DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST ONDERNEMINGEN ARNHEM,
kantoorhoudende te Arnhem,
eiser bij dagvaarding van 27 juli 1995,
procureur: mr. B. Peek te Arnhem,
advocaat: mr. L.P. Broekveldt te
Amsterdam,
Rolnummer 95/1415 tegen
De besloten vennootschap COMPAXO VLEES ZEVENAAR B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zevenaar,
gedaagde bij voormelde dagvaarding,
procureur: mr. F.J. Boom te Arnhem,
advocaat: mr. W.Th.A. Schermer te Utrecht.
De partijen zullen verder de Ontvanger en Compaxo worden genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Daartoe wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 4 februari 1999 waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor akteverzoek aan de zijde van Compaxo.
Compaxo heeft daarna bij akteverzoek diverse producties in het geding gebracht, waarna de Ontvanger een antwoordakte heeft verzocht.
Tenslotte hebben partijen opnieuw de stukken, met producties, overgelegd voor vonnis.
2. De verdere beoordeling
2.1 De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist. Daarbij wordt volhard.
2.2 In dat tussenvonnis heeft de rechtbank aangegeven behoefte te hebben aan nadere informatie over de huurovereenkomst die Compaxo met Concorde stelt te hebben gesloten, welke huurovereenkomst door de Ontvanger is bestempeld als een "nep"-huurcontract. De rechtbank heeft met name verzocht om overlegging van de betalingsbewijzen van de huur en de energiekosten over 1993 en de fiscale verantwoording daarvan zijdens Compaxo.
2.3 Ter voldoening aan dat verzoek heeft Compaxo bij akteverzoek de door de rechtbank gevraagde bescheiden overgelegd: een brief van de accountant van Compaxo over de fiscale verantwoording van de huuropbrengsten van Compaxo alsmede de facturen aan Concorde en de daarmee corresponderende betalingsbewijzen.
Aan de hand van deze bescheiden --waarvan de inhoud door de Ontvanger niet is weersproken-- komt de rechtbank tot de conclusie dat de tussen Compaxo en Concorde gesloten schriftelijke "huurovereenkomst bedrijfsruimte" moet worden beschouwd als een reële huurovereenkomst en dat geen sprake is van een "nep"-huurovereenkomst, zoals de Ontvanger meent. De rechtbank ziet geen aanleiding de Ontvanger ambtshalve toe te laten tot het bewijs van die mening --welk bewijs door hem niet expliciet is aangeboden-- aangezien de stelling dat sprake zou zijn van een nep-huurovereenkomst in het licht van de door Compaxo overgelegde bescheiden onvoldoende is onderbouwd.
2.4 De rechtbank komt dan vervolgens toe aan de beoordeling van de vraag of sprake is van inlening als bedoeld in artikel 34 Iw 1990. Van inlening is sprake indien een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige door deze ter beschikking is gesteld van een derde om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn. Van terbeschikkingstelling van werknemers wordt gesproken indien de werknemers de werkzaamheden rechtstreeks in opdracht van de derde verrichten.
2.5 De Ontvanger baseert zijn standpunt dat van inlening sprake is (onder meer) op de inhoud van een rapport van de FIOD Arnhem van 23 november 1994 met bijlagen en op de stelling dat Concorde aan Compaxo declareerde op basis van gewerkte uren. Voor deze laatste stelling verwijst de Ontvanger naar een brief van Concorde van 15 december 1992 aan Compaxo over een schadeclaim in verband met een gaslekkage op 10 december 1992.
Voorts stelt de Ontvanger dat de door de werknemers van Concorde verrichte uitbeenwerkzaamheden vrij eenvoudig van aard waren, daarom weinig aanwijzingen verlangden, terwijl Compaxo het eindproduct controleerde. Bovendien is volgens de Ontvanger geen sprake van een afgerond object waaraan de werknemers werken, ligt het risico van de kwaliteit van het product bij Compaxo en zijn de door Concorde verrichte uitbeenwerkzaamheden bedrijfseigen activiteiten van Compaxo.
