zaaknummer / rolnummer: 150542 / HA ZA 07-26
Vonnis van 18 november 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.M.W. Werker,
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
2. [gedaagde],
wonende te [gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe,
3. het rechtspersoonlijkheidsbezittend
NEDERLANDS BUREAU DER MOTORRIJTUIGENVERZEKERAARS,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde zowel in hoedanigheid van vertegenwoordiger in Nederland van Öffentliche Versicherung Oldenburg (de WAM-verzekeraar van [gedaagde s[gedaagde sub 1] voornoemd),
advocaat mr. F.A.M. Knüppe
als in hoedanigheid van vertegenwoordiger in Nederland van Kravag-Logistics Versicherungs-A.G. te Wiesbaden (de WAM-verzekeraar van [gedaagde su[gedaagde sub 2] voornoemd),
advocaat mr. F.A.M. Knüppe.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en het Bureau/Oldenburg. en het Bureau/Kravag genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenvonnissen van 7 mei 2008 en 4 februari 2009
- het deskundigenbericht van 16 april 2009
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Gebleven wordt bij hetgeen in de vorige vonnissen is overwogen en beslist. In het vonnis van 7 mei 2008 is ing. Bosscha tot deskundige benoemd om, kort gezegd, onderzoek te doen naar de toedracht van het ongeval op 16 oktober 2001.
2.2. Bosscha heeft aan de hand van de hem ter beschikking staande stukken een analyse gemaakt van diverse relevante aspecten zoals de eindstanden van de betreffende voertuigen, sporen, botsplaatsen, botsposities en de tachograafschijven. Tegen de achtergrond van die analyse heeft Bosscha vervolgens twee varianten onderzocht, te weten i) [gedaagde sub 2] is als eerste tegen [gedaagde sub 1] gebotst (waarna en waardoor [gedaagde sub 1] tegen [eiser] is gebotst), ii) [gedaagde sub 1] is als eerste tegen [eiser] gebotst.
2.3. Ten aanzien van die eerste variant rapporteert Bosscha dat uit de tachograafschijf van [gedaagde sub 2] naar voren komt dat [gedaagde sub 2] met een snelheid van 60 à 70 km/u tegen [gedaagde sub 1] is gebotst, tussen de botsplaats en de eindpositie van [gedaagde sub 2] zo’n 20 meter ligt en dat de uitloopsnelheid zo’n 30 à 45 km/u zal zijn geweest. De totale massa van de door [gedaagde sub 2] bestuurde combinatie bedraagt ca. 41 ton terwijl de vrachtwagen van [gedaagde sub 1] niet geladen was. Uitgaande van deze gegevens zou [gedaagde sub 1] bijna stil hebben moeten staan ten tijde van de botsing. Dit zou dan echter naar voren moeten komen uit de tachograafschijf van [gedaagde sub 1]. Ingeval van fors remmen door [gedaagde sub 1] tot bijna stilstand waarna de vrachtwagencombinatie van [gedaagde sub 1] onbeschadigd van achteren wordt aangereden door [gedaagde sub 2] zou de stift van de snelheidsregistratie zonder twijfel nog vóór het botscontact tot aan de basis (nullijn) zijn teruggekeerd. Een dalende snelheidsschrijfstift die de basislijn bereikt werd na analyse van de schijf van [gedaagde sub 1] echter niet waargenomen. Variant i) wordt kortom niet bevestigd door de gegevens uit de tachograafschijf van [gedaagde sub 1]. Daar komt bij, aldus Bosscha, dat in deze variant een veel grotere snelheidstoename als gevolg van de botsing te verwachten zou zijn dan uit de schijf naar voren komt.
