Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 112426 / HA ZA 04-712
Datum vonnis: 16 maart 2005
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EENZET CARWASH B.V.,
gevestigd te Andelst, gemeente Overbetuwe,
eiseres,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. A.D.C.P. Dam te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSPORTEN VEENS HERVELD B.V.,
gevestigd te Herveld, gemeente Overbetuwe,
gedaagde,
procureur mr. H.A. Schenke.
Partijen worden hierna ook aangeduid als Eenzet en Veens.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 7 juli 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder maakt een akteverzoek van de zijde van Veens deel uit van de processtukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Eenzet heeft Veens op 4 december 2002 opdracht gegeven voor transport van een Kärcher wasinstallatie van (het GVB-Amstel, gevestigd te) Amsterdam naar (Veens, gevestigd te) Andelst.
In de opdrachtbevestiging d.d. 4 december 2002, opgesteld door Eenzet, gericht aan Veens is onder meer de volgende passage opgenomen:
“De wasinstallatie zal naar verwachting op 6 januari naar Sittard vervoerd moeten worden en tot deze tijd op uw terrein te Andelst opgeslagen dienen te worden. Zodra hierover meer zekerheid is zal ik dit direct schriftelijk aan u bevestigen.”
Op 16 december 2002 heeft het vervoer van Amsterdam naar Andelst plaatsgevonden. De chauffeur van Veens heeft de wasinstallatie op het terrein van Veens afgeleverd en is vervolgens naar huis gegaan. In de vrachtbrief staat onder meer dat het vervoer geschiedt onder de Algemene Vervoerscondities 1983 (AVC 1983), laatste versie.
Eenzet heeft Veens op 19 december 2002 laten weten dat de wasinstallatie per abuis door Veens bij een sloopbedrijf (IJzer en Metaalverwerkingsbedrijf Martens Metaal) te Elst is aangeboden. Een deel van de machine is in een shredder vernietigd. Een ander deel van de machine is op het terrein van het sloopbedrijf gegooid. De machine is als gevolg daarvan onherstelbaar beschadigd.
In opdracht van de verzekeraar van Eenzet heeft expertisebureau Nedeb B.V. de exacte toedracht en de hoogte van de schade vastgesteld. In samenspraak met de expert van de vervoerdersaansprakelijkheidsverzekeraar van Veens, TVM, heeft Nedeb B.V. de schade voor het verlies van de machine vastgesteld op € 31.000,-. De expertisekosten bedragen € 1.630,30.
De verzekeraar van Eenzet heeft op grond van de verzekeringspolis geen uitkering gedaan, omdat een dergelijke gebeurtenis op grond van de verzekeringspolis niet is gedekt.
De assurantietussenpersoon van Eenzet heeft Veens op 6 februari 2003 schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. Eenzet maakt aanspraak op volledige schadevergoeding. Op 19 juni 2003 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van Eenzet Veens gesommeerd het door voornoemde experts vastgestelde schadebedrag met rente en kosten aan Eenzet te betalen.
Op 21 januari 2004 heeft TVM aan Eenzet een bedrag betaald van € 9.070,-.
De raadsman van Eenzet heeft in de brief d.d. 21 november 2003 aan TVM de algemene voorwaarden buitengerechtelijk vernietigd.
Het gewicht van de wasinstallatie bedroeg volgens de vrachtbrief 3000 kilogram.
Artikel 13 van de AVC 2002 luidt voor zover van belang als volgt.
1. De schadevergoeding die de vervoerder wegens het niet nakomen van de op hem uit hoofde van artikel 9 lid 2 rustende verplichting is verschuldigd, is beperkt tot een bedrag van € 3,40 per kilogram; (...)
2. Het aantal kilogrammen waarvan ter berekening van het in lid 1 genoemde bedrag wordt uitgegaan, is het op de vrachtbrief vermelde gewicht van de beschadigde of niet afgeleverde zaak.
(...).
De Stichting Vervoeradres heeft in 1950 Algemene Vervoerscondities (AVC) opgesteld, die in 1983 zijn herzien. De laatste versie van de ingrijpende herziene AVC dateert van 4 juni 2002. Eerst toen is artikel 22 in de AVC opgenomen. Artikel 22 AVC luidt als volgt.
Wanneer de afzender en vervoerder overeenkomen dat de vervoerder voorafgaand aan of tijdens het overeengekomen vervoer dan wel na afloop van het vervoer de zaken in opslag zal nemen, geschiedt deze opslag onder toepassing van de Algemene Opslagvoorwaarden. Afzender en vervoerder worden dienovereenkomstig aangemerkt als bewaargever respectievelijk bewaarnemer.
