verslavingsproblematiek bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.223814.25
Parketnummer vordering tul: 13.701524.17
Datum uitspraak: 27 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven op het [adres 1] ,
gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van Veen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Stronkhorst, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1
meermaals diefstal met braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutels in de periode
24 maart 2025 tot en met 12 juli 2025 in Amsterdam;
2
primair
diefstal met braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutels op 4 april 2025 in Amsterdam;
subsidiair
poging tot diefstal met braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutels op 4 april 2025 in Amsterdam;
3
diefstal, in vereniging ofwel alleen, met braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutels op 16 en 17 april 2025 in Amsterdam;
4
diefstal met braak en/of verbreking en/of inklimming op 16 mei 2025 in Amsterdam;
5
diefstal met braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutels op 12 juli 2025 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 primair en 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de periode die het onder 1 ten laste is gelegd moet worden ingekort, aangezien de laatste inbraak die onder deze beschuldiging valt op 17 april 2025 zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft zij vrijspraak bepleit voor hetgeen verdachte onder 2 primair ten laste gelegd is aangezien niet is gebleken dat goederen zijn weggenomen uit de genoemde locatie. Voor wat de overige feiten betreft heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Verdachte is de dader
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 maart 2025, 3 april 2025, 10 april 2025 en 17 april 2025 vonden in Amsterdam bedrijfsinbraken plaats bij respectievelijk: [bedrijf 1] [bedrijf 2] [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Bij alle inbraken is een gelijke modus operandi gebruikt. De dader is telkens met een fiets aangekomen bij de plaats delict, krijgt toegang tot de bedrijfspanden door het openbreken van sleutelkastjes en maakt gebruik van de daarbij buit gemaakte sleutel(s) en steelt sleutels en kleine elektronische apparaten.
In al deze zaken bevat het dossier camerabeelden van de dader. Verschillende verbalisanten hebben verdachte op deze beelden herkend.
De rechtbank oordeelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen dat de verdachte deze vier bedrijfsinbraken heeft gepleegd.
Periode bedrijfsinbraken
Nu uit het dossier blijkt dat de laatste inbraak op 17 april 2025 heeft plaatsgevonden zal de rechtbank de periode inkorten en uitgaan van een einddatum van 17 april 2025.
Feit 2
Vrijspraak primair tenlastegelegde bedrijfsinbraak
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – de onder 2 primair ten laste gelegde voltooide diefstal niet bewezen, omdat uit het dossier niet is gebleken dat op 4 april 2025 daadwerkelijk goederen zijn weggenomen bij [bedrijf 5] , gevestigd aan [adres 2] . Verdachte dient dan ook daarvan te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde poging bedrijfsinbraak
De rechtbank komt wel tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde poging bedrijfsinbraak op 4 april 2025 bij [bedrijf 5] heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt daartoe dat hier sprake was van een nagenoeg gelijke modus operandi als onder feit 1, waarbij de dader met een fiets arriveert en toegang tot het gebouw krijgt door middel van een valse sleutel – in dit geval de toegangstag van [bedrijf 2] bij welk bedrijf verdachte op 3 april 2025 heeft ingebroken en waarvan hij toen de toegangstag heeft gestolen. Er zijn camerabeelden van de dader en verdachte is op die beelden herkend door meer verbalisanten.
De rechtbank baseert haar oordeel op de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen.
Feit 3
Op 16 en 17 april 2025 vonden er bedrijfsinbraken plaats bij [bedrijf 6] te Amsterdam.
De rechtbank oordeelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen dat verdachte de op 16 april 2025 gepleegde inbraak alleen heeft gepleegd en de op 17 april 2025 gepleegde inbraak met anderen heeft gepleegd. Het volgende is hiervoor redengevend.
Op 16 april 2025 is bij deze bedrijfsinbraak dezelfde modus operandi toegepast als onder 1 ten laste is gelegd: het op de fiets aankomen, het openbreken van de sleutelkastjes bij het pand en het gebruik maken van buit gemaakte sleutels en het stelen van goederen. Meer verbalisanten hebben verdachte op de camerabeelden van deze inbraken op 16 april 2025 herkend als degene die de sleutelkastjes openbreekt, het bedrijfspand binnengaat en met een grijze laptop verlaat.
Uit de camerabeelden en de herkenning door verbalisanten, blijkt dat verdachte enkele uren later in de nacht van 16 op 17 april 2025 met twee mededaders het pand van [bedrijf 6] binnengaat door middel van een valse sleutel. Naast verdachte is ook [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) herkend door verbalisanten. Enkele dagen hierna zijn bovendien bij een doorzoeking van het voertuig van [medeverdachte] in een jas het paspoort van verdachte en een aantal van de bij van [bedrijf 6] gestolen goederen gevonden. Verdachte heeft hierover op de zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte] in deze auto is geweest en zijn jas daarin heeft achtergelaten. Gelet op hetgeen door de verbalisanten op de beelden is gezien en de herkenning van verdachte en [medeverdachte] op de camerabeelden, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte] en de onbekend gebleven persoon bij de inbraak van 17 april 2025 en dat hierom sprake is van medeplegen van de op 17 april 2025 gepleegde bedrijfsinbraak.
Feit 4
Op 16 mei 2025 vond een bedrijfsinbraak plaats bij [bedrijf 7] in Amsterdam. De rechtbank oordeelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen dat verdachte de hier ten laste gelegde inbraak heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe dat sprake is van een dader die komt aanfietsen en na het forceren van een schuifdeur het pand betreedt met een tas en met een tas het pand weer verlaat, waarna het bedrijf IT hardware mist. Verdachte is door verbalisanten herkend op camerabeelden.
Feit 5
Op 12 juli 2025 vond een diefstal plaats uit de centrale hal van een wooncomplex in Amsterdam. Het betroffen JBL oordopjes die [slachtoffer] had gekocht en die op 11 juli 2025 om 22:00 uur waren bezorgd in het wooncomplex.