2.4. Met betrekking tot de tweede variant rapporteert Bosscha het volgende.
Uit de tachograafschijf van [gedaagde sub 1] volgt dat zijn vrachtwagen ten tijde van de botsing een snelheid had van 21 à 52 km/u. Wanneer aangenomen wordt dat [eiser] met een snelheid reed van 10 à 15 km/u, strookt het snelheidsverschil tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] met het schadebeeld. Vanaf de botsplaats tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] heeft [eiser] tot aan de eindpositie van zijn vrachtwagen een afstand afgelegd van zo’n 45 meter. In dat traject zou een botsing met de vangrail hebben plaatsgevonden maar dat zal volgens Bosscha hooguit schampend zijn geweest en niet een zodanige wijziging in de berekende uitloopvertraging teweegbrengen dat het het beeld dat Bosscha schetst in variant ii) verstoort. Dat geldt net zo wanneer zou worden aangenomen dat [eiser] al eerder, voordat [gedaagde sub 1] tegen [eiser] botste, contact met de vangrail zou hebben gehad. Nadat [gedaagde sub 1] tegen [eiser] is gebotst, is [gedaagde sub 1] tegen de vóór hem op de rechterrijbaan vrijwel stilstaande vrachtwagencombinatie van [betrokkene] gebotst met een botssnelheid van 20 à 30 km/u. Dit zou ook stroken met het schadebeeld. De vrachtwagen van [betrokkene] is vervolgens vanuit stilstand toegenomen naar een waarde van ca. 10 à 15 km/u en met die snelheid op vrachtwagencombinatie van zijn voorganger [betrokkene 2] gebotst. Het schadebeeld strookt ook met die opvatting. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij drie klappen heeft gevoeld, hetgeen zou stroken met de na de hiervoor beschreven botsing, gevolgde botsing tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1], waardoor [betrokkene] en [betrokkene 2] nogmaals en zelfs ook wel twee keer contact met elkaar (kunnen) hebben gehad. Na de botsing tegen [eiser] en [betrokkene] zal de vrachtwagen van [gedaagde sub 1] vrijwel geen snelheid meer hebben gehad. Na de botsing tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zullen de vier vrachtwagens ([betrokkene 2], [betrokkene], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]) met een snelheid van 25 à 30 km/u in voorwaartse richting naar de eindposities zijn toegegaan. De uit de merkwaardige registratie (tachograafschijf van [gedaagde sub 1]) nog eenmaal kort oplopende snelheid naar 25 km/u kan aansluiten bij de zojuist genoemde snelheid van 25 à 30 km/u die de vier vrachtwagens kunnen hebben gehad als gevolg van het botscontact [gedaagde sub 2]/[gedaagde sub 1].
2.5. Op de hem in het vonnis van 7 mei 2008 gestelde vragen antwoordt Bosscha dat de hiervoor beknopt weergegeven analyse naar zijn overtuiging - met een ‘tamelijk grote waarschijnlijkheid’, zie antwoord vraag 2d - heeft opgeleverd dat [gedaagde sub 1] als eerste tegen de achterzijde van de door [eiser] bestuurde vrachtwagencombinatie is gebotst (2e variant). Als [gedaagde sub 2] als eerste tegen [gedaagde sub 1] was gebotst (variant 1) zou het vertoonde beeld vanuit de analyse van de tachograafschijf anders zijn geweest. Verder antwoordt Bosscha dat de volgafstanden tussen de betrokkenen niet meer nauwkeurig kunnen worden berekend maar aan de hand van de tachograafschijf van [gedaagde sub 2] zou kunnen worden berekend dat circa 55 à 110 meter en circa 2,5 à 5,0 seconden vóór de plaats c.q. het moment waar hij een noodremming is gaan inzetten, hij zijn snelheid heeft aangepast van circa 88 km/u naar uiteindelijk 70 km/u. Uit de tachograafschijf van [gedaagde sub 1] volgt dat hij op circa 6,9 seconden vóór het moment waarop hij de noodremming ging inzetten zijn snelheid is gaan aanpassen van 89 km/u naar 52 km/u, waarvoor hij circa 135 meter nodig had. Bosscha antwoordt verder dat hij niet heeft kunnen vaststellen of het vangrailcontact van [eiser] heeft plaatsgevonden voor of na het botscontact met [gedaagde sub 1]. Uit de toen ontstane schade komt naar voren dat het contact schampend heeft plaatsgevonden en volgens de overtuiging van Bosscha zonder potentieel letselveroorzakende snelheid c.q. vertraging. De botsing met [gedaagde sub 1] zal een snelheidsvermeerdering tot gevolg hebben gehad van 10 à 15 km/u naar 25 à 35 km/u. Als gevolg van de botsklap zal naar alle waarschijnlijkheid de bestuurdersstoel van het frame zijn afgebroken. Ook wanneer niet eerst een aanrijding tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] zou hebben plaatsgevonden zou [gedaagde sub 2] tegen [gedaagde sub 1] zijn gebotst, aldus Bosscha.
