ECLI:NL:RBARN:2008:BC9306

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
163546
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op eigen schuld in geschil tussen AEGON Nederland N.V. en G & E Assurantiën B.V. over betalingsverplichtingen

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Arnhem op 2 april 2008, gaat het om een geschil tussen AEGON Nederland N.V. en G & E Assurantiën B.V. over een beroep op eigen schuld. AEGON, eiseres in conventie, vorderde betaling van een debetsaldo van EUR 13.400,00 van G & E, gedaagde in conventie. De rechtbank heeft vastgesteld dat G & E toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, die was gebaseerd op de samenwerkingsvoorwaarden tussen AEGON en G & E. De rechtbank oordeelde dat AEGON ontvankelijk was in haar vorderingen, ondanks het verweer van G & E dat AEGON niet ontvankelijk zou zijn omdat AEGON Administratie B.V. bevoegd zou zijn. De rechtbank concludeerde dat AEGON aansprakelijk was voor het negatieve saldo op de rekening-courant, dat was ontstaan door onverdiende provisie door onnatuurlijk verval van levensverzekeringen en spaarkasovereenkomsten. G & E had niet voldoende onderbouwd dat AEGON haar schade had kunnen beperken door eerder overleg te voeren over de beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank wees de vorderingen van G & E af en compenseerde de proceskosten tussen partijen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 163546 / HA ZA 07-1904
Vonnis van 2 april 2008
in de zaak van
de naamloze vennootschap
AEGON NEDERLAND N.V.,
gevestigd te 's Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G & E ASSURANTIËN B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. M.F.G. Mulders,
Partijen zullen hierna Aegon en G & E genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 21 november 2007 dat is gewezen door de sector kanton (locatie Tiel) van deze rechtbank (hierna het ‘tussenvonnis’).
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het geschil omdat afdeling 4 van titel 7 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) welke afdeling een regeling bevat voor de agentuurovereenkomst, niet van toepassing is op de tussen partijen gesloten overeenkomst (tweede lid van artikel 7:428 BW). De zaak is daarop verwezen naar de civiele sector van deze rechtbank.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. G&E drijft een onderneming op het gebied van verzekeringen en financieringen. G&E is de rechtsopvolgster van [naam vennootschap] B.V. (hierna ‘[naam vennootschap]’). De heer [naam directeur] (hierna ‘[naam directeur]’) is directeur van G&E. Voorheen was [naam directeur] directeur van [naam vennootschap].
2.2. Op 15 januari 2001 heeft Aegon [naam vennootschap] aangesteld als verzekeringstussenpersoon bij Aegon. Op de overeenkomst tussen deze partijen zijn de ‘samenwerkingsvoorwaarden tussenpersonen AEGON’ van toepassing verklaard. In haar brief van 15 januari 2001 aan [naam vennootschap] heeft Aegon voorts het volgende geschreven:
AEGON Nederland B.V. opent voor u één gemeenschappelijke rekening-courant bij AEGON Administratie B.V. onder het rekening-courant nummer [nr]. In deze rekening-courant wordt het financiële verkeer tussen de Business Units van AEGON en u geadministreerd.
2.3. Bij brief van 2 april 2004 heeft [naam vennootschap] aan Aegon laten weten dat zij, daartoe gedwongen door ‘onacceptabel en ontoelaatbaar handelen’ van haar vennoot [naam vennoot], per direct haar samenwerking met Aegon wil beëindigen en dat zij de hele portefeuille aan Aegon overdraagt onder vereffening van het op dat moment openstaande saldo van EUR 2.778,10.
2.4. In een telefaxbericht van 6 april 2004 aan [naam accountmanager], accountmanager bij Aegon,
heeft [naam directeur] onder meer het volgende geschreven:
Zoals ik aangaf in ons telefoongesprek wil ik met Aegon om tafel om mijn naam te zuiveren en een oplossing te vinden voor mijn portefeuille. Ik heb zelf geen mogelijkheden hiervoor. Jij gaf aan even niets te doen en de reactie van Aegon af te wachten. Is er binnen Aegon een mogelijkheid om mijn portefeuille aan te bieden bij kantoren waar jullie zaken mee doen? (…). Hierbij volg ik jouw advies op en houd je verder op de hoogte.
