ECLI:NL:RBARN:2007:BA4766

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4674
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor vuurwerkopslagplaats in gemeente Buren

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 18 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling voor de opslag van consumentenvuurwerk in de gemeente Buren. Het college van burgemeester en wethouders had op 11 oktober 2005 een besluit genomen waarin de bezwaren tegen de verleende vergunningen ongegrond werden verklaard. Tegen dit besluit is door de eisers beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 februari 2007, waarbij de eisers, vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman, en de verweerder, vertegenwoordigd door P.H. Spee, aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat het bestemmingsplan de opslag van vuurwerk tot 1000 kg toestaat, maar dat de aanvraag voor een opslagplaats met een capaciteit van 9999 kg als een verzoek om vrijstelling moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van de eisers tegen het bestreden besluit niet opgingen en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank vond geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen.

De rechtbank concludeerde dat de vrijstellingsbevoegdheid correct was toegepast en dat de eisers, hoewel niet in de directe nabijheid van het perceel wonend, als belanghebbenden moesten worden aangemerkt. De rechtbank ging in op de argumenten van de eisers dat de vrijstelling onvoldoende objectief was begrensd en dat de procedure niet correct was doorlopen. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving en dat de belangenafweging door de verweerder adequaat was uitgevoerd. De rechtbank bevestigde dat de bouwvergunningen aan de Bouwverordening en het Bouwbesluit waren getoetst en dat het Beeldkwaliteitsplan voldoende in acht was genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/4674
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser 1] en [eiser2], eisers,
wonende te [woonplaats] respectievelijk [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, verweerder,
alsmede
[X], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 oktober 2005.
2. Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2004 heeft verweerder, voor zover thans van belang, met toepassing van artikel 05, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Beusichem, gedeeltelijke herziening A” (hierna: het bestemmingsplan) vrijstelling verleend van de voorschriften van dat bestemmingsplan (artikel 05, lid 1, onder a) en vervolgens aan [X] een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een opslagplaats voor consumentenvuurwerk (totale opslagcapaciteit van het bedrijf 9999 kg) op het perceel [...], kadastraal bekend gemeente Buren, sectie M, nr. 1075 (hierna: bouwvergunning I).
Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder, voor zover thans van belang, eveneens met toepassing van voormeld artikel 05, derde lid, vrijstelling verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan (artikel 05, lid 1, onder a) en vervolgens aan [X] een bouwvergunning verleend voor het veranderen van de indeling en het gebruik van de op voormeld perceel opgerichte bedrijfshal (hierna: bouwvergunning II).
Bij het onder 1 aangeduide besluit heeft verweerder de hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd.
Tegen dit besluit op bezwaar is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 28 december 2005 heeft [X] zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 februari 2007. [eiser 1] is aldaar verschenen, vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman. Voorts is [eiser2] aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Hartman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P.H. Spee. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is aldaar in persoon verschenen.
3. Overwegingen
Verweerder betoogt dat het beroep van eisers niet ontvankelijk is omdat zij geen rechtstreeks belang bij de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen hebben. Zij wonen immers niet in de directe nabijheid van het in geding zijnde perceel.
De rechtbank overweegt dat eisers weliswaar niet in de directe nabijheid daarvan wonen doch eigenaar zijn van percelen die nabij het in geding zijnde perceel liggen zodat zij, evenals verweerder overigens in de beslissing op bezwaar heeft gedaan, als belanghebbenden moeten worden aangemerkt.
De gronden waarop de bouwvergunningen betrekking hebben, hebben in het bestemmingsplan de bestemming “Bedrijventerrein” met de nadere aanduiding “B3b”.
Ingevolge artikel 05, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn op deze gronden uitsluitend bedrijven toegestaan welke op de bedrijvenlijst zijn vermeld en volgens die lijst behoren tot de categorieën 1B, 2, 3A of 3B.
Ingevolge artikel 05, eerste lid, aanhef en onder d, zijn detailhandelsactiviteiten uitsluitend toegestaan voor zover het betreft detailhandel als toegestaan volgens lid 4.