De rechtbank oordeelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen dat verdachte deze onder 5 ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe dat er camerabeelden van de hal van het wooncomplex zijn van 12 juli 2025 omstreeks 00:58 uur, waarop verdachte door meer verbalisanten is als degene die komt aangefietst, die zich de toegang verschaft tot de hal en uit een pakketje dat daar op een bank ligt een wit doosje wegneemt.
De rechtbank komt op basis van het dossier niet tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde element van braak, omdat niet is gebleken hoe de deur tot het wooncomplex is geopend.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
in de periode 24 maart 2025 tot en met 17 april 2025 te Amsterdam:
- elektronische apparaten, een tas, kledingstukken en sleutels die aan [bedrijf 1] toebehoorden, en
- sleutels, tags en contant geld die aan [bedrijf 2] toebehoorden, en
- sleutels, bankpassen en contant geld die aan [bedrijf 3] toebehoorden en
- elektronische apparaten die aan [bedrijf 4] toebehoorden,
heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en een valse sleutel, door die sleutel te gebruiken terwijl hij, verdachte, niet bevoegd was tot het gebruik ervan;
2
op 4 april 2025 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen die aan [bedrijf 5] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en een valse sleutel, door die sleutel te gebruiken, terwijl hij, verdachte, niet bevoegd was tot het gebruik ervan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 16 april 2025 te Amsterdam een of meerdere sleutels en een elektronisch apparaat
die aan [bedrijf 6] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en een valse sleutel, door een sleutel te gebruiken terwijl hij, verdachte, niet bevoegd was tot het gebruik ervan;
en
op 17 april 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, goederen, die aan [bedrijf 6] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door een sleutel te gebruiken terwijl hij, verdachte, niet bevoegd was tot het gebruik ervan;
4
op 16 mei 2025 te Amsterdam, elektronische apparaten, die aan [bedrijf 7] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
5
op 12 juli 2025 te Amsterdam een elektronisch apparaat dat aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om dit zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal/schrijffouten zijn verbeterd gelezen. Hierdoor is verdachte niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf te matigen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het betreffen meer inbraken, maar deze hebben plaatsgevonden in een periode waarin verdachte onder zijn verslavingsproblematiek heeft geleden. Dit zou als een soort voortgezette handeling moeten worden gezien en moet in strafmatigende zin worden meegewogen. Verdachte heeft PTSS en wil afkicken van zijn heroïneverslaving. Verdachte heeft voor deze zaak al drie maanden in voorarrest doorgebracht en moet nog een openstaande gevangenisstraf van zeven maanden uitzitten. In die tijd heeft hij voldoende mogelijkheden om de hem aanbevolen EMDR-therapie voor zijn PTSS te volgen. Aansluitend hieraan wenst hij naar een afkickkliniek in Zuid-Afrika te gaan. Een overmatig lange gevangenisstraf in deze zaak doorkruist dit plan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals
daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van vijf maanden in Amsterdam schuldig gemaakt een zeven bedrijfsinbraken (waarvan één samen met anderen), een poging daartoe en een diefstal uit een wooncomplex. Bij de bedrijfsinbraken is verdachte in meer gevallen rigoureus bezig geweest door sleutelkastjes open te breken, het bedrijf overhoop te halen en schade in de bedrijfsruimte toe te brengen. Inbraken brengen niet alleen voor de slachtoffers maar ook in de maatschappij gevoelens van onveiligheid teweeg.
Verdachte heeft met zijn handelwijze aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Hij heeft geen oog gehad voor de schade die hij heeft veroorzaakt en hij heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn zucht naar geldelijk en materieel gewin, onder andere om zijn middelengebruik te financieren. Verdachte had ervoor moeten kiezen – hoe moeilijk ook – zijn verslavingsproblematiek aan te pakken dan wel op andere legale wijze aan geld te komen.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank verder rekening met zijn proceshouding. Verdachte heeft vrijwel geen openheid van zaken gegeven en heeft geen blijk gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. In plaats daarvan verwijst verdachte naar zijn drugsverslaving als rechtvaardiging voor zijn handelen. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 oktober 2025. Daaruit is gebleken dat de verdachte in de afgelopen jaren veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten en al meermalen gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Daarbij heeft de verdachte al twee keer een ISD-maatregel opgelegd gekregen. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw vermogensdelicten te plegen. Ook dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
In het reclasseringsrapport van 3 november 2025 komt naar voren dat de verdachte gemotiveerd lijkt te zijn verandering teweeg te brengen in zijn leven. De reclassering ziet echter risico’s op vrijwel elk leefgebied. Met name de verslavingsproblematiek van verdachte is een grote zorg. Zij constateert dat, hoewel verdachte gemotiveerd is te veranderen, zodra de muren van de penitentiaire inrichting en de structuur van de strafrechtketen wegvallen, hij de motivatie om abstinent te blijven niet vast kan houden. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden, waarbij verdachte de beste kans maakt als hij een zo lang mogelijke periode in detentie verblijft. De rechtbank neemt het advies van de reclassering mee bij de bepaling van de strafduur.
Bij verdachte is sprake van veelvuldige recidive voor soortgelijke strafbare feiten als bewezen verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in haar strafeis onvoldoende rekening heeft gehouden met alle hiervoor genoemde omstandigheden en daarom zal de rechtbank een hogere gevangenisstraf opleggen dan gevorderd. De rechtbank legt op een gevangenisstraf van dertig maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Vorderingen benadeelde partij