2.6 Compaxo betwist met name dat de werknemers van Concorde onder haar leiding en toezicht werkzaam zijn geweest.
2.7 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken staat tussen partijen het volgende vast. De werknemers van Concorde voerden de uitbeenwerkzaamheden uit in een van Compaxo gehuurde bedrijfshal gelegen op het bedrijfsterrein van Compaxo. In die bedrijfshal werkten alleen werknemers van Concorde onder toezicht van chefs die ook in dienst waren bij Concorde. De werknemers van Concorde gebruikten niet dezelfde prikklok als de werknemers van Compaxo. Het bij de uitbeenwerkzaamheden gebruikte gereedschap was eigendom van Concorde.
2.8 Dat uit de hiervoor vermelde brief zou blijken dat Concorde aan Compaxo declareerde op basis van gewerkte uren wordt door Compaxo gemotiveerd weersproken. Dit verweer is door de Ontvanger niet ontkracht. Bovendien vindt de (weersproken) stelling van de Ontvanger geen steun in het rapport van de FIOD waarop hij zich beroept. In dat rapport staat immers onder punt 4.0 op blz. 3 vermeld dat Compaxo met Ebbink (lees Concorde) "een prijs per middel" was overeengekomen en dat dit na september 1990 ook het geval was. Deze stelling van de Ontvanger wordt dan ook als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.
2.9 Vorenstaande feiten en omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat de werknemers van Concorde onder leiding en toezicht van Compaxo werkzaam zijn geweest, zodat geen sprake is van inlening van die werknemers door Compaxo. Dat Compaxo het eindproduct controleerde is in ieder geval onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen.
Dit betekent dat de vordering op basis van de primaire grondslag niet toewijsbaar is en dat Compaxo in ieder geval niet aansprakelijk is voor de voldoening van de naheffingsaanslag van de omzetbelasting over 1993.
2.10 Vervolgens komt aan de orde of de aansprakelijkheid van Compaxo voor de voldoening van de naheffingsaanslag van de loonbelasting (subsidiair) kan worden gebaseerd op artikel 35 Iw 1990.
2.11 Vast kan worden gesteld dat Compaxo niet heeft weersproken dat de door Concorde voor haar verrichte uitbeenwerkzaamheden vóór 1 september 1990 door Concorde zijn verricht als (onder)aannemer in de zin van artikel 35 Iw 1990. De vraag is of dat na 1 september 1990 -en dus ook in 1993- nog steeds het geval was. Volgens Compaxo is dat niet zo, omdat zij met Concorde geen overeenkomst van aanneming van werk in de zin van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten maar overeenkomsten van koop/verkoop van vlees, zoals zou blijken uit de facturen van Compaxo en Concorde. Volgens de Ontvanger zijn de koop/verkoop-overeenkomsten tussen Compaxo en Concorde schijnhandelingen.
2.12 Voorop staat dat bij de beoordeling van een rechtsverhouding tussen partijen níet dient te worden gelet op de naam die partijen aan die rechtsverhouding geven, maar op de werkelijke aard daarvan.
2.13 Artikel 35 lid 2 Iw 1990 luidt als volgt:
"2. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. aannemer: degene die zich jegens een ander, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard uit te voeren tegen een te betalen prijs;
b. onderaannemer: degene die zich jegens een aannemer verbindt om buiten dienstbetrekking het in onderdeel a bedoelde werk geheel of gedeeltelijk uit te voeren tegen een te betalen prijs."
Volgens HR 6 december 1996, NJ 1997 nr. 218 verschilt de voormelde omschrijving van de omschrijving die kan worden afgeleid uit artikel 7A:1637b BW (thans artikel 7A:1639 BW) en hanteert de Invorderingswet een autonoom criterium voor het begrip "(onder)aannemer". De enkele omstandigheid dat partijen geen overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten, betekent nog niet dat daarom ook geen sprake zou kunnen zijn van de toepasselijkheid van artikel 35 Iw 1990, zoals Compaxo meent.
