zaakgegevens 614063 \ HA VERZ 09-5103 \ 353/mvb
uitspraak van 15 juli 2009
De Ondernemingsraad van de vereniging De Unie
gevestigd te Culemborg
verzoekende partij
gemachtigde dr.mr. S.F.H. Jellinghaus
De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid De Unie
gevestigd te Culemborg
verwerende partij
gemachtigde mr. R.G. Prakke
Partijen worden hierna De Ondernemingsraad en De Unie genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het verzoekschrift van 12 mei 2009
- het verweerschrift van 5 juni 2009
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 16 juni 2009.
2.1. De Unie is een vakbond van en voor werknemers werkzaam in de industrie en dienstverlening. De Unie heeft ongeveer 97.000 leden. Bij de Unie werken thans 190 personen, verdeeld over een aantal regiokantoren en het hoofdkantoor in Culemborg. Het hoogste orgaan binnen de Unie is de Bestuursraad, waaruit het Hoofdbestuur wordt gevormd. Daaronder functioneerde tot voor kort een managementteam, dat bestond uit drie leden.
2.2. In maart 2008 heeft de Ondernemingsraad een achterbanraadpleging gehouden. De uitkomsten daarvan hebben in de organisatie een schokgolf teweeg gebracht. In verband daarmee is een zogenaamde ‘Commissie van Wijzen’ ingesteld met de opdracht het veranderproces binnen de Unie in goede banen te leiden. Op 9 juni 2008 heeft de Ondernemingsraad het vertrouwen opgezegd in het management. Op 12 juni 2008 heeft de Bestuursraad van de Unie het rapport van de Commissie van Wijzen van juni 2008
onderschreven en ingestemd met de conclusies en aanbevelingen. De Bestuursraad heeft vervolgens het Hoofdbestuur gemandateerd over te gaan tot uitvoering van het rapport van de Commissie van Wijzen. Op 1 augustus 2008 is de nieuwe interim directeur aangesteld. . De directeur ad interim heeft een plan van aanpak opgesteld getiteld “Kiezen… en dan gas geven”. De bestuursraad heeft dit plan op 24 oktober 2008 goedgekeurd. De ondernemingsraad heeft op 18 november 2008 een negatief advies uitgebracht over het plan. De directeur ad interim is met ingang van 27 mei 2009 teruggetreden. Er is een nieuwe vaste directeur benoemd.
2.3. In het kader van de in 2.2. beschreven veranderingen is het managementteam, bestaande uit de heer [A], de heer [B] en [C], opgeheven. De Ondernemingsraad heeft de Unie verzocht hem op grond van het algemene informatierecht dan wel op grond van de Wet Harrewijn te informeren over de met de betrokken leden van het managementteam getroffen regeling. Daarnaast heeft de Ondernemingsraad de nietigheid van de getroffen regeling ingeroepen. De Unie heeft de gevraagde informatie niet gegeven en heeft daarnaast de nietigheid weersproken.
2.4. Op grond van artikel 36 lid 3 WOR is deze kwestie ter bemiddeling voorgelegd aan de Algemene Bedrijfscommissie. De Algemene Bedrijfscommissie heeft op 16 april haar advies uitgebracht. In dit advies overweegt de Algemene Bedrijfscommissie (ABC) onder meer het volgende.
De ABC heeft geen uitsluitsel gekregen over de vraag of er, en zo ja welke, afspraken omtrent afvloeiing zijn gemaakt met de voormalige drie MT-leden; de OR stelt vernomen te hebben dat dergelijke afspraken zijn gemaakt, de bestuurder heeft tijdens de hoorzitting ontkent dat dergelijke afspraken zijn gemaakt. Voor zover er evenwel afspraken zouden zijn gemaakt met de drie voormalige MT-leden bijvoorbeeld over vervroegd pensioen of sabbatical, dienen deze afspraken in het kader van de Wet Harrewijn in de verslaglegging terug te vinden te zijn. Voor de verslaglegging zou de groep van de voormalige drie MT-leden samengevoegd moeten worden met een groep van beperkte omvang bestaande uit werknemers die een functie/enkele functies vervullen qua positie en beloningsniveau vergelijkbaar met of in de buurt van het voormalige MT, zodat in de verslaglegging het voormalig MT als groep traceerbaar is, maar de voormalige MT-leden als individu niet. Het is de niet de bedoeling van de informatieverplichting dat de beloningsgegevens herleidbaar zijn tot individuele personen (privacybescherming).
