Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105485 / HA ZA 03-1791
Datum vonnis: 22 september 2004
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij dagvaarding van 17 oktober 2003,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. E. Bos-Van den Berg te Zwolle,
de naamloze vennootschap
HOOGE HUYS SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
procureur mr. E.A. van der Dussen,
advocaat mr. M.D. Spruit te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 28 januari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dat vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
? Een conclusie van repliek van de zijde van [eiseres], met producties;
? Een conclusie van dupliek van de zijde van Hooge Huys.
Vervolgens is vonnis bepaald.
1.1 [eiseres] (geboren op [geboortedatum]) is op 20 maart 1997 als bestuurster van een personenauto betrokken geweest bij een verkeersongeval. Zij werd door een ingevolge de WAM bij Hooge Huys verzekerde automobilist van achteren aangereden. Als gevolg van dit ongeval zijn klachten bij [eiseres] ontstaan, waaronder hoofdpijn, nekpijn, concentratiestoornissen, vermoeidheid, slaapstoornissen en woordvindingsproblemen.
1.2 [eiseres] is in 1987 gehuwd en heeft twee kinderen, geboren in respectievelijk 1987 en 1989.
1.3 Hooge Huys heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
1.4 In onderling overleg tussen [eiseres] en Hooge Huys is door dr. [be[betrokkene], neuroloog, een medische expertise uitgevoerd. Het rapport van dr. [betrokkene] dateert van 7 april 1999 en bevindt zich bij de stukken. Hij oordeelde dat de in zijn rapport genoemde klachten (kortgezegd: nekpijn, pijnklachten in de schouder, hoofdpijnklachten, pijnklachten in de rug onder het schouderblad, concentratie-en geheugen stoornissen en emotionele ontremming) als ongevalsgevolg zijn te beschouwen omdat dit klachten die frequent gezien worden bij slachtoffers die een ongeval hebben doorgemaakt en daarna postwhiplashklachten tonen. Verder oordeelde hij:
"De lichamelijke beperkingen opgetreden na het ongeval, zijn vooral de pijnklachten van de nek uitstralend naar het hoofd links. Deze kunnen overigens passen bij wortelpathologie van de wortel C2/C3, bij een micro herniatie die overigens bij MRI-scanning niet aangetoond is. Voorts zijn de genoemde neuropsychologische stoornissen, concentratiestoornissen en algemene traagheid aanwezig zoals frequent gezien wordt bij deze patiéntengtoep. Ook hoort hierbij emotionele ontremming. De nekpijn, de pijn van de linkerschouder, de hoofdpijn en pijn tussen de schouderbladen geeft een reductie van de ADL van 40%."
1.5 Tussen partijen is vervolgens gepoogd tot een minnelijke regeling te komen over de door [eiseres] geleden schade. Hooge Huys is daarbij vertegenwoordigd geweest door de heer [betrok[betrokkene] (hierna: [betrokkene]) van LSB [betrokkene] B.V., letselschaderegeling, te Zwaag. [betrokkene] heeft in dat verband gesprekken gevoerd met [eiseres] en haar advocaat. Bij brief van 5 maart 1997 (die zich bij de stukken bevindt) heeft hij aan Hooge Huys (toen nog NOG Verzekeringen geheten) onder meer het volgende geschreven:
"Het slachtoffer is genaamd (...) [eiseres] (...). Mevrouw [eiseres] is gehuwd en heeft 2 kinderen in de leeftijd van 10 en 8 jaar. Het beroep van mevrouw [eiseres] is huisvrouw. Zij heeft nimmer neveninkomsten gehad en zij heeft ook geen plannen om in de toekomst te gaan werken. Zij is een pure huisvrouw."