2.14 Met betrekking tot de vraag of de rechtsverhouding tussen Compaxo en Concorde moet worden gekwalificeerd als opeenvolgende overeenkomsten van koop/verkoop dan wel als aanneming van werk als bedoeld in artikel 35 Iw 1990 overweegt de rechtbank het volgende.
2.15 Compaxo stelt dat zij varkensmiddels verkocht aan Concorde. Deze bewerkte die middels (uitbenen) en verkocht volgens Compaxo al het bewerkte vlees terug aan haar. Betaling geschiedde volgens Compaxo door middel van verrekening. Compaxo betaalde uiteindelijk het verschil tussen de verkoop- en aankoopprijs aan Concorde. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden loopt Concorde naar het oordeel van de rechtbank geen enkel ondernemersrisico. Compaxo stelt wel dat Concorde debiteurenrisico liep en het risico voor aansprakelijkheid omdat Concorde 20% aan derden zou verkopen, maar deze stelling gaat niet op. De vermeende verkoop aan derden liep volgens de eigen stellingen van Compaxo via haar, in die zin, dat Concorde eerst het uitgebeende vlees aan Compaxo verkocht om het daarna weer bij haar in te kopen om het te kunnen doorverkopen aan derden. In de visie van Compaxo had het aan derden te verkopen vlees dus al het traject Compaxo-Concorde-Compaxo doorlopen, zodat mag worden aangenomen dat Compaxo het uitgebeende vlees aan Concorde had betaald (door het verschil tussen de verkoop/aankoop) en Concorde dus geen risico liep. De conclusie op basis van het vorenstaande luidt, dat de rechtsverhouding tussen Compaxo en Concorde niet kan worden gekwalificeerd als overeenkomsten van koop/verkoop maar als aanneming van werk als bedoeld in artikel 35 Iw 1990.
2.16 Voor de vestiging van de aansprakelijkheid van Compaxo op basis van dat artikel is vereist dat Compaxo kan worden beschouwd als 'aannemer' in de zin van dat artikel. Hoewel dit punt geen onderwerp van het debat tussen partijen heeft gevormd, wordt daaromtrent ambtshalve het volgende overwogen. Volgens de oprichtingsakte handelt Compaxo in vlees/vleeswaren/vleesproducten en bacon, exploiteert zij slachterijen en vrieshuizen en verpakt en distribueert zij vlees. Uit de hiervoor onder 2.15 beschreven werkwijze tussen Compaxo en Concorde blijkt dat de door Concorde uitgevoerde (uitbeen)werkzaamheden behoren tot de normale bedrijfsuitoefening van Compaxo. Die werkzaamheden vallen immers binnen de bedrijfskolom van Compaxo. Compaxo voldoet aldus --mede in aanmerking genomen dat zij de controle had over het eindproduct-- aan de kenmerken van de 'eigenbouwer' als bedoeld in artikel 35 lid 3 sub b Iw90 zodat Compaxo op grond van dat artikel moet worden beschouwd als een aannemer en zij aansprakelijk kan worden gesteld voor de voldoening van de naheffingsaanslag loonbelasting over 1993 die aan Concorde is opgelegd.
2.17 Compaxo heeft zich ter afwering van de aansprakelijkheid op grond van artikel 35 Iw90 beroepen op de vrijstelling ex artikel 16b lid 4 sub a Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV). Dit beroep moet --naar de rechtbank aanneemt-- mede worden beschouwd als een beroep op een gelijkluidende vrijstelling in artikel 35 lid 4 sub a Iw 1990. De Ontvanger heeft op dit verweer nog niet gereageerd en hij zal daartoe bij akteverzoek in de gelegenheid worden gesteld. Vanzelfsprekend kan Compaxo daarna nog reageren.
2.18 Hoger beroep zal worden beperkt zoals hierna weer te geven en iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 4 weken na heden voor akte-verzoek aan de zijde van de Ontvanger,
bepaalt dat van dit vonnis geen hoger beroep mogelijk is dan tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. N.W. Huijgen, D.A. van Steenbeek en J.W.M. Tromp en uitgesproken in het openbaar op donderdag 7 oktober 1999.