ECLI:NL:RBARN:2007:BA0138

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
142114
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gedaagden voor letsel toegebracht aan ambtenaar tijdens korfbaltoernooi

In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) vergoeding van kosten die gemaakt zijn in verband met letsel toegebracht aan een ambtenaar, [betrokkene 3], tijdens een korfbaltoernooi op 6 juni 2004. De gedaagden, waaronder [voornaam gedaagde sub 1], [voornaam gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], waren betrokken bij een vechtpartij die ontstond tijdens het toernooi. De Staat stelde dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld jegens [betrokkene 3] en dat zij op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk waren voor de gevolgen van de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door [betrokkene 3] te mishandelen, wat leidde tot ernstig letsel. De betrokkenheid van de andere gedaagden werd beoordeeld in het licht van hun deelname aan de vechtpartij en de groepsdynamiek die daarbij speelde.

De rechtbank concludeerde dat [voornaam gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ook aansprakelijk waren, omdat zij deel uitmaakten van de groep die de vechtpartij veroorzaakte. De Staat had recht op vergoeding van de gemaakte kosten op basis van de Verhaalswet ongevallen ambtenaren. De rechtbank wees de vordering van de Staat toe, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, omdat de Staat niet had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering door [gedaagde sub 3], die betwistte betrokken te zijn geweest bij de vechtpartij.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 142114 / HA ZA 06-1094
Vonnis van 21 februari 2007
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE),
zetelend te Den Haag,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. C.C. Jongens te Den Haag,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. M.E. Bosman te Arnhem,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. R. Plieger te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie)en (gezamenlijk) [gedaagde] c.s., respectievelijk [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde], [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 september 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 17 januari 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op zondag 6 juni 2004 vond een door de korfbalvereniging [naam] te [woonplaats] georganiseerd ‘familie-korfbaltournooi’ plaats.
2.2. [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] en zijn neef [gedaagde sub 3] namen deel aan dit tournooi met hun team ‘CG’. [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde], de broer van [voornaam gedaagde sub 1] en oom van [gedaagde sub 3], was de coach van dit team.
2.3. Op enig moment moest het team ‘CG’ spelen tegen het team ‘het schilderij’, waarvan onder andere [voornaam] [betrokkene 1] en/of [voornaam] [betrokkene 2] deel uit maakten.
2.4. Tijdens deze wedstrijd ontstond een schermutseling die is ontaard in een vechtpartij waarbij diverse personen betrokken waren.
2.5. Op enig moment heeft [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] ene [betrokkene 3], die ook op het tournooi aanwezig was, dermate verwond dat hij in coma is geraakt. Hij is voor behandeling naar het ziekenhuis vervoerd en heeft na een ziekenhuisopname nog een periode moeten revalideren.
2.6. [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] is bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 21 januari 2005 veroordeeld wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en wegens zware mishandeling. De vorderingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] als benadeelde partij zijn in de strafprocedure toegewezen.
2.7. [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] is bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 21 januari 2005 veroordeeld wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De vordering van [betrokkene 1] als benadeelde partij is in de strafprocedure toegewezen.
2.8. [gedaagde sub 3] is bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 21 januari 2005 veroordeeld wegens het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], bestaande uit het schoppen en/of slaan en/of stompen en/of stoten tegen/op de lichamen en/of hoofden van voornoemde personen. De vordering van [betrokkene 1] als benadeelde partij is in de strafprocedure toegewezen. Het hof heeft bij arrest van 11 juli 2005 dit vonnis wat betreft het voornoemde delict waarvoor [gedaagde sub 3] door de politierechter was veroordeeld, bekrachtigd.
2.9. [betrokkene 3] was destijds en is nog steeds in dienst bij het Ministerie van Defensie. Vanwege het letsel dat hij door de mishandeling door [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] heeft opgelopen is hij (al dan niet tijdelijk) ten dele arbeidsongeschikt voor de uitoefening van zijn functie.
2.10. De Staat heeft in verband met het letsel van [betrokkene 3] kosten gemaakt, te weten
€ 8.536,28 aan doorbetaald loon en € 77.114,33 aan ziektekosten.
3. Het geschil
3.1. De Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie)vordert:
- voor recht te verklaren dat [gedaagde] c.s. gehouden zijn om aan de Staat te vergoeden al hetgeen de Staat in verband met de hierboven vermelde mishandeling van [betrokkene 3] heeft uitgekeerd en nog zal uitkeren op grond van de rechtspositieregeling van [betrokkene 3],
- veroordeling van [gedaagde] c.s. om aan de Staat te voldoen € 8.536,28, € 77.114,33 en
€ 1.728,-- (buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] c.s. in de kosten van de procedure.
