Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 97496 / HA ZA 03-402
Datum vonnis: 7 september 2005
MR. [eiser]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
kantoorhoudende te Nijmegen,
eiser,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
1. de stichting STICHTING WAALDIJK 8,
statutair gevestigd te Hurwenen,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. W.W. Korteweg te Arnhem.
Partijen zullen hierna de curator en gedaagden genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 februari 2004,
- de akte van de curator van 17 maart 2004
- de akte van gedaagden van 9 juni 2004,
- de akte houdende uitlating van de curator van 7 juli 2004,
- de brief van 27 juni 2005 met productie 22 tot en met 26 van de curator,
- de brief van 28 juni 2005 met productie 1 van gedaagden,
- de brief van 29 juni 2005 met productie 27 van de curator,
- de brief van 5 juli 2005 met als bijlage de brief van de Belastingdienst Particulieren / Ondernemingen Gorinchem d.d. 29 september 1993,
- de pleidooien op 11 juli 2005 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities.
Ten slotte is vonnis bepaald.
In haar tussenvonnis van 18 februari 2004 overwoog de rechtbank dat niet uitsluitend de oprichting door [betrokkene 1] van de Stichting Waaldijk in de in genoemd tussenvonnis beschreven context strekte tot het verijdelen van verhaal door crediteuren op het in de Stichting ondergebrachte pand. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat ook het meewerken door (het bestuur van) de Stichting aan het instandhouden van die constructie, als gevolg waarvan de schuldeisers van [betrokkene 1] de mogelijkheid wordt ontnomen rechtstreeks verhaal te nemen op dit vermogensbestanddeel, onrechtmatig is.
De rechtbank blijft bij dat oordeel. Zij ziet in hetgeen door gedaagden nadien is aangevoerd geen reden daarop terug te komen. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank over de door gedaagden overgelegde brief van de Belastingdienst Particulieren/ Ondernemingen Gorinchem d.d. 29 september 1993 het volgende.
Anders dan gedaagden stellen leest de rechtbank in die brief niet dat de Belastingdienst (inhoudelijk) terug komt op haar eerdere onderzoeksrapport, dat mede tot het oordeel in genoemd tussenvonnis heeft bijgedragen. Zoals door de Belastingdienst Rivierenland/ kantoor Gorinchem is verwoord in zijn brief van 27 juni 2005, is naar aanleiding van de eerder opgestelde rapporten op 29 september 2003 een fiscaal compromis gesloten tussen de Belastingdienst en [betrokkene 1]. Dat is, zoals de rechtbank het begrijpt, ook hetgeen in genoemde brief is verwoord. Voor zover sprake is van een ten opzichte van eerdere onderzoeksrapporten gewijzigde inhoud, is dit kennelijk onderdeel van de gemaakte afspraken.
Thans ligt nog ter beoordeling voor hetgeen de rechtbank overwoog in r.o. 42 en r.o. 43 van genoemd tussenvonnis. De curator diende zich nog uit te laten over de vraag of en in welke mate de schuldeisers in het faillissement van [betrokkene 1] schade lijden, dan wel nog zullen lijden tengevolge van het onrechtmatig handelen van de Stichting en haar bestuursleden. Daarnaast nodigde de rechtbank partijen uit, voor zover zij van mening verschilden over de waarde van het perceel, suggesties te doen over de te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen.
De curator heeft onbetwist gesteld dat twaalf crediteuren
vorderingen hebben ingediend tot een totaalsaldo van € 581.214,92.
Tegenover het inmiddels op de boedelrekening overgemaakte aandeel in de nalatenschap van de overleden moeder van [betrokkene 1] van netto € 130.284,24, staan faillissementskosten van (op datum pleidooi)
€ 131.122,02. Met de curator constateert de rechtbank dat tot verhaal van de crediteuren derhalve enkel de mogelijke overwaarde van de onroerende zaak te Hurwenen strekt.
Met betrekking tot de waarde van het pand te Hurwenen heeft de curator een in opdracht van de Stichting Waaldijk opgesteld Taxatierapport van 14 mei 2001 in het geding gebracht, zijnde een addendum op een eerder taxatierapport van oktober 1998. De vrije verkoopwaarde van het pand wordt daarin gesteld op ƒ 3.900.000,-
(€ 1.769.742,84), de executiewaarde op ƒ 3.150.000,- (€ 1.429.407,68). Gedaagden hebben zich in reactie hierop op het standpunt gesteld het niet zinvol te achten een deskundige te doen benoemen om de waarde van het pand per augustus 2001 (datum faillissement) nader te laten vast te stellen. Zij hebben voorts gesteld dat de hypotheek thans
€ 492.350,- bedraagt.
De rechtbank leidt uit voorgaande af dat uit de huidige overwaarde de door de curator gestelde omvang van schuldvorderingen ruimschoots kan worden voldaan. Zij acht het dan ook niet nodig een deskundige te benoemen om de waarde van het perceel nader te doen vaststellen.
In het faillissement van [betrokkene 1] heeft verificatie van schuldvorderingen nog niet plaatsgevonden. Gelet daarop zal de rechtbank de schade vaststellen op het saldo dat de gezamenlijke crediteuren na verificatie van hun schuldvorderingen blijken te vorderen te hebben, vermeerderd met het door de rechtbank nog vast te stellen salaris van de curator en de belaste en onbelaste verschotten.
De rechtbank ziet in het door gedaagden gestelde geen aanleiding het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Immers, gedaagden hebben de vrees geuit dat, ter executie van het vonnis, het pand dient te worden verkocht, waartegenover de curator bij pleidooi heeft gesteld dat hij bereid is genoegen te nemen met een andere wijze van zekerheid ter voldoening dan door middel van executie. Het door gedaagden gestelde restitutierisico is dan ook niet aanwezig, zodat de rechtbank hierin geen aanleiding ziet het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Anderzijds constateert de rechtbank dat het pand in de loop der jaren verder met hypotheken is bezwaard (tussenvonnis r.o. 6). Daarmee zijn de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers beperkt, hetgeen juist een argument is vóór de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. De rechtbank zal de vordering van de curator op dit punt dan ook toewijzen.
De curator vordert gedaagden te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 295,72 voor verschotten en € 452,00 voor salaris procureur (1 rekest x € 452,00).
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 142,74
- vast recht 205,00
- salaris procureur 1.808,00 (4,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.155,74
verklaart voor recht dat de Stichting Waaldijk 8 en haar bestuursleden Buskens, Dorenbosch en Duijn zich jegens de crediteuren van de door de curator beheerde boedel schuldig hebben gemaakt en blijven maken aan een onrechtmatige daad door medewerking aan de instandhouding van de constructie met betrekking tot de onroerende zaak aan de Waaldijk 8, waardoor verhaal door de crediteuren wordt verijdeld,
veroordeelt gedaagden tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te betalen de schade die de crediteuren in het faillissement van [betrokkene 1] hierdoor lijden,
stelt de hoogte van die schade vast op het saldo dat de gezamenlijke crediteuren na verificatie van hun schuldvorderingen blijken te vorderen te hebben, vermeerderd met het door de rechtbank nog vast te stellen salaris van de curator en de belaste en onbelaste verschotten,
veroordeelt gedaagden in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 747,72,
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op €2.155,74,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs, mr. M.P.C.J. van Bavel en mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2005.