2.5. Bij brief van 22 april 2004 heeft Aegon [naam directeur] laten weten:
(…) hebben wij thans doen besluiten, de relatie met uw kantoor op te schorten. Concreet betekent dit dat ook de AEGON dochters de nieuwe productie die door bemiddeling van uw kantoor tot stand is gekomen niet meer zullen accepteren.
Aan uw verzoek om het agentschap te beëindigen kunnen wij op dit moment nog geen gevolg geven. Wij wachten eerst de resultaten af van het onderzoek, ingesteld door onze afdeling Speciale Zaken, naar de door u aangegeven malversaties.
Voor de goede orde wijzen wij u erop, dat u wel aansprakelijk blijft voor het mogelijk onnatuurlijke verval (tekst weggevallen; de rechtbank) risico van de afgesloten levensverzekeringen, spaarbeurzen en hypotheken.
2.6. In een brief van 8 juli 2004 verzoekt [naam directeur] Aegon om een reactie naar aanleiding van zijn verzoeken om informatie over het door Aegon ingestelde onderzoek naar vermeende malversaties. Ook vraagt hij Aegon een oplossing te geven voor de portefeuille van [naam vennootschap].
2.7. Op 19 juli 2004 heeft Aegon aan [naam vennootschap] geschreven:
Het saldo per ultimo juni 2004 bedraagt EUR 11.219 ons komend.
Aangezien het gehele saldo is samengesteld uit onverdiende provisie door onnatuurlijk verval van levensverzekeringen c.s. spaarkasovereenkomsten verzoeken wij u binnen tien dagen na dagtekening van deze brief, in zijn geheel te voldoen (…).
Wanneer u aan het bovenstaande geen gevolg geeft, bent u van rechtswege in verzuim en geven wij onze vordering op u uit handen (…).
2.8. Op 7 september 2004 heeft [naam directeur] Aegon Administratie B.V. geschreven:
Hierbij verzoek ik u om mij z.s.m. uitslag te geven over het door u ingestelde onderzoek naar de door u uitgesproken verdenkingen tegen [naam vennootschap] B.V. U heeft wel onze bevoegdheden ingetrokken, ons verboden onze werkzaamheden voort te zetten, ons beschuldigd van misstanden met eventueel schade voor Aegon tot gevolg echter heeft u op mijn telefonische verzoeken tot uitleg nog niet gereageerd. Ook in de gesprekken met dhr. [naam accountmanager] heb ik elke keer naar het onderzoek en een eventuele oplossing geïnformeerd. Hij zou bij jullie informeren en mij daarover berichten. Uit het feit dat er door u en door hem niet is gereageerd concludeer ik dus dat er niets is en dat er van een contract geen sprake meer is. Aangezien wij geen handelingen meer mogen verrichten voor de klanten neem ik aan dat u zorg zult dragen voor een passende opvang hiervan.
Graag ontvang ik van u een schriftelijke bevestiging van de door u aangedragen oplossing voor de lopende contacten en de definitieve contractsbeëindiging.
2.9. Aegon heeft haar vordering daarna ter incasso uit handen gegeven aan Intrum Justitia, door welk bureau [naam vennootschap] op 30 november 2004 is aangeschreven dat zij EUR 19.134,43 aan Aegon is verschuldigd. Op 27 december 2004 heeft Intrum Justitia [naam vennootschap] te kennen gegeven dat rechtsmaatregelen zullen worden genomen. Bij brief van 13 december 2004 aan Intrum Justitia heeft [naam directeur] onder meer geschreven dat hij Aegon aansprakelijk houdt voor de door hem geleden schade.
3. Het geschil in conventie en in reconventie
3.1. Voor de vorderingen in conventie en in reconventie en de door beide partijen gegeven onderbouwingen verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis.