3.2. Aan zijn vordering legt de Staat, kort samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] c.s. onrechtmatig jegens [betrokkene 3] hebben gehandeld en dat de Staat op grond van artikel 2 lid 1 en 2 Verhaalswet ongevallen ambtenaren gerechtigd is de kosten die hij in verband met het letsel van [betrokkene 3] heeft gemaakt, op [gedaagde] c.s. te verhalen.
3.3. [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] voerten verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De kern van het geschil vormt de vraag of [gedaagde] c.s. jegens de Staat aansprakelijk zijn voor de kosten die de Staat heeft gemaakt in verband met het aan [betrokkene 3] op 6 juni 2004 toegebrachte letsel.
Aansprakelijkheid [gedaagde] c.s.
4.2. Aan zijn vordering op [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] heeft de Staat ten grondslag gelegd dat [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde], doordat hij [betrokkene 3] heeft mishandeld, onrechtmatig jegens [betrokkene 3] heeft gehandeld. [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] heeft niet bestreden dat hij [betrokkene 3] (ernstig) heeft mishandeld en dat [betrokkene 3] daardoor letsel heeft opgelopen. Daarmee staat vast dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [betrokkene 3].
4.3. Zijn vordering op [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] baseert de Staat erop dat de mishandeling van [betrokkene 3] heeft plaatsgevonden in een groepsverband, waarvan [voornaam gedaagde sub 1], [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] deel uitmaakten zodat [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] op grond van artikel 6:166 BW naast [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de mishandeling. Daartoe heeft de Staat het volgende gesteld. Nadat een schermutseling was ontstaan tijdens de wedstrijd tussen ‘CG’ en ‘het schilderij’, is er een vechtpartij ontstaan waarbij betrokken waren enerzijds [gedaagde] c.s. en anderzijds [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. [gedaagde] c.s. zijn in verband met deze vechtpartij ook allen strafrechtelijk veroordeeld wegens het openlijk in vereniging plegen van geweld. De vechtpartij speelde zich af in een menigte mensen. [betrokkene 3] probeerde de vechtpartij te sussen waarna [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] hem heeft mishandeld.
4.4. De aansprakelijkheid van artikel 6:166 BW berust op deelneming aan gedragingen in groepsverband, waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade de deelnemers had behoren te weerhouden van het deelnemen aan die gedragingen in dat groepsverband. Van deelneming is sprake indien betrokkene op een of andere manier door zijn gedragingen een bijdrage heeft geleverd aan het geheel van de gedragingen in groepsverband die het gevaar voor het toebrengen van schade hebben doen ontstaan en tussen die bijdrage en de bijdragen van andere deelnemers aan die gedragingen een zodanige mate van samenhang bestaat dat de gedragingen van betrokkene en die anderen als gedragingen in groepsverband kunnen worden aangemerkt.
4.5. Uitgaande van de door de Staat gestelde feitelijke toedracht moet worden aangenomen dat [gedaagde] c.s. op enig moment gedrieën verzeild zijn geraakt in een vechtpartij met [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Op een goed moment heeft deze vechtpartij zich uitgebreid, in die zin dat [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] [betrokkene 3], die zich in de nabijheid van de vechtpartij bevond – ofwel in de menigte (verklaring [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde]) ofwel terwijl hij probeerde tussen de vechtende lieden te treden (stelling Staat) – ernstig heeft mishandeld. Met hun actieve betrokkenheid bij de vechtpartij met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan het gevaar van het ontstaan van schade zoals die zich in casu heeft verwezenlijkt. Immers, voorzienbaar is dat bij een vechtpartij waarbij fysiek geweld wordt gebruik een grote kans bestaat dat deelnemers letsel zullen toebrengen. Dit had [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] behoren te weerhouden van hun deelname aan de vechtpartij met [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Dat de vechtpartij zich uitbreidde tot [betrokkene 3], die aanvankelijk daarbij niet betrokken was, is naar het oordeel van de rechtbank geen onverwachte en excessieve gebeurtenis, maar moet als voorzienbaar worden beschouwd bij een spontaan uitbrekende, niet op ratio gestoelde, vechtpartij die zich afspeelt in een menigte mensen. De mishandeling van [betrokkene 3] hangt dan ook in zodanige mate samen met de daaraan voorafgaande of gelijktijdig plaatsvindende geweldpleging jegens [betrokkene 1] en [betrokkene 2], dat die gedraging van [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] als een gedraging in groepsverband kan worden aangemerkt. Uitgaande van de door de Staat gestelde feitelijke toedracht, moet dan ook worden geoordeeld dat sprake is geweest van optreden in groepsverband zodat [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de mishandeling van [betrokkene 3].