1.6 Bij brief van 11 mei 1998 heeft de advocaat van [eiseres] onder meer het volgende geschreven aan [betrokkene]:
"Cliënte vreest, gelet op het feit dat de situatie tot nu toe niet verbetert, dat zij haar werkzaamheden als zweminstructrice over enkele jaren niet meer zal kunnen oppakken. Cliënte had er bewust voor gekozen haar werkzaamheden gedurende de periode dat de kinderen op de basisschool zaten stop te zetten. Zij was voornemens die werkzaamheden over twee jaar te hervatten, zodra de beide kinderen naar de middelbare school zijn. Zoals de situatie er nu uitziet, is het zéér de vraag of cliënte tegen die tijd in staat zal zijn de werkzaamheden weer op te pakken."
1.7 [betrokkene] heeft bij brief van 3 augustus 1998 onder meer het volgende aan de advocaat van [eiseres] geschreven:
"Wel is het zo, en ik gaf dit eerder aan, dat tegenpartij uitsluitend heeft gekozen voor de opvoeding van haar kinderen, en er derhalve geen sprake is, ook niet naar de toekomst toe, van enig verlies aan arbeidsvermogen in welke vorm dan ook."
1.8 Ter zake van kosten huishoudelijke hulp, verlies zelfwerkzaamheid, incidentele kosten, immateriële schade en kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand is door Hooge Huys een bedrag van € 74.157,67 aan [eiseres] betaald.
1.9 [eiseres] heeft in 1977 haar Mavo diploma behaald. Inmiddels was zij toen als cassière werkzaam. Als productie 11 bij repliek heeft [eiseres] een overzicht van haar arbeidsverleden overgelegd. Blijkens dat overzicht heeft zij in de jaren 1977/1978 full time horecawerkzaamheden verricht bij Zalencentrum Schuurman te Varsseveld. Vervolgens heeft zij blijkens het overzicht in de jaren 1978/1979 als receptioniste/telefoniste gewerkt bij Elka in Aalten. Zij heeft in 1982 het diploma herenkapper behaald. Blijkens dat overzicht heeft zij daaraan voorafgaand van eind 1979 tot 1983 als kapster gewerkt bij Van der Sleen te Varsseveld en vanaf juni 1980 bij Hardy te Doetinchem. Van 1983 tot april 1984 heeft zij blijkens dat overzicht als herenkapster gewerkt bij Theo te Kaat te Doetinchem. Ook in de jaren 1986/1987 heeft zij blijkens dat overzicht als herenkapster gewerkt bij Theo te Kaat te Doetichem, en wel tot de geboorte van haar eerste kind. Daarnaast is [eiseres] in 1983 gestart met de tweejarige opleiding tot zwemonderwijzeres bij de KNZB. Het theoriegedeelte heeft zij in 1985 behaald. Voor het praktijkgedeelte is zij dat jaar op 1/10 punt gezakt. Vanaf april 1984 heeft [eiseres] als zwemonderwijzeres gewerkt bij de gemeente Gorssel (zwembad te Almen), in het najaar van 1984 en in 1985 in Ulft, in de jaren 1985 tot 1986 in Oude Pekela en Veendam en vervolgens in de jaren 1986 tot 1987 als oproepkracht bij de Doetinchemse zwembaden.
2. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. Hooge Huys zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 235.613,00 ter zake van arbeidsvermogensverlies, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de kapitalisatiedatum 1 januari 2003;
b. Hooge Huys zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 2.411,43 ter zake van de declaratie van Bureau Pals, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 augustus 2003;
c. Voor recht zal verklaren dat Hooge Huys een deugdelijke belastinggarantie zal afgeven.
Zij legt daaraan het volgende ten grondslag. In de situatie zonder ongeval zou [eiseres] vanaf augustus 2001 - het moment waarop haar jongste dochter naar de middelbare school is gegaan - weer tot de arbeidsmarkt zijn toegetreden als zweminstructrice of als herenkapster dan wel in een andere passende functie op vergelijkbaar niveau, en wel gedurende 25 uur per week tot aan het 60e levensjaar. Met als uitgangspunt een inkomen van een CAO gemeenteambtenaar, schaal 5 vanaf augustus 2001 tot aan haar 60e levensjaar heeft Bureau Pals in opdracht van [eiseres] een berekening gemaakt van het arbeidsvermogensverlies ten bedrage van € 235.613,--. Op grond van art. 6:96 BW vordert [eiseres] de kosten van inschakeling van Bureau Pals (ad € 2.411,43).