4. De beoordeling in conventie
4.1. G&E voert in de eerste plaats het verweer dat Aegon niet ontvankelijk is in haar vorderingen. G&E grondt dit standpunt op de onder 2.2 genoemde ‘samenwerkingsvoorwaarden tussenpersonen AEGON’ waarin is vastgelegd dat niet Aegon maar Aegon Administratie B.V. (hierna ‘Aegon Administratie’) bevoegd is tot verrekening van de van de tussenpersoon te vorderen bedragen met de aan de tussenpersoon verschuldigde bedragen, dat Aegon Administratie hoofdelijk debiteur en crediteur is van de tussenpersoon en dat Aegon Administratie zelf rechtsgedingen kan voeren. Aegon voert aan dat Aegon Administratie in dit geval haar bevoegdheden heeft overgedragen aan Aegon.
4.2. De rechtbank verwerpt het verweer van G&E. Uit de aanstellingsbrief van 15 januari 2001 (zie onder 2.2) blijkt genoegzaam dat [naam vennootschap] als agent is aangesteld door Aegon en niet door Aegon Administratie. Aldus staat vast dat Aegon de contractpartij was van [naam vennootschap]. Dat uit de overeenkomst alsook uit de toepasselijke algemene voorwaarden volgt dat Aegon Administratie namens Aegon de administratie van het financiële verkeer met de tussenpersoon in een rekening-courant verwerkt zodat zij naast Aegon hoofdelijk debiteur en crediteur is geworden van G&E, laat onverlet dat Aegon bevoegd is gebleven om G&E zelf (in rechte) aan te spreken. G&E heeft niets aangevoerd op grond waarvan anders moet worden geconcludeerd. Uit het voorgaande volgt dat Aegon ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.3. Dan komt de rechtbank toe aan bespreking van het materiële geschil. Aegon stelt dat G&E toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat G&E niet heeft voldaan aan haar betalingsverplichting jegens Aegon. Het negatieve saldo op de rekening-courant is volgens Aegon ontstaan als gevolg van door [naam vennootschap] onverdiende provisie door onnatuurlijk verval van levensverzekeringen en spaarkasovereenkomsten. Aegon stelt dat G&E aansprakelijk is voor het terugboekrisico van niet verdiende provisie bij verval van levensverzekering. Op 18 mei 2006 was het debetsaldo op de rekening-courant EUR 29.214,29, welk bedrag Aegon in hoofdsom vordert.
4.4. G&E betwist niet dat zij – zoals Aegon stelt – voor een negatief rekening-courantsaldo in beginsel aansprakelijk is. Dit moet, zo constateert de rechtbank, ook uit de algemene voorwaarden worden afgeleid waarin is opgenomen dat indien het rekeningafschrift een debetsaldo aangeeft, de tussenpersoon verplicht is dit saldo uiterlijk op de afrekendatum die op het overzicht is vermeld, aan Aegon Administratie over te maken. Evenmin weerspreekt G&E de stelling van Aegon dat het negatieve saldo in dit geval het gevolg is van onnatuurlijk verval waarvoor G&E aansprakelijk is. Ten slotte betwist G&E evenmin de omvang van het door Aegon gestelde tekort.
4.5. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat genoegzaam vaststaat dat G&E toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en aansprakelijk is voor de door Aegon geleden schade, in hoofdsom bestaande uit het door Aegon genoemde debetsaldo op de rekening-courant per 18 mei 2006.
4.6. Evenwel stelt G&E zich op het standpunt dat de schade (mede) aan Aegon moet worden toegerekend omdat Aegon op 22 april 2004 de overeenkomst heeft “opgeschort”. Daarmee heeft Aegon G&E de mogelijkheid ontnomen (zich in te spannen) om onnatuurlijk verval tegen te gaan. De rechtbank kwalificeert dit verweer als een beroep op eigen schuld. Als gevolg van het genoemde handelen zijdens Aegon zou een portefeuille zijn ontstaan die niet meer mocht worden bediend, aldus G&E.
Aegon betwist dit. Zij voert, onder meer met verwijzing naar haar brief van 22 april 2004 aan [naam vennootschap] (zie onder 2.5) aan dat het [naam vennootschap] uitsluitend was verboden nieuwe productie aan te brengen maar dat dit losstond van het opgetreden onnatuurlijke verval. Aegon heeft achterstandsoverzichten ontvangen en had behoudpogingen kunnen ondernemen, aldus Aegon.