De ABC acht onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een regeling op het gebied van het ontslag- of bevorderingsbeleid als bedoeld in artikel 27, eerste lid onder e WOR terzake van de voormalige drie MT-leden.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. De Ondernemingsraad verzoekt 1.1) te bepalen dat het besluit tot het aangaan van de afvloeiingsregelingen met de (voormalige) leden van het managementteam is genomen zonder dat de Ondernemingsraad hieraan zijn instemming heeft verleend, 1.2) te bepalen dat het besluit nietig is en 1.3) de Unie op de dragen het besluit in te trekken en de gevolgen van het besluit ongedaan te maken op straffe van een boete. En voorts 2) de Unie te veroordelen schriftelijk en volledig te informeren omtrent de inhoudelijke afspraken met de (voormalig) leden van het managementteam op straffe van een boete en 3) de Unie te veroordelen ten aanzien van de (voormalig) leden van het managementteam te voldoen aan de verplichting
op grond van artikel 31d WOR op straffe van een boete, althans een zodanige voorziening als de kantonrechter in goede justitie noodzakelijk acht.
3.2. De Unie concludeert tot afwijzing van de gedane verzoeken. Zij voert onder meer aan dat de Ondernemingsraad op grond van artikel 31d van de WOR geen recht heeft op informatie omtrent gemaakte en mogelijk nog te maken afspraken met de voormalige leden van het managementteam, zowel als groep van drie personen niet, maar ook niet per individu. Het is volgens de Unie uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de verplichtingen op grond van artikel 31d WOR resulteren in herleidbaarheid van beloningsgegevens van individuele personen. De Unie betwist dat de voormalige drie leden van het managementteam moeten worden gezien als groep in de zin van de wet. Voorts voert zij aan dat nu op grond van de speciale regeling van artikel 31 WOR, namelijk artikel 31d WOR, geen recht bestaat op informatie, het verzoek evenmin kan worden toegewezen op grond van het algemene informatierecht van artikel 31 WOR. De Unie betwist voorts dat het besluit met voormalige leden van het managementteam nadere regelingen te treffen, instemming van de Ondernemingsraad behoeft.
4. De beoordeling
4.1. De aanleiding van de onderhavige procedure vormt het bericht dat aan een lid van het voormalig managementteam een riante vertrekbonus wordt toegekend en dat met de andere managementteamleden een eveneens riante regeling is of zal worden getroffen. In geschil is nu of De Unie op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) gehouden is aan de Ondernemingsraad informatie te geven over de afvloeiingsregelingen en of de Ondernemingsraad instemmingsrecht heeft met betrekking tot een besluit tot toekenning van een afvloeiingsregeling.
4.2. Niet is komen vast te staan dat met de voormalig leden van het managementteam afvloeiingsregelingen zijn getroffen. Nu de verzoeken van de Ondernemingsraad uitgaan van de veronderstelling dat die afspraken wel zijn gemaakt en de Ondernemingsraad bemoeilijkt wordt in de uitoefening van haar taken indien de onderhavige procedure met deze vaststelling wordt afgedaan, overweegt de kantonrechter het volgende.
4.3. Omdat de Ondernemingsraad in het verzoekschrift als eerste verzoekt een beslissing te nemen over het instemmingsrecht zal hierna allereerst op het instemmingsrecht worden ingegaan.
4.4. Artikel 27 lid 1 WOR ziet op voorgenomen besluiten tot vaststelling, wijziging of intrekking van de in dat artikellid bedoelde regelingen. Het gaat hier om besluiten over het sociale beleid in de onderneming in de ruime zin van het woord. De in dit artikellid opgenomen opsomming van instemmingsplichtige regelingen is limitatief. De essentie is dat het moet gaan om besluiten van het bestuur van algemene strekking die bedoeld zijn om ook in de toekomst toe te passen. Daarmee vallen maatregelen ten aanzien van individuele werknemers buiten de reikwijdte van artikel 27 lid 1 WOR. Hieruit volgt dat voorzover als sprake zou zijn van met de leden van het voormalig managementteam getroffen afvloeiingsregelingen, ten aanzien hiervan geen instemmingsrecht bestaat in de zin van de WOR. Dit betekent dat de verzoeken onder 1.1, 1.2 en 1.3 (nog los van het feit dat de onderdelen 1.2 en 1.3 tegenstrijdig zijn, immers een besluit is ofwel nietig ofwel geldig en dan zal het ingetrokken moeten worden) moeten worden afgewezen.
4.5. De Ondernemingsraad grondt de verzoeken 2 en 3 primair op artikel 31 d WOR.
Ten aanzien van deze verzoeken stelt de kantonrechter het volgende voorop.