Ingevolge artikel 05, derde lid, aanhef en onder b, van de voorschriften kunnen, voor zover thans van belang, burgemeester en wethouders met inachtneming van artikel 04 (Beschrijving in Hoofdlijnen) en artikel 12 (procedurevoorschriften) vrijstelling verlenen van het gestelde in lid 1 voor het vestigen van een bedrijf dat past binnen het met het plan beoogde karakter van het betreffende deel van het bedrijventerrein en volgens lid 1 sub a niet is toegestaan, indien en voor zover uit nader onderzoek is gebleken dat voor het betreffende bedrijf, met het oog op de aard, omvang en mate van beïnvloeding van de omgeving, geen grotere afstand tot een rustige woonwijk behoeft te worden aangehouden dan 100 meter, waarbij onder een rustige woonwijk wordt verstaan een wijk waar weinig verkeer is en waar praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra zijn.
Ingevolge artikel 05, vierde lid, aanhef en onder c, van de voorschriften, wordt onder gebruik in strijd met de bestemming “Bedrijventerrein” in ieder geval verstaan het gebruik rechtstreeks ten behoeve van detailhandel met dien verstande dat wel is toegestaan detailhandel in goederen welke vanwege het daarvan verbonden gevaar voor brand, explosie en/of milieuverstoring niet op een verantwoorde wijze elders in de dorpsbebouwing in te passen is.
Eisers betogen dat bouwvergunning II ten onrechte is verleend omdat voor het daaraan ten grondslag liggende vrijstellingsbesluit niet de juiste procedure is doorlopen. Eisers hebben geen zienswijze ter zake kunnen indienen en de voor bouwvergunning I gevolgde vrijstellingsprocedure kan dit gebrek niet helen.
Ingevolge artikel 46, derde lid, laatste volzin, van de Woningwet, wordt, voor zover thans van belang, een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag die aan bouwvergunning II ten grondslag ligt ten onrechte mede als een verzoek om vrijstelling als vorenbedoeld aangemerkt. Deze aanvraag kan immers, gelet op voormeld artikel 05, vierde lid, aanhef en onder c, ook zonder vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan het tezamen met bouwvergunning II genomen vrijstellingsbesluit dan ook geen betekenis toe. De daartegen door eiser aangevoerde gronden kunnen daarom niet slagen.
Het bestemmingsplan staat de opslag van vuurwerk tot 1000 kg ter plaatse toe. Verweerder heeft de aanvraag voor het bouwen van een opslagplaats voor consumentenvuurwerk met een totale opslagcapaciteit van 9999 kg derhalve terecht aangemerkt als een verzoek om met toepassing van artikel 05, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften vrijstelling daarvan te verlenen.
Eisers betogen dat voormelde bepaling onvoldoende objectief is begrensd en geen afwijking op ondergeschikte onderdelen betreft. Verweerder had de in deze bepaling gegeven bevoegdheid derhalve niet mogen toepassen omdat deze onverbindend is, aldus eisers.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
Volgens vaste jurisprudentie dienen deze regelen uit het oogpunt van rechtszekerheid een voldoende, in kwantitatieve en kwalitatieve zin, objectieve begrenzing in te houden.
Dat artikel 05, derde lid, aanhef en onder b, van de voorschriften niet aan deze eisen voldoet, vermag de rechtbank niet in te zien. Van de litigieuze vrijstellingsbevoegdheid mag eerst gebruik worden gemaakt indien uit nader onderzoek is gebleken dat voor het betrokken bedrijf, met het oog op de aard, omvang en mate van beïnvloeding van de omgeving, geen grotere afstand tot een rustige woonwijk behoeft te worden aangehouden dan 100 meter. Voorts maakt de vrijstellingsbepaling het slechts mogelijk bedrijven toe te staan die weliswaar niet op de bij de voorschriften gevoegde bedrijvenlijst voorkomen doch niettemin geen significant andere ruimtelijke gevolgen hebben dan de wel daarop voorkomende bedrijven.