3. Hooge Huys voert gemotiveerd verweer. Daarop zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
4. Op grond van het expertiserapport van de door partijen gezamenlijk ingeschakelde neuroloog dr. [betrokkene] staat vast dat [eiseres] als gevolg van het ongeval van 20 maart 1997 de onder 1.4 genoemde klachten heeft opgelopen en dat thans sprake is van een eindsituatie. Hooge Huys heeft aansprakelijkheid voor die gevolgen erkend.
5. Tussen de partijen is uitsluitend nog in geschil of [eiseres] als gevolg van de door het ongeval veroorzaakte klachten en beperkingen arbeidsvermogensverlies lijdt en in de toekomst zal lijden (art. 6:105 BW). [eiseres] stelt dat dit het geval is en zij legt aan haar vordering als uitgangspunten ten grondslag dat zij, het ongeval weggedacht, de bedoeling had om vanaf augustus 2001 (wanneer de jongste dochter naar de middelbare school zou gaan) weer de arbeidsmarkt te betreden, hetzij als zweminstructrice dan wel hetzij als herenkapster, dan wel in ander werk op vergelijkbaar niveau, en wel gedurende ongeveer 25 uur per week en tot het 60e levensjaar.
6. Hooge Huys stelt zich onder verwijzing naar de onder 1.5 en 1.7 genoemde brieven van schaderegelaar [betrokkene] alsmede het arbeidsverleden en het beroep van [eiseres] primair op het standpunt dat niet aannemelijk is dat [eiseres] in 2001 zonder ongeval, op 40-jarige leeftijd, überhaupt de arbeidsmarkt zou gaan betreden. Subsidiair (indien wordt aangenomen dat [eiseres], het ongeval weggedacht vanaf haar 40e jaar de arbeidsmarkt zou gaan betreden) heeft Hooge Huys betoogd dat niet is gebleken dat het betreden van de arbeidsmarkt door het haar overkomen ongeval niet meer mogelijk is. Meer subsidiair betwist Hooge Huys de omvang van de gestelde schade en de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten.
7. [eiseres] heeft bij repliek het onder 1.9 genoemde overzicht betreffende haar arbeidsverleden overgelegd dat, voor zover relevant, betrekking heeft op de door haar gevolgde opleidingen en op haar arbeidsverleden in de periode 1977 – in welk jaar zij slaagde voor het Mavo-examen – en 1987, in welk jaar haar eerste kind werd geboren en zij met werken is gestopt. De juistheid van dat overzicht heeft Hooge Huys bij dupliek niet bestreden, zodat daarvan kan worden uitgegaan. Dat geldt dan dus ook voor het feit dat uit dat overzicht blijkt dat [eiseres], die in 1982 het diploma herenkapster heeft behaald, van eind 1979 tot april 1984 als kapster heeft gewerkt, aanvankelijk bij Kapsalon Van der Sleen te Varsseveld en vanaf juli 1980 bij kapsalon Hardy te Doetinchem. Na bij antwoord bij gebrek aan wetenschap te hebben bestreden dat [eiseres] als ongediplomeerd kapster heeft gewerkt is Hooge Huys daarop bij dupliek niet teruggekomen. Gelet op het bij repliek door [eiseres] overgelegde overzicht moet de conclusie op dit punt dus zijn dat Hooge Huys dat verweer niet voldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd zodat dit moet worden gepasseerd. Derhalve heeft te gelden dat [eiseres] sedert 1982 gediplomeerd herenkapster is en dat zij ruim vier jaar als herenkapster heeft gewerkt, waarvan ruim twee jaar als gediplomeerd kapster.