9.1.
Vordering [bedrijf 1]
De benadeelde partij [bedrijf 1] vordert € 2.770,- aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als gevolg van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.1.
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De verdediging en de officier van justitie vinden dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens het gebrek aan onderbouwing.
9.1.2.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling
van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering
onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de
behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar
vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2.
Vordering [bedrijf 7]
De benadeelde partij [bedrijf 7] vordert € 2.055,02 aan materiële schade als gevolg van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.1.
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [bedrijf 7] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, aangezien deze is ingediend door ene [naam] . Deze persoon wordt niet genoemd in het dossier en de vordering bevat geen machtiging van het bedrijf om deze persoon de vordering te laten indienen.
De raadsvrouw van verdachte stelt zich op ditzelfde standpunt. Volgens haar blijkt uit de onderbouwing ook niet welke van de gevorderde bedragen nu precies op de weggenomen goederen zien.
9.2.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat dat de vordering is ingediend door een persoon, waarbij niet duidelijk is dat die persoon optreedt namens de rechtspersoon en of die persoon is gemachtigd door het bedrijf. Daarbij is niet ingevuld of het bedrijf al dan niet verzekerd is, terwijl van een bedrijf redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij verzekerd is tegen dergelijke inbraakschade. Ten slotte kan verwacht worden dat een door een bedrijf ingediende vordering op professionele wijze en volledig is ingevuld, hetgeen hier niet gebeurd is.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling
van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de rol van de indiener van de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13.701524.17 afwijzen gelet op het feit dat de vordering, zoals ter terechtzitting medegedeeld door de officier van justitie, bij een andere strafzaak reeds is toegewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2 subsidiair, telkens:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
ten aanzien van feit 4
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
ten aanzien van feit 5
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart benadeelde partij [bedrijf 1] niet-ontvankelijk in diens vordering.
Verklaart benadeelde partij [bedrijf 7] niet-ontvankelijk in diens vordering.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en J.V.L. van Well, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2025.
[...]

2.[...][...]

[...]

2.[...][...]

2.[...][...]

Voetnoten

1.[...]