Voor het oordeel dat, zoals eisers betogen, artikel 05, derde lid, aanhef en onder b, van de voorschriften het mogelijk maakt op meer dan ondergeschikte onderdelen van het bestemmingsplan af te wijken, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten. De enkele stelling van eisers dat sprake is van een tienvoudige toename van de vuurwerkopslagcapaciteit leidt niet tot dat oordeel. De ruimtelijke gevolgen van een opslag van 9999 kg consumentenvuurwerk wijken niet dan op ondergeschikte punten af van die van bij het bestemmingsplan toegelaten bedrijven. Naar onweersproken door verweerder is gesteld betreft de opslag van 1000 kg tot 10.000 kg consumentenvuurwerk naar de meest recente inzichten immers milieucategorie 2 en het bestemmingsplan laat bedrijven met een bij deze milieucategorie behorende ruimtelijke uitstraling op de desbetreffende gronden toe. Ook heeft de opslagbunker, in relatie tot de omliggende bebouwing, een beperkte oppervlakte en hoogte.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder toepassing heeft mogen geven aan artikel 05, derde lid, aanhef en onder b, van de voorschriften.
Voorts stellen eisers dat het door voormeld artikel geëiste onderzoek naar de afstandsnorm van 100 meter ontbreekt.
Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de afstand tot de dichtstbijzijnde woonwijk meer dan 300 meter bedraagt. Voorts is over de afstandsnorm op 21 oktober 2004 een advies uitgebracht door de Afdeling ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
Gelet hierop en nu zowel uit het Vuurwerkbesluit als, zoals door verweerder onweersproken is gesteld, uit de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten toegepaste milieucategorie-indeling volgt dat een afstand van 100 meter tot een woonwijk voor de opslag van minder dan 10.000 kg consumentenvuurwerk voldoende is, leidt hetgeen eisers aanvoeren niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Voorts betogen eisers dat verweerder bij afweging van alle belangen voor de vuurwerkopslag geen vrijstelling had mogen verlenen en dat onvoldoende op de door hen ingediende zienswijze is ingegaan. Zij wijzen er daarbij in het bijzonder op dat het belang bij het op voorraad houden van bijna 10 ton vuurwerk in geen verhouding staat met het risico voor de omliggende panden.
Verweerder brengt hiertegen in dat sprake is van een aanvaardbaar risico, onder verwijzing naar de onherroepelijke milieuvergunning en het advies betreffende de brandveiligheid van de brandweer. Voorts heeft de vergunninghouder belang bij het bestreden besluit omdat de groei van het aantal klanten een grotere opslagcapaciteit noodzakelijk maakt. In het verlengde daarvan betoogt verweerder dat de vrijstelling in overeenstemming is met het desbetreffende uitgangspunt van versterking van de economische structuur en de aantasting van het leefklimaat niet zodanig is dat deze niet past in de uitgangspunten van het bestemmingsplan.
Gelet op het voorgaande slaagt de stelling van eisers dat de ten aanzien van de vrijstelling ingebrachte zienswijzen onvoldoende gemotiveerd zijn weerlegd, niet. Geen grond bestaat voorts voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle belangen in redelijkheid geen vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen teneinde een bouwvergunning voor een opslagplaats voor consumentenvuurwerk met een totale opslagcapaciteit van 9999 kg af te geven.
Eisers menen verder dat een toets aan de Bouwverordening en het Bouwbesluit ontbreekt.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat een toets aan de Bouwverordening en het Bouwbesluit ontbreekt. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat de aanvragen hieraan zijn getoetst, in het bijzonder met betrekking tot de vereiste weerstand tegen brand door- en overslag, de brandmeldinstallatie, de ontruimingsinstallatie en de sprinklerinstallatie. Voorts hebben eisers niet nader toegelicht op welke punten de bouwvergunningen in strijd zijn met de Bouwverordening of het Bouwbesluit.
Eisers wijzen er ten slotte op dat het Beeldkwaliteitsplan onvoldoende in ogenschouw is genomen.
Verweerder stelt dat toetsing aan het Beeldkwaliteitsplan via de toetsing aan de redelijke eisen van welstand loopt. Ten aanzien van bouwvergunning I is dienaangaande op 7 september 2004 door de welstandscommissie, te weten het Gelders Genootschap, positief geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het Beeldkwaliteitsplan via voormeld advies onvoldoende bij de beoordeling is betrokken. Bouwvergunning II betreft een interne verbouwing zodat dienaangaande evenmin aanleiding bestaat voor het oordeel dat het Beeldkwaliteitsplan onvoldoende in aanmerking is genomen. Eisers hebben voorts niet nader toegelicht op welke wijze het bouwwerk in strijd is met dat plan.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen en betogen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, als voorzitter, mr. B.N. Crol en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: