zaaknummer / rolnummer: 138202 / HA ZA 06-424
Vonnis van 4 oktober 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. R.P. Elzas,
advocaat mr. B.P. Dekker te Amsterdam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Provincie Gelderland genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juni 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2006 en de ten behoeve van die zitting door mr. B.P. Dekker toegezonden brief met bijlagen van 3 augustus.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 28 mei 2000 reed [eiser] met zijn ouders en echtgenote in een personenauto op de Bennekomseweg (N 782) te Renkum. De vader van [eiser] bestuurde de auto. [eiser] zat op de bijrijdersstoel voorin de auto, zijn moeder en echtgenote zaten achterin de auto.
2.2. De Bennekomseweg is een provinciale weg die aan weerszijden is omgeven door bomen. Op enig moment is een tak van een boom afgebroken en op de auto terechtgekomen waarin [eiser] en zijn familie zaten. [eiser] is per ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
2.3. Het proces-verbaal van de politie district West-Veluwe Vallei van 28 mei 2000 vermeldt als beknopte omschrijving van het ongeval:
“Betrokkene 2 reed over Bennekomseweg, komende uit de richting Regentesselaan te Wageningen. Door de harde wind die er op dat moment was brak een tak van een boom, welke aan de rechterzijde van de weg stond af. De tak kwam terecht op de auto van betrokkene 2 die op dat moment voorbij reed. Door de tak werd schade aan de auto veroorzaakt en raakten de inzittenden gewond.”
2.4. De huisarts van [eiser], [betrokkene 1] schrijft in zijn doorverwijzing voor fysiotherapie van 28 augustus 2000 onder meer:
“(…) Bovenstaande patiënt verwijs ik om de volgende reden: Status na contusio cerebri. Dit tgv een boom op het dak van de auto. (…)”.
2.5. [eiser] is op 31 mei 2001 op verzoek van het GAK onderzocht door [betrokkene 2], psycholoog bij psychologisch, psychiatrisch en neurologisch adviesbureau [bedrijfsnaam]. In zijn rapport van 25 juni 2001 schrijft [betrokkene 2] onder meer:
“(…) Diagnostisch kan men derhalve spreken over een cognitieve stoornis niet anderszins omschreven na een contusio cerebri. Een toestandsbeeld anderszins of een persoonlijkheidsstoornis in het kader van de DSM-IV viel niet vast te stellen. (…)
Meestal neemt men na een contusio cerebri een periode van 2 jaar, voordat men spreekt over een eindtoestand. Het ongeluk is nu ruim een jaar geleden, zodat er nog verbetering verwacht kan worden. (…)”
2.6. In de brief van GAK Nederland bv aan [eiser] van 7 september 2001 staat onder meer:
“(…) Op 27 mei 2001 bent u gedurende 52 weken arbeidsongeschikt geweest. In aansluiting op deze periode kennen wij u met ingang van 28 mei 2001 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe. (…) Uw arbeidsongeschiktheid is per 28 mei 2001 vastgesteld op 80 tot 100%. Hierbij hoort een uitkering van 70%. (…)”.
Bij brief van 27 maart 2002 heeft UWV GAK [eiser] bericht dat de uitkering ongewijzigd dient te worden vastgesteld en dat er geen redenen zijn de uitkering te wijzigen.
2.7. Bij brief van 16 november 2001 heeft [eiser] de provincie aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het hem overkomen ongeval.
2.8. Het KNMI schrijft in een brief van 31 juli 2002 aan de verzekeraar van de provincie onder meer:
“Naar aanleiding van uw bovengenoemd verzoek deel ik u het volgende mee over de wind op 28 mei 2000 te Ede-Wageningen.
De hoogste gemiddelde uurlijkse windsnelheid was ca. 17 m/s.
De windsnelheid tijdens de sterkste stoten was ca. 28 m/s.
De gegevens zijn afgeleid uit waarnemingen en metingen op omliggende KNMI-stations.
(…)”.