4.6. [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de Staat. De strafrechtelijke veroordeling wegens het openlijk in vereniging plegen van geweld jegens personen levert op grond van artikel 161 Rv in deze civiele procedure ten minste het dwingende bewijs op (behoudens tegenbewijs) dat [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] bij de vechtpartij met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aanwezig was en daaraan een wezenlijke (actieve) bijdrage heeft gehad. Van dit dwingende bewijs zal, bij gebreke van een (tegen)bewijsaanbod, moeten worden uitgegaan. Gelet op die vaststaande deelname van [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] aan de vechtpartij met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] komt de vordering van de Staat de rechtbank, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen (rov. 4.5.), niet ongegrond of onrechtmatig voor.
4.7. [gedaagde sub 3] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van de Staat. Hij heeft aangevoerd dat hij het korfbaltournooi al had verlaten nadat de schermutseling tijdens de wedstrijd was ontstaan. Hij was dus niet betrokken en aanwezig bij de vechtpartij met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en heeft de mishandeling van [betrokkene 3] niet gezien, aldus [gedaagde sub 3].
4.8. De strafrechtelijke veroordeling van [gedaagde sub 3] levert ook ten aanzien van hem dwingend bewijs op van ten minste zijn aanwezigheid bij en wezenlijke bijdrage in de geweldpleging met [voornaam gedaagde sub 1] en [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] jegens [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Nu [gedaagde sub 3] gemotiveerd heeft gesteld dat hij ten tijde van die geweldpleging niet meer aanwezig was en zich daar ook niet schuldig aan heeft gemaakt, zal hij, conform zijn aanbod, tot (tegen)bewijslevering worden toegelaten. Dat in de strafzaak reeds getuigen zijn gehoord op grond waarvan de strafrechter tot de voornoemde veroordeling is gekomen maakt dit, anders dan de Staat lijkt te betogen, niet anders. Behoudens de eis van voldoende feitelijke stellingen en een ter zake dienend bewijsaanbod, stelt de wet immers geen verdere eisen, voorwaarden of beperkingen aan de toelating tot tegenbewijslevering op grond van artikel 161 Rv.
4.9. Wanneer [gedaagde sub 3] in die bewijslevering slaagt, moet het er voor worden gehouden dat hij niet betrokken en aanwezig was bij de vechtpartij met [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank kan onder die omstandigheden niet worden gezegd dat [gedaagde sub 3] in groepsverband met [voornaam gedaagde sub 1] en [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] heeft opgetreden en op die grond aansprakelijk moet worden gehouden voor de gevolgen van de mishandeling van [betrokkene 3]. Wanneer [gedaagde sub 3] niet slaagt in het ontzenuwen van het dwingende bewijs, staat zijn betrokkenheid bij de vechtpartij met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] vast. In die situatie geldt (voorlopig) hetgeen de rechtbank hiervoor (rov. 4.5.) heeft overwogen en beslist en is [gedaagde sub 3] met [voornaam gedaagde sub 1] en [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk voor de gevolgen van de mishandeling van [betrokkene 3].
(Omvang) verhaalsrecht Staat
4.10. De Staat baseert zijn verhaalsrecht op artikel 2 lid 1 en 2 Verhaalswet ongevallen ambtenaren (hierna: VOA). Op grond van die bepalingen komt de Staat inderdaad het recht toe gedane betalingen en gemaakte kosten te verhalen op degenen die aansprakelijk zijn voor het [betrokkene 3] aangedane letsel. Dat verhaalsrecht is niet beperkt tot doorbetaald loon, maar strekt zich ook uit tot door de Staat betaalde ziektekosten (HR 2 april 1976, NJ 1976, 532).
