ECLI:NL:RBARN:2007:BA3652

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/2367, 05/5443, 05/5107, 06/2156 en 06/5470
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de rechter in bestuursrechtelijke procedures tegen de gemeente Renkum

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter in zes bestuursrechtelijke procedures tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum. Verzoeker heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in de rechter en de gehele rechtbank, omdat hij meent dat hij in het verleden niet correct is behandeld. Hij verwijt de rechtbank onder andere het achterhouden van juridisch relevante informatie en het werken met incomplete dossiers. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld en op 19 april 2007 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft in haar beschikking overwogen dat verzoeker onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden wijzen op partijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Verzoeker heeft gesteld dat de behandelend rechter een opmerking heeft gemaakt die de schijn van partijdigheid zou wekken, maar de rechtbank oordeelt dat deze opmerking niet voldoende is om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig is.

De rechtbank heeft ook overwogen dat kritiek op de rechtspraak van een rechterlijk college niet kan leiden tot een wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de behandelend rechter zijn taken op een juiste manier heeft uitgevoerd en dat verzoeker geen gegronde redenen heeft aangevoerd voor zijn wrakingsverzoek. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
____________________________________________________________________
registratienummers: 03/2367, 05/5443, 05/5107, 06/2156 en 06/5470
Beschikking van 19 april 2007
inzake
[verzoeker]
wonende [...],
verzoeker tot wraking,
en
[naam rechter]
in zijn hoedanigheid van rechter in de zaken tussen [verzoeker] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum (registratienummers: 03/2367, 05/5443, 05/5107 en 06/5470).
1. De procedure
1.1. Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 10 maart 2007,
- het verweerschrift van 21 maart 2007,
- de correspondentie tussen [verzoeker], de president van de rechtbank en de medewerkster wrakingskamer,
- de mondelinge behandeling op 12 april 2007.
1.2. Ten slotte is de uitspraak bepaald op 19 april 2007.
2. Inleiding
2.1. Verzoeker is op 9 maart 2007 door de rechtbank (sector bestuursrecht) gehoord in zes door hem aanhangig gemaakte procedures tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum. De behandelend rechter ter terechtzitting was [naam rechter].
2.2. Verzoeker heeft bij wrakingsverzoek van 10 maart 2007 [naam rechter] voornoemd, gewraakt als rechter in genoemde zaken.
2.3. Bij verweerschrift van 21 maart 2007 heeft [naam rechter] zijn inhoudelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Daarbij heeft hij tevens aangegeven 12 april 2007 niet bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te kunnen zijn.
2.4. Verzoeker heeft zijn verzoek ter terechtzitting van 12 april 2007 mondeling toegelicht.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat [naam rechter] als behandelend rechter de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen. Op enig moment tijdens de behandeling van de zaken zou [naam rechter] hebben gezegd: “ ….naar mijn mening heeft u daar zelf ook wel een aandeel in….”. Verzoeker stelt dat de rechter door deze uitlating niet voldoende professionele afstand heeft getoond om een eerlijk proces te waarborgen en met die uitgesproken gedachte op voorhand reeds te kennen heeft gegeven het ter discussie staande juridisch aansturend beleid van de rechtbank mee te laten wegen ten nadele van verzoeker. Daarnaast heeft verzoeker gesteld dat er sprake is van belangenverstrengeling, nu de rechter werkzaam is bij het Ministerie van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties en zijn, verzoekers, zaken tegen het handelen van de overheid zijn gericht en bij dit Ministerie een klachtenprocedure loopt tegen de voormalige burgemeester van Renkum. Ter zitting heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek toegelicht in die zin, dat hij het vertrouwen in de hele rechtbank Arnhem verloren heeft. Hij zou daarom graag zijn zaken willen laten behandelen door een andere rechtbank.
3.2. [naam rechter] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij stelt daartoe het volgende. [naam rechter] betwist niet dat hij woorden van de strekking als door verzoeker gesteld heeft gezegd, echter in de volgende context. Verzoeker beriep zich tijdens de zitting erop dat een acceptgirokaart voor betaling van het griffierecht in één van de zaken niet aan hem, maar aan zijn vrouw was gestuurd en dat dit niet juist was. Nu hij het betreffende beroepschrift had ondertekend met de naam van zijn vrouw, [naam echtgenote], heeft [naam rechter] hem slechts willen voorhouden dat hij dus ook zelf een aandeel had gehad in de verkeerde adressering van de acceptgirokaart.
[naam rechter] stelt voorts dat hij aan het begin van de zitting met verzoeker heeft besproken dat hij vanuit zijn werkzaamheden bij het ministerie geen enkele bemoeienis heeft of kennis draagt van welke klachten tegen welke burgemeesters dan ook.
4. De motivering van de beslissing
4.1. Artikel 8:15 Awb noemt als norm voor wraking feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit betekent dat verzoeker feiten of omstandigheden moet aanvoeren waaruit zou kunnen blijken van partijdigheid van [naam rechter].