4.7. De rechtbank leidt uit de meergenoemde brief van 22 april 2004 af dat [naam vennootschap], niettegenstaande de “bevriezing” van de relatie door Aegon voor wat betreft het aanbrengen van nieuwe verzekeringsproducten, wel werd geacht zorg te blijven dragen voor het beheer van de bestaande portefeuille. Aegon heeft in de brief in het bijzonder benadrukt dat zij [naam vennootschap] aansprakelijk zou blijven houden voor mogelijk onnatuurlijk verval.
Zonder nadere toelichting, die G&E niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat de omstandigheid dat [naam vennootschap] geen nieuwe producten mocht aanbrengen tot gevolg had dat zij haar bestaande portefeuille niet adequaat kon beheren. Gelet op de gemotiveerde betwisting door Aegon en op de inhoud van de brief van 22 april 2004, is de rechtbank dan ook van oordeel dat G&E haar stelling dat Aegon haar de mogelijkheid heeft ontnomen natuurlijk verval tegen te gaan, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal dit verweer passeren.
4.8. Evenwel stelt G&E, zo begrijpt de rechtbank, dat het Aegon eveneens moet worden aangerekend dat de laatste haar schade niet heeft beperkt. Indien Aegon eerder overleg had gevoerd met [naam vennootschap] zou de schade niet zo hoog zou zijn opgelopen, aldus G&E.
4.9. Dit verweer, eveneens te kwalificeren als een beroep op eigen schuld, treft wel doel. Uit de in het geding gebrachte correspondentie leidt de rechtbank het volgende af.
Op 2 april 2004 verzocht [naam vennootschap] Aegon mee te werken aan beëindiging van de overeenkomst onder vereffening van het op dat moment openstaande saldo. Daarop heeft Aegon [naam directeur] op 22 april 2004 laten weten dat zij, alvorens tot beëindiging te kunnen overgaan, eerst onderzoek wilde verrichten.
G&E heeft onbetwist aangevoerd dat Aegon, ondanks een aantal mondelinge en schriftelijke verzoeken om afwikkeling van de zijde van [naam directeur] (zie onder meer onder 2.4, 2.6 en 2.8), op geen van die verzoeken inhoudelijk heeft gereageerd. Gesteld noch gebleken is dat Aegon [naam directeur] op enig moment op de hoogte heeft gesteld van de stand of uitkomst van het door haar ingestelde onderzoek of dat zij heeft gereageerd op de door [naam directeur] meerdere malen geuite wens tot beëindiging van de overeenkomst en oplossing voor de portefeuille van [naam vennootschap].
Dat bevreemdt nu zijdens Aegon, zo is af te leiden uit de inhoud van het telefaxbericht van 6 april 2004 die door Aegon niet gemotiveerd is betwist, begin april 2004 al is gesproken met [naam directeur] over beëindiging van de overeenkomst en over de overdracht van de portefeuille. Aegon was aldus bekend met de problematiek en bovendien kon zij zien dat na 22 april 2004 het debetsaldo op de rekening-courant opliep. Desalniettemin heeft Aegon geen enkele poging ondernomen om het verder oplopen van de schade tegen te gaan. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg van Aegon gelegen gezien de aard van de overeenkomst en de verhouding tussen partijen, alsmede gelet op de eigen keuze van Aegon op 2 april 2004 om niet in te stemmen met de door [naam directeur] verzochte beëindiging maar haar relatie met [naam vennootschap] ten dele te “bevriezen”.
Aegon heeft niet aangevoerd waarom zij ieder overleg met [naam directeur] uit de weg is gegaan, terwijl zij haar bij repliek aangevoerde stelling dat zij de overeenkomst niet kon beëindigen omdat de negatieve waarde van de portefeuille EUR 140.000,00 was, niet heeft onderbouwd.