4.11. [gedaagde sub 3] heeft bestreden dat de ziektekosten door de Staat zijn voldaan. Uit de door de Staat overgelegde overeenkomst met de Stichting ZiektekostenVerzekering Krijgsmacht (SZVK) en de toelichting daarop van de Staat bij akte, blijkt dat de Staat maandelijks een premie voldoet aan SZVK, die deze premie doorbetaalt aan Univé die op haar beurt ziektekostenverzekeringspakketten verstrekt aan ambtenaren. Wanneer de daadwerkelijke kosten voor geneeskundige zorg de premie die de Staat betaalt, overstijgen, is de Staat op grond van voornoemde overeenkomst gehouden tot een aanvullende betaling ter hoogte van de werkelijke kosten. De Staat draagt uiteindelijk dus de kosten van geneeskundige zorg van verzekerde ambtenaren. [gedaagde sub 3] heeft de inhoud van de overeenkomst en de daaruit volgende verplichting van de Staat om – uiteindelijk – de ziektekosten van haar ambtenaren volledig te voldoen, niet gemotiveerd bestreden. Van die verplichting van de Staat zal daarom worden uitgegaan. Gelet daarop moet worden aangenomen dat de Staat de kosten die hij in deze procedure vordert, zelf heeft gemaakt.
4.12. [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] heeft nog betoogd dat de Staat tekort is geschoten in de op hem rustende schadebeperkingsverplichting doordat hij ervoor heeft gekozen zich voor deze kosten niet te verzekeren. Dit betoog gaat niet op. Gelet op de omvang van de kosten en de aard van het onrechtmatig handelen, ligt het immers zeer voor de hand dat, zou de Staat zich voor deze kosten hebben verzekerd, een verzekeraar regres zou hebben genomen op de aansprakelijke(n). Dat de schadevergoedingsvordering voor [gedaagde] c.s. in die situatie lager zou zijn uitgevallen, valt niet in te zien.
4.13. [gedaagde sub 3] heeft nog een beroep gedaan op eigen schuld van [betrokkene 3], eruit bestaande dat [betrokkene 3] zich op het moment dat er sprake was van het starten van gevechtshandelingen zich niet zou hebben onttrokken aan het gebeuren. Dat dit voor [betrokkene 3] mogelijk was en dat voor hem voorzienbaar was dat er een risico bestond om in de vechtpartij betrokken te raken en het dus verstandiger zou kunnen zijn zich te onttrekken aan de menigte, heeft [gedaagde sub 3] niet gesteld en is de rechtbank ook niet gebleken. Te meer nu [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] heeft verklaard niet meer te weten of er een aanleiding bestond om [betrokkene 3] te slaan valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [betrokkene 3] eigen schuld heeft aan de hem overkomen mishandeling.
4.14. [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] hebben nog een beroep gedaan op matiging van de vordering onder verwijzing naar de hoogte van de vordering in verhouding tot hun draagkracht. Gelet op in het bijzonder de aard van het onrechtmatig handelen - opzettelijke ernstige mishandeling - en de ernst van de gevolgen - mogelijk blijvend letsel bij een jonge man -, valt niet in te zien dat toekenning van de volledige schadevergoeding tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De verhouding tussen de hoogte van de inkomens van [voornaam gedaagde sub 1] [gedaagde] en [gedaagde sub 3] en de hoogte van de vordering van de Staat acht de rechtbank ook niet dermate disproportioneel dat deze aanleiding vormt om de vordering van de Staat te matigen. Het beroep op matiging wordt dus verworpen.
4.15. De door de Staat gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen omdat met zijn enkele stelling dat hij uitvoerig met gedaagden heeft gecorrespondeerd en getelefoneerd alvorens gedaagden werden gedagvaard, de Staat niet aannemelijk heeft gemaakt dat en zo ja, in welke mate hij voorafgaande aan de procedure werkzaamheden heeft verricht waarvoor een eventuele proceskostenveroordeling geen vergoeding pleegt in te sluiten.
4.16. De vordering van de Staat op [voornaam gedaagde sub 1] en [voornaam gedaagde sub 2] [gedaagde] zal - in een later eindvonnis - worden toegewezen. Over de vraag of de vordering op [gedaagde sub 3] toewijsbaar is, zal de rechtbank oordelen na bewijslevering door [gedaagde sub 3].
4.17. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat [gedaagde sub 3] toe tot het leveren van tegenbewijs als bedoeld in rov. 4.8.,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 maart 2007 voor uitlating door [gedaagde sub 3] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [gedaagde sub 3], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [gedaagde sub 3], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de maanden april tot en met juni 2007 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.C.P. Giesen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2007.