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter - mede in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) - dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3. In reactie op wat [naam rechter] daarover heeft aangevoerd, heeft verzoeker ter zitting gesteld dat de gewraakte zinsnede niet enkel is gedaan in verband met het griffierecht. Daarbij heeft verzoeker benadrukt dat de woorden van [naam rechter] moeten worden gezien in de gehele context van alle procedures van verzoeker bij de rechtbank Arnhem. Daarbij heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat hij door alles wat er is gebeurd geen vertrouwen meer heeft in de rechtbank Arnhem in zijn geheel en met name de sector bestuursrecht. Hij meent nog slechts een eerlijk proces tegemoet te kunnen zien als zijn zaken door een onpartijdige rechtbank behandeld zullen worden.
4.4. Een wrakingsgrond dient te zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die een zaak behandelt, niet op het rechterlijk college als zodanig. Kritiek op - al dan niet constante - rechtspraak van een rechterlijk college komt niet in aanmerking als wrakingsgrond: het instituut van de wraking kan niet worden benut als rechtsmiddel. (kritiek in zijn algemeenheid kan niet tot wraking leiden, zie ook CRvB 6 december 1996, LJN ZB6597).
4.5. De behandelende rechter van een zaak beoordeelt deze zaak vanuit zijn eigen onpartijdigheid en zelfstandigheid. Uiteraard is het mogelijk dat ook andere rechters hebben gehandeld of zaken hebben beoordeeld op een wijze die door verzoeker als onacceptabel is ervaren, maar die behandelingen en beoordelingen liggen hier niet ter beoordeling voor. [naam rechter] heeft recht gedaan op de dossiers die onder hem zijn. Uit de opmerking waaraan verzoeker zich heeft gestoord, noch uit andere omstandigheden blijkt dat handelingen en beslissingen van andere rechters uit de rechtbank daarbij enige rol spelen. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat het verzoek om de behandeling van alle zaken te verwijzen naar een andere rechtbank zal worden afgewezen. Ook het gegeven dat de rechtbank Arnhem geen inventarislijsten bijhoudt van de dossiers kan hiertoe geen aanleiding vormen. Immers, de rechtbank Arnhem bepaalt binnen de wettelijke kaders haar eigen beleid. Desgewenst heeft verzoeker de dossiers kunnen inzien en vergelijken met zijn eigen dossiers. Verzoeker heeft om hem moverende redenen van deze gelegenheid geen gebruik willen maken. Dit valt de rechtbank, noch [naam rechter] persoonlijk en in de uitoefening van zijn functie als behandelend rechter, aan te rekenen.
4.6. Ter zitting is door verzoeker aangevoerd dat [naam rechter] als behandelend rechter niet over alle, voor de behandeling van de zaken relevante stukken zou beschikken. Zo zouden aan de stukken bijvoorbeeld de plankaarten ontbreken.
4.7. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan de behandelende rechter is te bepalen of er voldoende stukken zijn ingediend. Indien één van partijen meent dat de andere partij stukken in zijn bezit behoort over te leggen, kan hij dat aanvoeren. De rechter zal daarop bij zijn beslissing reageren. Indien eerstbedoelde partij het niet eens is met de beslissing van de rechter op dit punt, kan hij hoger beroep instellen.
4.8. Dat het proces-verbaal geen deugdelijke weergave zou zijn van het verhandelde ter zitting, zoals door verzoeker is gesteld, is niet ter beoordeling aan de wrakingskamer. Ook hier geldt dat verzoeker desgewenst in hoger beroep kan aanvoeren dat de feiten waarop de rechter zich heeft gebaseerd niet juist zijn weergegeven. Ten aanzien van de juistheid van het proces-verbaal wordt hier voorts overwogen dat het voor de beoordeling van het wrakingsverzoek niet van doorslaggevende betekenis is of al dan niet juist is weergegeven dat het herzieningsverzoek (06/2156) zou zijn ingetrokken, nu de gewraakte zinsnede “ ….naar mijn mening heeft u daar zelf ook wel een aandeel in…” in ieder geval geen betrekking had op deze procedure.
4.9. Dat [naam rechter] verzoeker niet volledig over al zijn juridische mogelijkheden (bijvoorbeeld de mogelijkheid van bestuurscompensatie) zou hebben gewezen, is evenmin een grond voor wraking. De rechter heeft geen juridisch adviserende taak. Het is verzoekers eigen keuze te procederen zonder juridische bijstand, dit kan onder geen beding [naam rechter] worden aangerekend.
4.10. Dat [naam rechter] voorts partijdig zou zijn vanwege voorkennis uit zijn functie bij het Ministerie van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, heeft [naam rechter] gemotiveerd weersproken en hierop is door verzoeker ter zitting niet meer gereageerd. De rechtbank overweegt dat de bezwaren van verzoeker dienaangaande voldoende zijn weerlegd.
4.11. Ten slotte heeft verzoeker nog gesteld dat hem beroepsmogelijkheden zijn onthouden doordat de rechtbank verzuimd zou hebben de beroepsclausule volledig onder het vonnis te vermelden. Nu cassatie in het belang der wet een buitengewoon rechtsmiddel is dat voor alle zaken waarin een eindbeslissing is genomen geldt, maar dat slechts onder bepaalde voorwaarden en niet door één der partijen zelf kan worden ingesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding deze cassatiemogelijkheid apart te vermelden. Overigens is dit ook een rechtbankbeleidskwestie, die [naam rechter] niet in persoon kan regarderen.
4.12. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken van partijdigheid van [naam rechter], zodat zijn wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank
verklaart het verzoek van [verzoeker] tot wraking van [naam rechter] voornoemd in de zaken met registratienummers 03/2367, 05/5443, 05/5107, 06/2156 en 06/5470 ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C.G.J. van Well (voorzitter), P.A. Huidekoper en M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. I.A. van Gemert, op 19 april 2007.