zaaknummer / rolnummer: 146625 / HA ZA 06-1815
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. drs. A.R. Mes te Zoetermeer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASSURANTIEKANTOOR VAN EK B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. J. Kalisvaart,
advocaat mr. M.C.J. Peters te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Van Ek genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 15 mei 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] was automonteur bij een demontagebedrijf. [eiser] en zijn partner, mevrouw[partner eiser] (hierna: ‘[partner eiser]’), hebben via Van Ek meerdere verzekeringen afgesloten. In 1998 heeft Van Ek voor [eiser] bemiddeld bij het verkrijgen van hypothecaire financiering.
2.2. In 2000 heeft Van Ek [eiser] begeleid bij de omzetting van diens hypotheek in verband met de aankoop van een nieuwe woning. Op 14 september 2000 hebben [eiser] en [partner eiser], met oog op het aangaan van een hypothecaire geldlening en de daarmee verbonden verzekeringen bij ABN AMRO Bank N.V. en ABN Amro Levensverzekeringen N.V. (hierna samen: ‘ABN AMRO’), een hypotheekofferte en een ‘aanvraag meegroeiverzekering’ ondertekend, alsmede ieder een gezondheidsverklaring ten behoeve van de levensverzekeringen. De stukken zijn op 18 september 2000 door Van Ek aan ABN AMRO gezonden. In december 2000 is de hypotheekakte, op basis van de getekende offerte, gepasseerd.
2.3. Op 7 december 2000 hebben partijen een bespreking gevoerd op het kantoor van Van Ek. Zij hebben gesproken over een apart af te sluiten verzekering ter dekking van het risico van arbeidsongeschiktheid van [eiser]. Door de behandelende medewerker van Van Ek, de heer[XXX] (hierna: ‘[XXX]’) is een rekenoverzicht opgesteld. Bij de processtukken bevindt zich eveneens een op 20 december 2000 gedateerde concept-brief aan Aegon.
2.4. [eiser] heeft geen verkeringspolis ontvangen, evenmin heeft hij premies betaald ten behoeve van een verzekering ter dekking van het risico van arbeidsongeschiktheid.
2.5. Op 25 augustus 2003 heeft [eiser] bij een bezoek aan Van Ek aan [XXX] meegedeeld dat hij in verband met rugklachten arbeidsongeschikt was geworden.
2.6. Op 5 januari 2004 heeft [eiser] Van Ek ([XXX]) laten weten dat hij per 17 januari 2004 als arbeidsongeschikte onder de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (hierna ‘WAO’) zou vallen en dat hij aanspraak wilde maken op de verzekeringsuitkering.
2.7. Aegon heeft, op verzoek van Van Ek, meegedeeld dat bij Aegon geen verzekering of aanvraag voor een verzekering op naam van [eiser] was geregistreerd.
Daarop heeft [eiser] Van Ek, op aanraden van Van Ek, aansprakelijk gesteld waarna de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van Van Ek, BAVAM, de zaak in behandeling heeft genomen.
2.8. Op 28 mei 2004 is [eiser] een ernstig motorongeluk overkomen.
2.9. (De belangenbehartiger van) [eiser] en BAVAM hebben tussen 28 september 2004 en 28 augustus 2006 gecorrespondeerd. Op 14 maart 2006 heeft BAVAM [eiser] voorgesteld de zaak af te doen met een lump sum betaling van EUR 4000,00 welk voorstel door [eiser] niet is aanvaard.
2.10. Op 27 maart 2006 heeft [eiser] samen met [partner eiser] op het kantoor van Van Ek onder meer het voorstel van BAVAM besproken met [XXX]. Ter bevestiging van hetgeen is besproken heeft [eiser] op 27 maart 2006 een e-mailbericht gestuurd aan [XXX].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank Van Ek bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van EUR 42.129,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding en vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten van EUR 3.500,00, onder veroordeling van Van Ek in de proceskosten.
3.2. Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser], samengevat, aan dat Van Ek nalatig is geweest omdat Van Ek het aanvraagformulier voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering is kwijtgeraakt en omdat Van Ek [eiser] heeft voorgespiegeld dat de verzekering een ruimere dekking zou bieden dan Aegon later zelf heeft berekend. Van Ek is aldus tekortgeschoten in haar zorgplicht als assurantietussenpersoon en heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. De schade die [eiser] heeft geleden bestaat uit het bedrag dat hij niet ontvangt omdat als gevolg van de nalatigheid van Van Ek geen arbeidsongeschiktheidsverzekering tot stand is gekomen.
3.3. Van Ek voert verweer. Zij stelt zich ten eerste op het standpunt dat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de op haar als assurantietussenpersoon rustende zorgplicht. Zij betwist dat [eiser] haar opdracht heeft gegeven een arbeidsongeschiktheids- of woonlastenverzekering af te sluiten.