2.6. [eiser] en [gedaagde sub 2] kunnen zich vinden in de analyse en conclusies van Bosscha. [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg voeren tegen het deskundigenbericht aan dat de conclusie van Bosscha lijnrecht staat tegenover die van ing. Bracke, die in de in Duitsland gevoerde gerechtelijke procedure tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in opdracht van de rechtbank heeft gerapporteerd. De verklaring die Bosscha hiervoor heeft gegeven – kort gezegd: een andere interpretatie van de gegevens van de tachograafschijven – bevredigt volgens [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg niet. Omdat niet valt in te zien dat de rechtbank de bevindingen van de ene onafhankelijke deskundige naast zich neer zou leggen, dient een andere deskundige te worden benoemd die zich uit zal dienen te laten over de juiste interpretatie van de tachograafschijven, aldus [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg.
2.7. Het uitgangspunt in kwesties als deze moet zijn dat partijen, die alle betrokken zijn geweest bij en hebben meegewerkt aan de totstandkoming van een deskundigenrapport, het in beginsel zullen moeten doen met de inhoud daarvan, tenzij er klemmende bezwaren bestaan om daaraan beslissende betekenis toe te kennen. Dit uitgangspunt geldt voor het onderhavige rapport van Bosscha maar niet, zoals [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg lijken te suggereren, voor het rapport van Bracke. In de procedure waarin Bracke heeft gerapporteerd was [eiser] immers geen partij.
2.8. Bosscha is in zijn rapport (pg. 21/22) ingegaan op het rapport van Bracke. Hij stelt zich op het standpunt dat Bracke heeft verzuimd om rekening te houden met de beperktheden die een tachograafschijf nu eenmaal heeft (bij slippende/blokkeren geeft de snelheidsnaald een ander – lager – beeld van de werkelijk aangehouden snelheid) hetgeen vooral bij de beoordeling van het rijgedrag van [gedaagde sub 1] conclusies oplevert die volgens Bosscha niet hard zijn. Bosscha wordt in zijn conclusies gesteund door de door [gedaagde sub 2] ingeschakelde deskundige Wartenbergh. Ook Wartenbergh komt aan de hand van een analyse van de tachograafschijf tot de conclusie is dat het waarschijnlijker is dat [gedaagde sub 1] eerst zelfstandig achterop [eiser] is gereden. Het enkele gegeven dat Bracke in de gerechtelijke procedure tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1], waarbij het zwaartepunt anders dan in deze procedure uiteraard lag bij de schuldvraag tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1], tot een ander oordeel is gekomen over de ongevalstoedracht vormt in dit geval onvoldoende aanleiding om te oordelen dat sprake is van klemmende bezwaren die in de weg staan aan het toekennen van beslissende betekenis aan de conclusies van Bosscha. Van overige bezwaren tegen de inhoud van het rapport van Bosscha is de rechtbank niet gebleken, terwijl de inhoud van het rapport de rechtbank consistent voorkomt en de conclusies berusten op een deugdelijke motivering. De bevindingen van Bosscha zullen door de rechtbank dan ook worden overgenomen.
2.9. Dat betekent dat zal worden uitgegaan van de door Bosscha als hoogst waarschijnlijk geduide ongevalstoedracht te weten: [gedaagde sub 1] is eerst tegen [eiser] gebotst, daarna is [gedaagde sub 1] tegen [betrokkene] gebotst die vervolgens tegen zijn voorligger [betrokkene 2] is gebotst. Vervolgens is [gedaagde sub 2] tegen [gedaagde sub 1] gebotst waarna [gedaagde sub 1] nog weer tegen [betrokkene] is gebotst, waarna [betrokkene] nog een of twee maal tegen [betrokkene 2] is gebotst.
ten aanzien van de vordering van [eiser] op [gedaagde sub 2]
2.10. Uitgaande van die ongevalstoedracht moet worden geoordeeld dat [gedaagde sub 2] geen aandeel heeft gehad in de botsing tussen [gedaagde sub 1] en [eiser]. Van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] jegens [eiser] is dan ook geen sprake. De vordering van [eiser] op [gedaagde sub 2] zal worden afgewezen. In het vonnis van 30 januari 2008 (rov. 4.3.) was de vordering van [eiser] op de WAM-verzekeraar van [gedaagde sub 2] (het Bureau/Kravag) al afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure die aan de zijde van [gedaagde sub 2] en het Bureau/Kravag worden begroot op:
vast recht EUR 248,--
salaris advocaat 1.582,00 (3,5 x tarief EUR 452,00) +
EUR 1.830,00
ten aanzien van de vordering van [eiser] op [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg
2.11. De hiervoor vastgestelde ongevalstoedracht leidt tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld doordat hij zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden ter plaatse en onvoldoende afstand heeft gehouden ten opzichte van het voor hem rijdende verkeer waardoor hij niet meer in staat was zijn vrachtwagen tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was (artikel 19 RVV). Of [gedaagde sub 1] ook harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 70 km/u (zie verweer [gedaagde sub 1] conclusie van antwoord onder 5), doet in dat verband niet terzake.