Artikel 4 lid 5 van de Algemene Opslagvoorwaarden gedateerd 2002 van Stichting Vervoeradres luidt als volgt.
De aansprakelijkheid van de bewaarnemer voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde zaakschade is beperkt tot € 3,40 per kilogram vermiste of beschadigde zaken met het absolute maximum van een nader tussen partijen bij het sluiten van de opslagovereenkomst overeengekomen bedrag. Is een zodanig bedrag niet overeengekomen, dan geldt een maximum bedrag van € 453.780 per gebeurtenis of reeks van gebeurtenissen met een en dezelfde schadeoorzaak. De schadevergoeding zal evenwel niet meer bedragen dan de factuurwaarde van de zaken op het moment van inontvangstneming hiervan door de bewaarnemer.
Eenzet vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Veens te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eenzet te betalen een bedrag van € 23.560,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom ad € 32.630,30, vanaf 19 december 2002, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening alsmede de buitengerechtelijke kosten. Een en ander met veroordeling van Veens in alle kosten van dit geding.
Eenzet stelt daartoe primair dat Veens is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst die partijen hebben gesloten, namelijk die van bewaarneming. Eenzet stelt dat Veens de als gevolg daarvan - tijdens de opslag - ontstane schade dient te vergoeden. Subsidiair stelt Eenzet dat als de rechtbank van oordeel is dat de Algemene Opslagvoorwaarden wel van toepassing zijn, dan wel dat de schade is opgetreden tijdens de vervoerperiode en de AVC van toepassing zijn, het beroep van Veens op de aansprakelijkheidslimiet niet opgaat, omdat sprake is van opzet dan wel bewuste roekeloosheid, althans dat het beroep op de limiet onaanvaardbaar is gelet op de redelijkheid en billijkheid.
Veens heeft zich tegen de vordering verweerd. Hij betwist niet dat hij aansprakelijk is voor de schade, maar beroept zich op de in algemene voorwaarden (AVC dan wel Algemene Opslagvoorwaarden) opgenomen bepalingen, waarin de aansprakelijkheid is gelimiteerd. Op het verweer van Veens zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Veens aansprakelijk is voor het onherstelbaar geraken van de Kärcher wasinstallatie en dat de schade voor het verlies van de machine moet worden bepaald op € 31.000,- alsmede dat expertisekosten € 1.630,30 bedragen.
In de kern komt het geschil tussen partijen neer op de vraag of Veens zich op een aansprakelijkheidsbeperkende bepaling in algemene voorwaarden kan beroepen en zo ja, of de door Eenzet geschetste omstandigheden een doorbreking van die beperking van de aansprakelijkheid rechtvaardigen.
Alvorens de vraag kan worden beantwoord naar de aard van de rechtsverhouding tussen partijen (vervoer of bewaarneming) op het moment van het ontstaan van de schade, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden beoordeeld of algemene voorwaarden deel uitmaken van de door partijen gesloten vervoerovereenkomst.
Eenzet stelt primair dat geen voorwaarden (op de vervoerovereenkomst of op de overeenkomst van bewaarneming) van toepassing zijn. Veens stelt dat de AVC op de vervoerovereenkomst van toepassing zijn en voert daartoe de volgende argumenten aan. 1) In de vrachtbrief wordt melding gemaakt van de toepasselijkheid van de AVC 1983, laatste versie. 2) AVC is bijna altijd van toepassing. 3) Partijen doen al jaren zaken. 4)Op facturen en op offertes wordt verwezen naar AVC/CMR en de TLN PD voorwaarden. 5)Degene die gebruik maakt van vervoer moet erop bedacht zijn dat algemene voorwaarden van toepassing zijn. Er geldt met andere woorden een onderzoeksplicht.
De rechtbank overweegt als volgt. Wil de AVC van toepassing zijn op de vervoerovereenkomst tussen partijen, dan is nodig dat de AVC, uitdrukkelijk of stilzwijgend, door Eenzet zijn aanvaard. Veens heeft gesteld dat gedurende de vijf á zes jaar dat partijen zaken met elkaar doen, op alle naar Eenzet verzonden facturen uitdrukkelijk wordt verwezen naar de AVC/CMR en TLN PD voorwaarden en dat Eenzet daartegen nooit heeft geprotesteerd. Eenzet heeft de juistheid daarvan niet betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van die stelling uitgaat.