Ten tweede is Van Ek van mening dat, mocht wel sprake zijn van schade als gevolg van een tekortkoming van haar zijde, de schade geheel of gedeeltelijk aan [eiser] moet worden toegerekend omdat [eiser] zelf nalatig is geweest.
Ten derde voert Van Ek aan dat [eiser] onvoldoende heeft aangetoond dat hij blijvend arbeidsongeschikt is.
Ten vierde betwist Van Ek de omvang van de schade. Zij is van mening dat de door [eiser] opgevoerde schade onjuist is berekend .
Ten slotte betwist Van Ek de (omvang van de) gevorderde buitengerechtelijke kosten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De eerste vraag die ter beantwoording voorligt is of Van Ek toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser]. Concreet stelt [eiser] dat hij Van Ek opdracht heeft gegeven tot het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering maar dat die verzekering, door nalatigheid van Van Ek, niet tot stand is gekomen met als gevolg schade voor [eiser]. De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of Van Ek toerekenbaar tekort is geschoten geldt dat een (onafhankelijke) assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg moet betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen (HR 10 januari 2003, NJ 2003, 375).
4.2. Met inachtneming van het bovengenoemde uitgangspunt is de rechtbank van oordeel dat Van Ek, gelet op de omstandigheden van dit geval, toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser]. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] op 7 december 2000 met [XXX] heeft gesproken over de mogelijkheid dat [eiser], die een beroep uitoefende met verhoogd risico op arbeidsongeschiktheid, arbeidsongeschikt zou worden en dat [eiser] een verzekering kon afsluiten teneinde zijn hypotheeklasten in het geval van arbeidsongeschiktheid betaalbaar te houden. Van Ek betwist gemotiveerd dat is gesproken over het afsluiten van een “gewone” arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals [eiser] stelt. De rechtbank overweegt dat uit de aangevoerde feiten en omstandigheden genoegzaam blijkt dat het doel van [eiser] was dat zijn woonlasten betaalbaar zouden blijven als hij arbeidsongeschikt zou raken. Een woonlastenverzekering is een aan de woonlasten gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat een dergelijke verzekering door hem was beoogd.
4.4. [XXX] heeft tijdens de in 4.3 genoemde bespreking een rekenoverzicht opgesteld, waarin een premie aov is berekend van fl. 67,85 per maand op basis van een aantal in het rekenoverzicht opgenomen uitgangspunten. [eiser] stelt dat het aanvraagformulier voor de verzekering vervolgens, in bijzijn van hemzelf en van [partner eiser], is ingevuld en ondertekend. Ter onderbouwing van die stelling brengt hij onder meer een brief van Van Ek in het geding waaruit zou blijken dat het formulier aan Aegon is verzonden omdat op het formulier is aangevinkt dat het aanvraagformulier wordt meegezonden. De rechtbank is van dit laatste niet overtuigd. Het betreft immers een standaardbrief die, zoals onweersproken is gesteld, nog niet was uitgedraaid en waarop enkele relevante gegevens waaronder het verzekerde bedrag, niet zijn ingevuld.
Daar staat tegenover dat Van Ek enige tijd na het gesprek, op 20 december 2000, een document heeft aangemaakt waarin zij voor [eiser] verzekering aanvraagt per 1 januari 2001. In zijn e-mailbericht van 27 maart 2006 aan [XXX] spreekt [eiser] bovendien over de “basis AOV verzekering die wij destijds hebben afgesloten, maar die niet tot stand is gekomen”. De inhoud van die e-mail wordt door [XXX] zonder voorbehoud bevestigd. Nu Van Ek de door [eiser] gestelde opdracht overigens ongemotiveerd betwist, waar zij aanvoert dat ze zich niet kan herinneren of het aanvraagformulier is ingevuld, is de rechtbank gezien de onderbouwde stellingnamen van [eiser] van oordeel dat de door [eiser] gestelde opdracht tot het afsluiten van een verzekering voldoende is komen vast te staan.
Dit geldt in het bijzonder nu het gezien de relatie tussen partijen en de daaraan inherente zorgplicht van Van Ek als assurantietussenpersoon op de weg van de laatste ligt om, wanneer partijen vergaand hebben gesproken over het aanvragen van een offerte, het vervolgtraject – ook naar de opdrachtgever – deugdelijk schriftelijk vast te leggen. Onduidelijkheden, zoals die thans zijn ontstaan, dienen in beginsel voor rekening en risico van Van Ek te blijven.