2.12. [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg hebben niet bestreden dat het [gedaagde sub 1] verweten onrechtmatig handelen in causaal verband (in de zin van condicio sine qua non) staat met het ongeval en het daardoor ontstane letsel zodat daarvan zal worden uitgegaan. [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg hebben zich nog beroepen op eigen schuld van [eiser] inhoudende dat [eiser] eerst, voordat hij door [gedaagde sub 1] werd geraakt, met de linkervoorkant van zijn vrachtauto tegen de linkervangrail is gebotst. Bosscha heeft na onderzoek geconcludeerd dat hij niet kan vaststellen of [eiser] vóór of na dat hij door [gedaagde sub 1] werd geraakt tegen de vangrail is gebotst. In zoverre vormt dit deel van het deskundigenbericht onvoldoende steun voor de stelling van [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg, terwijl op hen wel de bewijslast van die stelling rust. Dat en, zo ja, op welke wijze [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg nog nader bewijs wensen te leveren van die stelling hebben zij in hun laatste conclusie niet kenbaar gemaakt (en ook niet, hoewel daarom in het vonnis van 30 januari 2008 was verzocht, in de na dat vonnis genomen akte) zodat [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg daartoe niet zullen worden toegelaten. De rechtbank oordeelt dan ook dat [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg niet zijn geslaagd in het bewijs van hun stelling dat [eiser] eerst, voordat hij door [gedaagde sub 1] werd geraakt, in aanraking is gekomen met de vangrail. Daarop stuit het beroep op eigen schuld reeds af. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat ook wanneer er van zou moeten worden uitgegaan dat [eiser] wel eerst met de vangrail in aanraking is gekomen, dit volgens Bosscha hooguit een schampend contact is geweest dat niet potentieel letselschadeveroorzakend kan zijn geweest. Dat de uiteindelijke schade derhalve in causaal verband zou staan met de vermeende eigen schuld van [eiser] staat dan niet vast.
2.13. [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg hebben zich nog verzet tegen de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure. Volgens hen laat de schade zich thans begroten. De rechtbank zal de begroting van de schade niet aan zich trekken, maar zal [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg veroordelen tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Omtrent de hoogte van de schade is thans nog niets bekend, terwijl de begroting daarvan doorgaans een bewerkelijk proces is waarvoor mogelijk nog een of meer deskundigenberichten vereist zijn. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding de schade in deze procedure te begroten. De over de diverse schadeposten verschuldigde rente en de ingangsdatum daarvan zal ook in de schadestaatprocedure moeten worden beoordeeld.
2.14. [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en de eveneens door [eiser] gevorderde nakosten. De proceskosten van [eiser] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 248,00
- kosten deskundige 4.489,28
- salaris procureur 1.582,00 (3,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 6.404,15
veroordeelt [gedaagde sub 1] en het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (in hoedanigheid van vertegenwoordiger van de Öffentliche Versicherung Oldenburg) om aan [eiser] te voldoen het bedrag van alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van het [eiser] op 16 oktober 2001 overkomen ongeval, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente,
veroordeelt [gedaagde sub 1] en het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (in hoedanigheid van vertegenwoordiger in Nederland van de Öffentliche Versicherung Oldenburg) in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 6.404,15, vermeerderd met de wettelijke rente over het niet betaalde gedeelte van dit bedrag vanaf 14 dagen na 18 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening,
veroordeelt [gedaagde sub 1] en het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (in hoedanigheid van vertegenwoordiger in Nederland van de Öffentliche Versicherung Oldenburg) tevens in de nakosten, aan de zijde van [eiser] bepaald op EUR 131,- voor nasalaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met EUR 68,- voor nasalaris advocaat en de werkelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] en het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (in hoedanigheid van vertegenwoordiger in Nederland van Kravag-Logistics Versicherungs-A.G.) tot op heden begroot op EUR 1.830,00,
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.