Uit de bijgevoegde Beaufortschaal volgt dat een windsnelheid tussen de 13,9-17,1 m/s correspondeert met windkracht 7, een windsnelheid tussen de 17,2-20,7 met windkracht 8, een windsnelheid tussen de 24,5-28,4 met windkracht 10 en een windsnelheid tussen de 28,5-32,6 met windkracht 11. De benaming voor die respectieve snelheden boven land is respectievelijk harde wind, stormachtig, zware storm en zeer zware storm.
2.9. In opdracht van [eiser] heeft [betrokkene 3] (als beëdigd boomtaxateur werkzaam bij L. [betrokkene 3] Tuinarchitect B.V.) in zijn brief van 27 maart 2003 met betrekking tot foto’s van de (vermeende) tak die op de auto zou zijn terechtgekomen het volgende gerapporteerd:
“(…) Mijn oordeel over de litigieuze boom (foto A) gaat uit van de volgende veronderstellingen:
1) tak I is de tak, die de schade heeft veroorzaakt ( zo niet dan is het hierna geschrevene niet van toepassing)
2) De boom waaraan tak I zat bestond uit de delen II, III en IV
3) De bomen op foto B en C zijn andere bomen dan A
4) De tak op foto D in vier delen is dezelfde tak I op foto A
(klopt dit wel?)
Indien bovenstaande vier veronderstellingen juist zijn, wil ik hieraan (zij het toch met enige terughoudendheid) de conclusie verbinden dat de tak is afgescheurd op een zogenaamde plakoksel. Deze tak veroorzaakte de schade en spoedig na het ongeval is de boom omgezaagd. De plakoksel is enkele tientallen jaren oud en zou bij driejaarlijkse controle zeker opgemerkt zijn. Naar aanleiding van zo’n controle had de plakoksel onschadelijk gemaakt moeten worden. Een controle om de drie jaar is gebruikelijk en m.i. voldoende.”
3. Het geschil
3.1. [eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1. voor recht zal verklaren dat de provincie de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden wat de controle en het onderhoud van de bomen staande langs de Bennekomseweg te Renkum betreft en mitsdien aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 28 mei 2000, veroorzaakt door het afscheuren van een tak van een van de bomen staande langs de Bennekomseweg te Renkum,
2. de provincie zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te vergoeden de door hem als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3. de provincie zal veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
3.2. Aan zijn vordering legt [eiser] kort gezegd ten grondslag dat de provincie, als eigenaresse van de Bennekomseweg en daaraan gelegen bomen, verantwoordelijk is voor de staat van onderhoud van bomen en dat zij daarin is tekortgeschoten nu zij kennelijk niet heeft onderkend dat een van de bomen behept was met een plakoksel. Als gevolg van die plakoksel is een tak afgebroken die op de auto is gevallen waarin [eiser] is beland en waardoor [eiser] ernstig letsel heeft opgelopen.
3.3 De provincie voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De kern van het geschil vormt de vraag of de provincie aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van het [eiser] op 28 mei 2000 overkomen ongeval waarbij een tak op de auto is gevallen waarin [eiser] als passagier zat.
4.2. [eiser] verwijt de provincie dat zij is tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting tot controle en onderhoud van haar bomenbestand. Daartoe voert hij aan dat de tak die op zijn auto is gevallen, die volgens [eiser] is afgebeeld op de foto’s A (boomstam) en D bij het rapport van [betrokkene 3], een plakoksel had. De provincie heeft ten onrechte nagelaten maatregelen te treffen ter voorkoming van het afbreken van die tak en daarmee heeft zij toerekenbaar onrechtmatig gehandeld, aldus [eiser].
De provincie bestrijdt in zijn algemeenheid dat zij is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht. Meer in het bijzonder betwist de provincie dat de tak die op de auto van [eiser] is gevallen, de tak is die staat afgebeeld op de foto’s (A en) D en, derhalve, dat de tak die op de auto van [eiser] is gevallen een plakoksel had.
4.3. De Provincie heeft als zodanig niet betwist dat de auto van [eiser] is getroffen door een tak die afkomstig was van een boom langs de Bennekomseweg waarvoor de Provincie de zorg heeft. Gelet op de betwisting door de Provincie kan niet als vaststaand worden aangenomen dat dat de tak is geweest die staat afgebeeld op de foto's A en D. Zolang dat niet vaststaat en er ook overigens niets vaststaat omtrent de precieze hoedanigheid van de tak waardoor de auto van [eiser] is getroffen, kan niet worden beoordeeld of de Provincie tekortgeschoten is in de op haar rustende zorgplicht. Aangezien [eiser] stelt dat de auto door de door hem bedoelde tak is getroffen, dat die behept was met een plakoksel en dat de Provincie tekort is geschoten in het nemen van maatregelen ter voorkoming van afbreken van de tak, met als gevolg dat de Provincie jegens hem aansprakelijk is, rust de bewijslast van de stelling dat de auto door de desbetreffende tak is getroffen op hem. Overeenkomstig zijn bewijsaanbod zal [eiser] tot het bewijs daarvan worden toegelaten.
4.4. Voor een andere verdeling van de bewijslast ziet de rechtbank geen aanleiding. Het voorhanden materiaal is onvoldoende om voorlopig uit te gaan van de door [eiser] gestelde ongevalstoedracht. Weliswaar is niet langer in geschil dat de echtgenote van [eiser] de foto’s A en D twee dagen na het ongeval heeft gemaakt, maar de provincie heeft gemotiveerd bestreden dat de op die foto’s afgebeelde tak (en boomstam) de tak betreft die op de auto van [eiser] is gevallen. De verklaring van [eiser]s echtgenote ter comparitie en de rapportage van [betrokkene 3] bieden hiervoor ook onvoldoende steun. In dit stadium van de procedure, waar eerst de vaststelling van de feitelijke toedracht aan de orde is en (nog) niet het causaal verband tussen gesteld onzorgvuldig handelen en de schade, bestaat evenmin aanleiding voor toepassing van de omkeringsregel. Ten slotte valt niet in te zien dat op de provincie een verzwaarde stelplicht rust. Met het bij conclusie van antwoord overgelegde rapport van NODR met bijlagen, waaronder zich de overzichten bevinden van voor het ongeval uitgevoerde inspecties, heeft de provincie voldoende feitelijke gegevens verstrekt. Dat de provincie over meer informatie beschikt die voor [eiser] aanknopingspunten zou verschaffen voor de bewijslevering is niet gebleken. Voor zover er onder verantwoordelijkheid van de provincie al bewijsmateriaal verloren zou zijn gegaan, overweegt de rechtbank dat dit de provincie niet kan worden aangerekend nu voor de provincie geen wettelijke dossierplicht geldt en zij, nu zij eerst bij brief van [eiser] van 16 november 2001 aansprakelijk is gesteld, pas vanaf dat moment doordrongen hoefde te zijn van het belang van (behoud van) mogelijk bewijsmateriaal. Dat na die aansprakelijkstelling onder verantwoordelijkheid van de provincie bewijsmateriaal verloren is gegaan, heeft [eiser] niet voldoende gemotiveerd gesteld. Uit het rapport van het NDDR, p. 2 blijkt anders dan [eiser] aanneemt, niet dat de gegevens over 1999 pas na 2001 zijn vernietigd.
4.5. De slotsom is dat [eiser] wordt toegelaten tot bewijslevering. De rechtbank verzoekt [eiser], wanneer hij bewijs door getuigen wil leveren, kleurenkopieën van de foto’s A en D voorafgaand aan die getuigenverhoren aan de rechtbank en de wederpartij te doen toekomen.
4.6. Indien [eiser] slaagt in het bewijs ligt voor de hand dat vervolgens door een door de rechtbank te benoemen deskundige beoordeeld zal moeten worden of de desbetreffende tak was behept met een plakoksel die als zodanig waargenomen had moeten worden en waartegen maatregelen genomen hadden moeten worden.
4.7. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [eiser] op te bewijzen feiten en omstandigheden zoals bedoeld in rov. 4.3.,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 18 oktober 2006 voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eiser], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eiser], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de maanden november 2006 tot en met januari 2007 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. S.C.P. Giesen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2006.