4.5. [eiser] stelt vervolgens dat hij als gevolg van de toerekenbare tekortkoming door Van Ek schade heeft geleden. Hij berekent zijn schade op EUR 42.129,55. Dat is de contante waarde van zijn aanspraken op de (kapitalisatie)datum 29 september 2006. Bij die berekening heeft [eiser] als uitgangspunt genomen dat hij tot 29 december 2022 – dat wil zeggen zijn hele werkzame leven – aanspraak zou hebben gehad op de uitkeringen. Zijn arbeidsongeschiktheid zou volledig en blijvend zijn. Voorts heeft [eiser] de aanspraken berekend op basis van de opdracht die hij stelt te hebben gegeven aan [XXX].
4.6 [eiser] stelt dat zijn bedoeling was dat het met [XXX] afgesproken verzekerde bedrag van fl. 750,00 bij volledige arbeidsongeschiktheid maandelijks in het geheel aan hem zou worden uitgekeerd. Hij onderbouwt deze stelling aan de hand van een door hem overgelegde transcriptie, gemaakt door het Nederlands Bureau voor Forensische Audio te Heteren. Het betreft een schriftelijke vastlegging van een audio-opname van een gesprek dat op 27 maart 2006 plaatsvond tussen [eiser], [partner eiser] en [XXX]. Eveneens is een door [partner eiser] aangevulde versie van deze transcriptie in het geding gebracht. Daarnaast heeft [eiser] een e-mailbericht van hem aan [XXX] overgelegd waarin hij (de conclusies van) het gesprek samenvat, alsmede de reactie daarop van [XXX] van 29 maart 2006.
Uit deze stukken moet inderdaad worden afgeleid dat [eiser] heeft beoogd dat hem bij volledige arbeidsongeschiktheid de hele verzekerde som zou worden uitgekeerd en voorts dat [XXX] ervan uitging dat verzekering tegen arbeidsongeschiktheid op die basis mogelijk was. In de mail van 26 maart 2006 schrijft [eiser] onder meer “A. [XXX] is er verbaasd over dat de bavam tot deze conclusie komt. Volgens zijn zeggen is er bij een volledige arbeidsongeschiktheid van 80%-100% een uitkering van 750 gulden = EUR 340,34.” En “Bij zo’n uitdraai (van huis en hypotheek) mag je concluderen: “Ik verzeker 750 gulden per maand en dat krijg ik als ik 80%-100% arbeidsongeschikt ben”.” Dit is door [XXX] bij e-mailbericht van 29 maart 2006 bevestigd.
4.7 De vraag is echter of een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid zoals door [eiser] gewenst, tegen de door [XXX] berekende premie van fl. 67,85 per maand, mogelijk zou zijn geweest.
Van Ek betwist dit gemotiveerd. Zij voert aan dat [eiser] bij Aegon niet voor een gewone arbeidsongeschiktheidsverzekering – uit hoofde waarvan het verzekerde bedrag geheel zou worden uitgekeerd bij volledige arbeidsongeschiktheid – zou zijn gekomen omdat die verzekering uitsluitend is bedoeld voor zelfstandige ondernemers. Deze stelling, zijdens Aegon op 5 april 2007 schriftelijk bevestigd, is door [eiser] niet gemotiveerd betwist. In rechtsoverweging 4.3 van dit vonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat [eiser] zelf heeft beoogd een woonlastenverzekering af te sluiten en dat partijen daarover hebben gesproken, hetgeen ook kan worden afgeleid uit de kop “Aegon Hypotheek Zekerheid” boven het rekenoverzicht.
Op zo’n verzekering zouden volgens Van Ek de polisvoorwaarden 1352 van Aegon van toepassing zijn geweest, die meebrengen dat bij arbeidsongeschiktheid een bedrag wordt uitgekeerd dat “gelijk is aan een percentage van de verzekerde jaarrente, welk percentage overeenkomt met het percentage van de daling van het inkomen, waarbij de daling van het inkomen wordt bepaald door het verschil aan inkomen voorafgaande aan en gedurende de arbeidsongeschiktheid (…)”, (artikel 2 lid 1 van de Bijzondere Voorwaarden Arbeidsongeschiktheid bij de polisvoorwaarden). Bij arbeidsongeschiktheid van [eiser] zou hem dus 30% van de verzekerde som, dat wil zeggen EUR 102,13 (30% van EUR 340,34) per maand worden uitgekeerd, aldus Van Ek.
4.8 Deze polisvoorwaarden heeft [XXX], zoals ook blijkt uit zijn e-mail van 21 april 2006 aan [eiser] en [partner eiser] en zoals kennelijk was afgesproken, na het gesprek van 27 maart 2006 bij Aegon opgevraagd. Uit die mail blijkt eveneens dat dit de juiste voorwaarden zijn. Er moet dus van worden uitgegaan dat die polisvoorwaarden, indien de verzekering tot stand zou zijn gekomen, van toepassing zouden zijn geweest.