8. Voorts staat mede naar aanleiding van de door [eiseres] op de comparitie afgelegde verklaring vast dat zij in het najaar van 1983 is gestart met de twee jarige opleiding tot zwemlerares, waarvan zij het theoretisch gedeelte heeft behaald in juni 1985 terwijl zij in dat zelfde jaar voor het praktijkgedeelte is gezakt. Vaststaat verder dat zij van 1984 tot en met 1987 bij diverse zwembaden als zwemlerares heeft gewerkt.
9. De vraag of [eiseres] als gevolg van het haar overkomen ongeval schade door arbeidsvermogensverlies heeft geleden moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval en de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval, waarbij het aankomt op een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen (vgl. HR 15 mei 1998, NJ 1998,624 en HR 14 januari 2000,437). De rechtbank gaat er daarbij in beginsel van uit dat, gelet op hetgeen inmiddels maatschappelijk gebruikelijk is en gemeten naar ervaringsregels, aannemelijk is dat een gehuwde vrouw met een opleiding, beroep en ruime werkervaring zoals die van [eiseres], die een twee-jarige opleiding tot herenkapster heeft gevolgd en gedurende ruim vier jaar als herenkapster heeft gewerkt, alsmede van 1984 tot en met 1987 (parttime, tot het moment waarop haar eerste kind werd geboren) als zwemlerares heeft gewerkt, haar werk als herenkapster dan wel zwemlerares dan wel enige andere betrekking op vergelijkbaar niveau weer zou hebben opgevat zodra haar jongste kind naar de middelbare school zou gaan, althans indien de omstandigheden van het concrete geval, waaronder de situatie op de arbeidsmarkt, dat zouden toestaan (vgl. Hof Arnhem, 16 februari 2001, VR 2001,98). De enkele omstandigheid dat [eiseres], voordat zij als gevolg van de geboorte van haar eerste kind stopte met werken, minder lang heeft gewerkt dan het geval was in de door het Hof Arnhem in 1999 berechte situatie rechtvaardigt geen andere opvatting omtrent ‘hetgeen inmiddels maatschappelijk gebruikelijk is en gemeten naar ervaringsregels’. Ook de beide onder 1.5 en 1.7 genoemde brieven van [betrokkene] rechtvaardigen niet de conclusie dat dit in het geval van [eiseres] anders zou moeten zijn. De eerste brief van [betrokkene] aan Hooge Huys dateert van 5 september 1997, derhalve van kort na het ongeval op 20 maart 1997, en aannemelijk is dat [eiseres] – zoals zij ter comparitie heeft verklaard – op dat moment nog slechts bezig was met overleven en de vraag naar arbeidsvermogensverlies om begrijpelijke redenen toen op zichzelf nog geen prioriteit had. Uit eventuele uitlatingen die [eiseres] onder die omstandigheden heeft gedaan kan derhalve op zichzelf niet de verstrekkende conclusie worden getrokken dat [eiseres] in het geheel geen plannen had om in de toekomst nog te gaan werken, en dat had Hooge Huys daar in de geschetste omstandigheden in redelijkheid ook niet uit af mogen leiden. Temeer niet omdat de advocaat van [eiseres] reeds bij brief van 11 mei 1998 aan [betrokkene] heeft geschreven dat [eiseres] voornemens was geweest haar werkzaamheden te hervatten zodra haar beide kinderen naar de middelbare school zouden zijn zodat daarover in ieder geval vanaf dat moment ook geen enkel misverstand meer kan hebben bestaan. Opmerking verdient in dit verband bovendien nog dat [eiseres] onweersproken bij repliek heeft gesteld dat op 30 september 1999 met [betrokkene] globale berekeningen zijn gemaakt met betrekking tot verlies aan arbeidsvermogen en dat toen door [betrokkene] op geen enkele wijze is kenbaar gemaakt dat hij er, gelet op eerdere uitlatingen van [eiseres], geen rekening mee had gehouden dat er (nog) een vordering ter zake van verlies aan arbeidsvermogen zou zijn. De rechtbank laat daarbij dan verder nog in het midden dat uit de betreffende brieven van [betrokkene] overigens geenszins valt op te maken dat het bij de gewraakte passages gaat om mededelingen van [eiseres] zelf, zoals Hooge Huys klaarblijkelijk veronderstelt.
10. Andere feiten en/of omstandigheden die er toe nopen een uitzondering te maken op het onder 9 gekozen uitgangspunt zijn door Hooge Huys niet gesteld noch is daarvan anderszins gebleken.
11. Uit het voorgaande volgt dat het primaire verweer van Hooge Huys faalt en dat er van moet worden uitgegaan dat aannemelijk is dat [eiseres] in de situatie zonder ongeval omstreeks augustus 2001 weer zou hebben willen gaan werken, hetzij als (ongediplomeerd) zwemlerares dan wel als (gediplomeerd) herenkapster of in enige andere betrekking op vergelijkbaar niveau. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste geenszins als ‘te vergezocht en abstract’ moet worden aangemerkt, zoals Hooge Huys nog heeft betoogd, omdat uit het bij repliek overgelegde overzicht van het arbeidsverleden van [eiseres] concreet blijkt dat zij tot 1987 naast kapperswerk en werk als zwemlerares ook horecawerkzaamheden, werkzaamheden als cassière, werkzaamheden als receptioniste/telefoniste alsmede werkzaamheden bij de vrijwillige brandweer heeft verricht. Onweersproken is bovendien bij repliek door [eiseres] gesteld dat extra inkomsten noodzakelijk waren gelet op het bescheiden inkomen van haar echtgenoot. Uit de stukken blijkt weliswaar onmiskenbaar dat het de primaire ambitie van [eiseres] was weer werkzaam te kunnen zijn in het zwemonderwijs en subsidiair in het kappersvak, maar uit het enkele gegeven dat zij over ander werk nimmer uitdrukkelijk heeft gesproken kan nog niet volgen dat zij daarnaast geen enkel ander werk zou hebben willen doen indien werk als zwemlerares of als herenkapper niet beschikbaar zou zijn geweest. Er zijn geen feiten gesteld of gebleken dat [eiseres] uitsluitend als zwemlerares dan wel als kapster zou hebben willen werken.
12. De vraag is vervolgens of het redelijk is te verwachten dat [eiseres] in de situatie zonder ongeval vanaf omstreeks augustus 2001 voor omstreeks 25 uur per week aan de slag zou hebben kunnen gaan als (ongediplomeerd) zweminstructrice dan wel als (gediplomeerd) herenkapster of in enige andere baan op vergelijkbaar niveau en wel tot 60-jarige leeftijd. Tevens is de vraag aan de orde of [eiseres] in de situatie met het ongeval niet meer (ten volle) in staat kan worden geacht als zwemlerares of als herenkapster te werken en welke andere passende functies in dat geval voor haar redelijkerwijs haalbaar en beschikbaar zijn. Op de comparitie is aan de orde gesteld dat de rechtbank op dit punt deskundige voorlichting behoeft, in verband waarmee is besproken dat aanleiding bestaat tot het doen opmaken van (a) een belastbaarheidspatroon door een verzekeringsgeneeskundige en (b) een arbeidskundig rapport door een arbeidsdeskundige. Partijen zijn het er over eens dat het belastbaarheidspatroon dient te worden opgesteld op basis van het expertiserapport van dr. [betrokkene] van 7 april 1999. Dat betekent dat de verzekeringsgeneeskundige bij het vaststellen van een belastbaarheidspatroon zal hebben uit te gaan van de door dr. [betrokkene] in dat rapport op basis van de hem ter beschikking gestelde medische informatie en op basis van de door hem afgenomen anamnese gegeven antwoorden op de hem door de partijen voorgelegde vragen. De rechtbank deelt niet de opvatting van [eiseres] dat de verzekeringsgeneeskundige ook dient te beschikken over de in het rapport van dr. [betrokkene] genoemde, en door hem bij zijn expertise gebruikte, medische informatie. Het ligt immers niet in de rede dat die verzekeringsdeskundige een zelfstandige beoordeling geeft van die medische informatie – dat heeft dr. [betrokkene] in zijn als basis voor het belastbaarheidspatroon te dienen rapport al gedaan – en de rechtbank beschikt niet over aanwijzingen waaruit kan volgen dat de verzekeringsdeskundige enkel op basis van het rapport van dr. [betrokkene] en zonder te beschikken over de in dat rapport genoemde medische informatie niet in staat is naar behoren een belastbaarheidspatroon vast te stellen.
13. De partijen hebben overeenstemming bereikt over de persoon van de te benoemen arbeidsdeskundige, te weten mevrouw [betro[betrokkene], verbonden aan Bureau Terzet te Leusden. Desgevraagd heeft mevrouw [betrokkene] meegedeeld bereid en in staat te zijn het onderzoek uit te voeren, zodat de rechtbank haar zal benoemen. De partijen zijn het er verder over eens dat een verzekeringsgeneeskundige moet worden benoemd met wie de te benoemen arbeidsdeskundige vaker samenwerkt. Hooge Huys heeft in dat verband de persoon van de heer [betrokkene] te laren (Gld) genoemd, een verzekeringsgeneeskundige met wie mevrouw [betrokkene] regelmatig zou samenwerken. Daartegen heeft [eiseres] geen bezwaren geuit zodat de rechtbank de heer [betrokkene], die desgevraagd heeft laten weten in staat en bereid te zijn een belastbaarheidspatroon op te stellen, als deskundige zal benoemen. Rekening houdend met hetgeen hiervoor reeds is beslist en met de door de partijen gedane voorstellen, zal de arbeidsdeskundige worden gevraagd de hierna in het dictum geformuleerde vragen te beantwoorden.
14. Op grond van de eigen opgave van de deskundigen bedragen de kosten ter zake van het voorschot van de arbeidsdeskundige € 5.000,-- incl. omzetbelasting en de kosten ter zake van het voorschot van de verzekeringsgeneeskundige € 2.500,--. Op de comparitie heeft Hooge Huys verklaard bereid te zijn de kosten van het voorschot te dragen.
15. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Tussentijds hoger beroep van dit vonnis is uitgesloten, behoudens ten aanzien van het provisoneel deel daarvan.
De rechtbank, recht doende,
benoemt tot deskundige de heer [betrokkene], verzekeringsgeneeskundige, Markeloseweg 22 te (7245 TP) Laren (Gld) telefoon 0570 - 221083;
verzoekt deze deskundige om op basis van het rapport van medische expertise van dr. [be[betrokkene], neuroloog, van 7 april 1999 ten behoeve van het arbeidskundig onderzoek een belastbaarheidsprofiel van [eiseres] te vervaardigen;
benoemt voorts tot deskundige mevrouw [betrokkene], arbeidsdeskundige, verbonden aan bureau Terzet, postbus 313, 3830 AL Leusden, tel. 033 – 4320230, ter beantwoording van de volgende vragen:
a. hebt u kennis genomen van het door de heer [betrokkene] in opdracht van de rechtbank vervaardigde belastbaarheidsprofiel van [eiseres]?
b. wilt u een volledige en gedetailleerde inventarisatie maken van de opleidingen, kennis, vaardigheden en het arbeidsverleden van [eiseres]?
c. kunt u mede aan de hand van statistische informatie en branchegegevens aangeven of, en zo ja: in welke mate, aannemelijk is te achten dat [eiseres] (het ongeval weggedacht) gelet op de door haar genoten opleidingen en ervaring en in aanmerking genomen het feit dat zij in 1987 met werken is gestopt, omstreeks augustus 2001 voor ongeveer 25 uur per week zou hebben kunnen herintreden op de arbeidsmarkt hetzij als zwemlerares, dan wel als herenkapster of in ander werk op vergelijkbaar niveau ? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
d. Kunt u aangeven of [eiseres], gelet op de beperkingen als gevolg van het ongeval, thans niet meer in staat is de werkzaamheden te verrichten verbonden aan het beroep van zwemlerares dan wel van herenkapster? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
e. Kunt u, voor het geval [eiseres] niet geheel maar slechts gedeeltelijk ongeschikt is voor het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan het beroep van zwemlerares en van herenkapster, aangeven in welke mate dat volgens u het geval is? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
f. Kunt u, voor het geval [eiseres] niet of slechts verminderd in staat is de werkzaamheden verbonden aan het beroep van zwemlerares of herenkapster uit te oefenen, aangeven of [eiseres] in staat is andere werkzaamheden te verrichten die, gelet op haar opleiding, kennis en ervaring, als passend zijn aan te merken? Kunt u aangeven welke beroepen in aanmerking komen en voor hoeveel uren per week [eiseres] geschikt zou zijn? Kunt u aangeven welke inkomsten [eiseres] daarmee in redelijkheid zou kunnen verdienen en tot welke leeftijd zij in die als passend aan te merken werkzaamheden, gelet op de beschikbare (statistische en/of branchegegevens), werkzaam zou kunnen zijn? Kunt u verder aangeven in welke mate de kans bestaat dat [eiseres] met deze resterende verdiencapaciteit daadwerkelijk werk had kunnen vinden dan wel zal kunnen vinden? Kunt u haar daadwerkelijk aan passende arbeid helpen?
h. wilt u, indien [eiseres] niet geheel maar slechts gedeeltelijk ongeschikt is voor het verrichten van passende werkzaamheden, aangeven in welke mate dat het geval is?
i. welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de beide deskundigen zal toezenden,
bepaalt dat [eiseres] voor 6 oktober 2004 (kopieën van) de overige processtukken en - voor zover mogelijk - de andere door de deskundigen noodzakelijk geachte stukken aan de deskundigen zal doen toekomen,
bepaalt dat Hooge Huys voor 6 oktober 2004 als voorschot op de kosten van de deskundige [betrokkene] een bedrag van € 2.500,00 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren, en als voorschot op de kosten van de deskundige [betrokkene] een bedrag van € 5.000,-- incl. BTW door deze bedragen over te maken op rekening nummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van gedeponeerde geldsom 183300 met vermelding van het rolnummer (105485/HAZA 03 - 1791) en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundigen hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundigen pas dan met het onderzoek behoeven te beginnen,
bepaalt dat de deskundigen zich met vragen over het onderzoek kunnen wenden tot de rechter mr. R.A. van der Pol,
bepaalt dat de plaats en de tijd waar en wanneer de deskundigen tot het onderzoek zullen overgaan, zullen worden vastgesteld door de deskundigen in overleg met de raadslieden van de partijen,
bepaalt dat de deskundigen een schriftelijk en ondertekend bericht zullen inleveren ter griffie van deze rechtbank, te weten de heer [betrokkene] op 24 november 2004 en mevrouw [betrokkene] op 23 februari 2005;
bepaalt dat de deskundigen tegelijk met dit schriftelijk bericht hun declaratie ter griffie zullen indienen onder vermelding van het zaak- en rolnummer,
bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundigen in het schriftelijk bericht moeten doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
verwijst de zaak naar de rolzitting van 23 maart 2005 voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiseres] of voor bepaling datum vonnis,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis (behoudens het provisioneel deel ervan) alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2004.