In het algemeen mag er niet van worden uitgegaan dat een verwijzing naar algemene voorwaarden op een factuur met zich meebrengt dat die algemene voorwaarden op alle volgende overeenkomsten tussen partijen van toepassing zijn. In dit geval acht de rechtbank echter van belang dat beide partijen ondernemingen zijn, die een langdurige en bestendige relatie met elkaar onderhouden. Zijdens Eenzet is ter comparitie verklaard dat zij Veens zo’n vijf of zes jaar of misschien wel langer inschakelt om de door Eenzet verkochte wasinstallaties naar klanten te vervoeren en oude wasinstallaties op te halen. Eenzet ontving regelmatig facturen van Veens. De rechtbank is van oordeel dat Eenzet, door niet te protesteren tegen de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, bij Veens het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt ermee in te stemmen.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of Veens Eenzet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van de inhoud van de AVC. Gesteld noch gebleken is dat de AVC voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld aan Eenzet. Maar ook indien de AVC niet ter hand zijn gesteld - hoewel dat redelijkerwijs wel mogelijk is - zijn zij niet vernietigbaar op grond van artikel 6:233 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) indien de wederpartij op het moment van contractsluiting met de voorwaarden bekend was dan wel geacht moest worden daarmee bekend te zijn. Volgens de Hoge Raad dient dan te worden gedacht aan het geval dat regelmatig gelijksoortige overeenkomsten tussen partijen worden gesloten, terwijl de algemene voorwaarden bij het sluiten van de eerste overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld. Of aan het geval dat een van de algemene voorwaarden deel uitmakende eenvoudige exoneratieclausule, in een winkel of bedrijfsruimte op duidelijke wijze aan de klanten wordt gepresenteerd. Noch van het ene, noch van het andere geval is in onderhavige situatie sprake. De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat Eenzet geen redelijke mogelijkheid is geboden van de AVC kennis te nemen, zodat Eenzet terecht de vernietigbaarheid van de AVC heeft ingeroepen. De stelling van Veens dat op Eenzet op dit punt een onderzoeksplicht rust verwerpt de rechtbank, wegens het ontbreken van een rechtsgrond.
Uit hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 3.6 is overwogen volgt dat de AVC geen deel uitmaken van de tussen partijen gesloten vervoerovereenkomst. Veens kan zich dan ook niet beroepen op de aansprakelijkheidsbeperking in de AVC en om die reden evenmin op de aansprakelijkheidsbeperking in de Algemene Opslagvoorwaarden, die volgens Veens via artikel 22 AVC van toepassing zijn. Het verweer van Veens tegen de vordering wordt hiermee verworpen. De rechtbank zal de vordering van Eenzet toewijzen, met dien verstande dat de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat Eenzet haar stelling dat daarvan sprake is, onvoldoende heeft onderbouwd. Bovendien heeft Eenzet geen bedrag gevorderd. Zij heeft volstaan met een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten. Een dergelijke vordering is niet toewijsbaar. De wettelijke rente zal als onweersproken en als op de wet gegrond worden toegewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Zelfs al zouden de AVC en/of de Algemene Opslagvoorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst(en) tussen partijen, dan zou de rechtbank niet anders hebben geoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank dient in dat geval de aansprakelijkheidsbeperkende bepaling buiten toepassing te blijven, aangezien toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank acht daarvoor de volgende omstandigheden van belang. De laakbaarheid van het handelen van de heer Veens (bijzonder onzorgvuldig handelen door na een periode van afwezigheid zonder raadpleging van de administratie opdracht te geven tot het afvoeren van een machine naar de sloop), de gevolgen van het handelen (tenietgaan van de wasinstallatie) en de omstandigheid dat de ontstane schade niet door verzekering is gedekt. Aan het verweer van Veens dat de wasinstallaties in opdracht van Eenzet doorgaans naar de sloop worden vervoerd en het verweer dat de wasinstallatie oud en versleten leek, kan in dat verband naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, gelet op het feit dat de administratie geraadpleegd had kunnen - en moeten - worden. Een en ander weegt niet op tegen de hiervoor vermelde omstandigheden.
Veens zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank, rechtdoende:
veroordeelt Veens tot betaling aan Eenzet, tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € 23.560,- te vermeerderen met de wettelijke rente over € 32.630,30 vanaf 19 december 2002 tot aan die der algehele voldoening.
veroordeelt Veens in de kosten van de procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eenzet begroot op € 1.748,40, te weten € 590,40 voor verschotten en € 1.158,- voor salaris procureur.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.C.J. van Bavel en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005.