4.9 [eiser] stelt echter dat, nu Van Ek hem ten onrechte heeft voorgespiegeld dat [eiser] het hele verzekerde bedrag van fl. 750,00 per maand zou ontvangen bij volledige arbeidsongeschiktheid, hij daarop recht heeft en niet op betaling van een lager bedrag gebaseerd op de polisvoorwaarden 1352 van Aegon.
4.10 Naar het oordeel van de rechtbank miskent [eiser] hiermee dat hij aan inkomsten enkel is misgelopen wat hem onder de juiste polisvoorwaarden zou zijn uitgekeerd (te verminderen met verschuldigde premies en belasting). Er is niet gesteld en evenmin is het de rechtbank gebleken dat de omstandigheid dat [XXX] onjuiste informatie heeft verstrekt, heeft geleid tot (extra) schade voor [eiser]. Daarbij overweegt de rechtbank dat het karakter van de opdracht, die behelsde dat Van Ek een verzekering bij een derde partij (Aegon) zou aanvragen op basis van de door [eiser] geuite wensen, meebrengt dat sprake is van een inspanningsverbintenis. Er moest nog komen vast te staan of Aegon de aanvraag conform de opgave zou accepteren.
4.11 Weliswaar zou, indien Van Ek correct zou zijn nagekomen, eerder zijn gebleken voor welke verzekering [eiser] in aanmerking zou zijn gekomen en tegen welke voorwaarden, maar daar staat tegenover dat [eiser] zelf evenmin actie heeft ondernomen. Hij heeft geen polis of polisvoorwaarden ontvangen of opgevraagd, evenmin heeft hij navraag gedaan bij Van Ek. Dit had wel op zijn weg gelegen. [eiser] voert weliswaar aan dat Van Ek alle (originele) polissen onder zich hield – en kennelijk: dat hij daarvan geen afschriften ontving – maar deze stelling acht de rechtbank, in het licht van het gemotiveerde verweer van Van Ek, onvoldoende onderbouwd. Voorts heeft [eiser] geen premies betaald. Zelf merkt hij daarover op dat hij – naar is gebleken, ten onrechte – aannam dat één van de drie betalingsstromen die van hem naar ABN AMRO liepen, verband hield met betaling van de premie. Hij erkent echter dat hij het nooit heeft gecontroleerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de omstandigheid dat [eiser] jarenlang heeft gedacht dat hij de door hem beoogde verzekering had afgesloten, ten dele hemzelf is toe te rekenen.
4.12 Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank bij het vaststellen van de door [eiser] geleden schade uitgaan van de polisvoorwaarden 1352 van Aegon, te verminderen met de nog verschuldigde verzekeringspremies (die mogelijk nader moeten worden berekend). Eveneens zal rekening worden gehouden met het feit dat [eiser] belasting zou zijn verschuldigd. Tijdens de comparitie heeft [eiser] erkend dat hij ten onrechte heeft gesteld dat hij valt in een belastingschaal van 34,2%. Bij de berekening van de schade dient daarnaast een sterftekanscorrectie te worden doorgevoerd.
4.13 Wel dient [eiser] zijn stelling nog nader te onderbouwen dat hij met een “aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” voor de rest van zijn (werkzame) leven volledig en blijvend arbeidsongeschikt zal zijn. [eiser] heeft ter onderbouwing van die stelling een beschikking van 6 juni 2005 van het UWV alsmede een brief van een arbeidsdeskundige van het UWV van 30 augustus 2005 in het geding gebracht, met handgeschreven bijlage. Daaruit blijkt echter niet dat de arbeidsongeschiktheid blijvend en volledig zal zijn. De rechtbank verzoekt [eiser] haar daarom zo volledig en actueel mogelijk nader te informeren, aan de hand van stukken uit de relevante (UWV- en medische) dossiers. In het bijzonder is van belang of inmiddels nieuwe keuringen hebben plaatsgevonden en of sprake is van restcapaciteit.
4.14 Teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen de in rechtsoverweging 4.13 bedoelde
informatie in het geding te brengen, zal de rechtbank de zaak op de rol plaatsen van woensdag 8 augustus 2007 voor het nemen van een akte. In die akte kan [eiser], naar aanleiding van hetgeen de rechtbank in dit vonnis heeft overwogen, eveneens zijn schadeberekening aanpassen.
4.15 Aan Van Ek zal vervolgens gelegenheid worden geboden bij akte te reageren op de
door [eiser] ingebrachte stukken alsmede op de aangepaste schadeberekening van [eiser].
4.16 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 plaatst de zaak op de rol van 8 augustus 2007 voor het nemen van een akte door
[eiser], met verwijzing naar de rechtsoverwegingen 4.13 en 4.14 van dit vonnis,
5.2 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2007.