4.6. Met ingang van 1 september 2006 zijn de artikelen 31 d en 31 e aan de WOR toegevoegd. De wet waarmee dit is geschied heeft de naam Wet Harrewijn gekregen, genoemd naar de geestelijk vader van het wetsvoorstel. In deze bepalingen wordt het informatierecht van de ondernemingsraad over de hoogte en inhoud van arbeidsvoorwaardelijke afspraken geregeld ten aanzien van de verschillende groepen werknemers, het bestuur van de rechtspersoon en het toezichthoudend orgaan. In artikel 31 e WOR wordt het informatierecht nog (verder) ingeperkt. Artikel 31 d WOR is namelijk niet van toepassing op eenmanszaken en bedrijven met een directeur grootaandeelhouder, omdat de wetgever heeft willen voorkomen dat de beloning voor het geïnvesteerde vermogen en het ondernemersrisico wordt verward met beloning van (top) management dat feitelijk in diensbetrekking is van de onderneming. Artikel 31 d lid 4 WOR bepaalt dat in die gevallen dat de informatie betrekking heeft op een groep werknemers die uit minder dan vijf personen bestaat, twee of meer functies samengevoegd kunnen worden, zodat een groep van ten minste vijf personen ontstaat. Deze clustering is in de wet opgenomen omdat de openbaarmaking van individuele inkomens met het oog op de privacybescherming van individuen als een te zwaar instrument werd beschouwd.
4.7. Artikel 31 d WOR ziet kortom op het verstrekken van informatie over de hoogte van inkomens per groep. De kantonrechter is van oordeel dat het managementteam als ‘groep’ kan worden aangemerkt in de zin van artikel 31d WOR. Dit brengt mee dat ook de normen die in dat verband gelden moeten worden toegepast, met name die op het gebied van de privacy van de betrokken personen. Bij het verstrekken van informatie zal in elk geval een groep van minimaal vijf personen met ongeveer dezelfde beloningsafspraken moeten worden gevormd. Dit betekent dat alleen informatie dient te worden verstrekt over de financiële effecten van de afspraken en niet over alle details van de afspraken. Voorzover onderdeel 2 van het verzoek betrekking heeft op de inhoud van de afspraken moet het worden afgewezen.
4.8. Artikel 31 d lid 1 WOR spreekt van ‘regelingen en afspraken’. Met de aanduiding ‘afspraken’ is bedoeld de bepaling een zo ruim mogelijke strekking te geven, derhalve ook met betrekking tot datgene wat ‘feitelijk’ ten uitvoer wordt gebracht. In de memorie van antwoord op het wetsvoorstel worden “ontslagbonussen”ook expliciet genoemd als een beloningselement waarop de informatieplicht van artikel 31 d lid 1 WOR ziet. Het doel van de bepaling is bespreking van algemene gang van zaken in de onderneming. Van belang is echter dat goed in het oog wordt gehouden dat de Ondernemingsraad geen taak heeft op het gebied van arbeidsvoorwaarden van individuele personeelsleden en daarover gemaakte afspraken.
4.9. Naar het oordeel van de kantonrechter dient op grond van het voorgaande de Unie de Ondernemingsraad zodanige informatie te verschaffen over de gemaakte afspraken met de leden van het voormalig managementteam dat de invloed van de afspraken op de financiële positie van de vereniging duidelijk wordt, zodanig dat de informatie niet is te herleiden naar individuele personen. Onderdeel 3 van het verzoek zou in het geval zou vast staan dat afspraken zijn gemaakt in deze vorm kunnen worden toegewezen. Nu dit niet vast staat zal ook dit deel van onderdeel 3 van het verzoek worden afgewezen.
4.10. Subsidiair grondt de Ondernemingsraad zich op het algemene informatierecht, neergelegd in artikel 31 WOR. Nu de specifieke regeling over het verstrekken van gegevens over het inkomen aan de Ondernemingsraad niet meebrengt dat De Unie aan de
Ondernemingsraad informatie moet verstrekken, valt niet in te zien dat de Unie daartoe op grond van de algemene bepalingen wel verplicht zou zijn.
4.11 Op grond van al het voorgaande worden de door de Ondernemingsraad gedane verzoeken. Gelet op het bepaalde in artikel 22a WOR worden de proceskosten op na te melden wijze gecompenseerd.
5. De beslissing
De kantonrechter,
5.1. wijst de verzoeken af;
5.2. compenseer de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.