4.10. De rechtbank is, gezien het bovenstaande, van oordeel dat de schade beperkt had kunnen worden indien Aegon (eerder) met [naam directeur] in overleg zou zijn getreden over de beëindiging van de overeenkomst en/of de afwikkeling van de portefeuille. Op basis van de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden is evenwel niet exact vast te stellen in welke mate de aan ieder der partijen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank zal voor verdeling van de aan beide partijen toe te rekenen schade aanknoping zoeken bij de brief van [naam directeur] van 7 september 2004 aan Aegon (zie onder 2.8) waarin hij concludeert dat er “van een contract geen sprake meer is” en waarin hij aan Aegon bevestigt dat hij omdat hij geen handelingen meer verricht voor de klanten er van uitgaat dat Aegon zorgt voor de opvang van die klanten. Het had in de rede gelegen dat partijen daarna tot afspraken hadden kunnen komen. De omstandigheid dat dit niet is gebeurd rekent de rechtbank toe aan Aegon. Uitgaande van de bekende gegevens over het debetsaldo per eind juni 2004 (brief Aegon 19 juli 2004, zie onder 2.7, debetsaldo EUR 11.219,00) en per 30 november 2004 (brief Intrum Justitia, zie onder 2.9, debetsaldo 15.583,00) moet ervan worden uitgegaan dat het debetsaldo medio september 2004 ongeveer EUR 13.400,00 bedroeg. Dit bedrag zal in hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.11. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu niet is gesteld en evenmin is gebleken dat de door Aegon genoemde verrichtingen meer hebben omvat dan een (eventueel herhaalde) sommatie, het inwinnen van inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een procedure is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in artikel 241 Rv. bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Daarbij komt dat Aegon slechts ten dele in het gelijk is gesteld.
4.12. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
in reconventie
4.13. G&E vordert in de eerste plaats dat een verklaring van recht wordt gegeven dat Aegon (primair) is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en aldus aansprakelijk is voor de door G&E geleden schade, op te maken bij staat. G&E heeft de door haar gestelde schade niet nader onderbouwd. Indien wordt aangenomen dat de schadevordering van G&E uitsluitend verband houdt met het debetsaldo op de rekening-courant, zal de vordering met verwijzing naar de overwegingen in conventie worden afgewezen omdat de rechtbank over die schade in conventie heeft beslist. Voor zover G&E bedoelt andere en/of meer schade te vorderen, ligt de vordering voor afwijzing gereed bij gebreke van voldoende onderbouwing van de gestelde schade. Nu niet is komen vast te staan dat G&E schade heeft geleden, ligt de vordering van G&E tot verklaring voor recht dat Aegon toerekenbaar is tekortgeschoten bij gebreke van voldoende belang eveneens voor afwijzing gereed.
4.14. G&E vordert in de tweede plaats dat zij haar betalingen aan Aegon mag opschorten totdat de door G&E geleden, nader bij staat op te maken, schade is vastgesteld. Nu niet is komen vast te staan dat G&E schade heeft geleden, zoals onder 4.13 is overwogen, zal ook deze vordering worden afgewezen.
4.15. G & E zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Het tarief zal worden gekoppeld aan de omvang van de vordering in conventie, dat wil zeggen EUR 400,00 per punt. De kosten aan de zijde van Aegon worden daarmee begroot op EUR 400,00 (2 punt × factor 0,5 × tarief EUR 400,00).
5. In het incident tot vrijwaring
5.1. In rechtsoverweging 2.3 van het vonnis van de kantonrechter in het vrijwaringsincident van 8 november 2006 is reeds overwogen dat de proceskosten in het incident tussen partijen zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. veroordeelt G & E om aan Aegon te betalen een bedrag van EUR 13.400,00 (dertienduizendvierhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over dit bedrag tot en met 18 mei 2006, welk totaalbedrag inclusief rente vervolgens moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van dat bedrag vanaf 18 mei 2006 tot de dag van volledige betaling,
6.2. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5. wijst de vorderingen af,
6.6. veroordeelt G & E in de proceskosten, aan de zijde van Aegon tot op heden begroot op EUR 400,00,
in het vrijwaringsincident
6.7. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2008.