zaaknummer / rolnummer: 190820 / KG ZA 09-665
Vonnis in kort geding van 6 november 2009
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.W.J. van der Horst te Tiel,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. G.W.J.M. van Mierlo te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van [gedaagde]
- de akte houdende indiening van een vordering in voorwaardelijke reconventie
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en voorwaardelijke reconventie
2.1. Autobedrijf [eiseres] [woonplaats] is een autobedrijf/garage en autopoetsbedrijf dat feitelijk wordt geëxploiteerd door de heer en mevrouw [eiseres]. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 14 juli 2009 wordt de onderneming sinds 19 maart 2009 gedreven voor rekening van mevrouw [eiseres].
2.2. Blijkens een door partijen op 30 september 2008 getekende ‘arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ is [gedaagde] met ingang van 1 oktober 2008 bij [eiseres] in dienst getreden in de functie van automonteur. In de door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 1: Indiensttreding
Werknemer treedt met ingang van 1 oktober 2008 bij werkgever in dienst, in de functie van automonteur, werkzaamheden voor 32 uur per week.
Artikel 4: Arbeidsduur
De dienstbetrekking vangt aan op 1 oktober 2008 en is aangegaan voor de duur van 12 maanden. De dienstbetrekking eindigt van rechtswege op 30 september 2009, dat wil zeggen zonder dat daartoe opzegging vereist is.
Artikel 5: Opzegging
Deze arbeidsovereenkomst, ook ingeval die verlengd is, kan wederzijds tussentijds worden opgezegd; deze tussentijdse opzegging dient te geschieden met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. De arbeidsovereenkomst kan slechts aan het einde van iedere kalendermaand worden opgezegd.
Artikel 6: Salaris
Het brutosalaris van de werknemer bedraagt bij indiensttreding € 1.007,39,- per maand op basis van 32 uur per week. De uitbetaling van het salaris vindt plaats aan het einde van iedere maand.
Artikel 15: Boete
Bij overtreding van het in (de) artikel(en) (opsomming van de artikelen waarop het boetebeding van toepassing is) bepaalde verbeurt de werknemer, in afwijking van het in artikel 7:650 lid 3, lid 4 en lid 5 Burgerlijk Wetboek bepaalde, aan de werkgever een onmiddellijk opeisbare boete van € 4.500,- per overtreding in, zegge: vierduizendvijfhonderd per overtreding, vermeerderd met € 450,-, zegge: vierhonderdvijftig voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever om in plaats van de boete volledige schadevergoeding te vorderen.
Art. 16: Concurrentiebeding
16.1 Het is werknemer verboden binnen een tijdvak van 2 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een kring met werkgever of als middelpunt en met een straal van 100 km in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben, tenzij werknemer daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever heeft gekregen, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden.
16.2 Het is werknemer verboden binnen een tijdvak van 2 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst direct of indirect, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, zaken te doen met de klanten van werkgever en de klanten van werkgever te benaderen.
16.3 Bij overtreding van het in lid 1 en 2 omschreven verbod verbeurt werknemer aan en ten behoeve van werkgever een dadelijk en ineens, zonder sommatie of ingebrekestelling, opvorderbare boete van € 4.500,- per overtreding en voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, onverminderd alle overige rechten van werkgever. Indien de schade groter is dan het bedrag van de totale boete kan werkgever te zijner/harer keuze ook volledige schadevergoeding vorderen.
2.3. Omstreeks half juni 2009 heeft [gedaagde] ontslag genomen bij [eiseres].
2.4. Bij de stukken bevindt zich een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 23 juni 2009, waaruit blijkt dat [gedaagde] op 15 juni 2009 in [woonplaats] is gestart met de eenmanszaak ‘[X]´. Als bedrijfsomschrijving staat daarbij vermeld ´reparatie en onderhoud van auto´s´.
2.5. Bij brief van 13 juli 2009 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] bericht dat hij in strijd handelt met artikel 16 van de arbeidsovereenkomst. Voorts heeft hij daarbij, voor zover van belang, het volgende aangegeven:
Gelet op al het bovenstaande verzoek ik u en zo nodig sommeer ik u mij binnen zeven dagen na dagtekening van dit schrijven schriftelijk te bevestigen dat u met onmiddellijke ingang uw concurrerende activiteiten middels de firma [X] danwel andere concurrerende activiteiten staakt en gestaakt zult houden gedurende de termijn van 2 jaar na het beëindigen van het dienstverband. Voorts sommeer ik u om mij binnen zeven dagen na dagtekening van dit schrijven schriftelijk te bevestigen dat u met onmiddellijke ingang al uw contacten met klanten/relaties van cliënte zult staken en gestaakt zult houden en dat u voor het overige correcte uitvoering zult geven aan hetgeen tussen partijen in artikel 16 van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen. Eveneens ontvang ik binnen zeven dagen na dagtekening van dit schrijven de inmiddels door u verbeurde boete ad € 112.500,--. Ik verzoek en voor zover nodig sommeer ik u dit bedrag over te maken op de derdengeldenrekening van mijn kantoor (…).
2.6. [gedaagde] heeft daaraan geen gehoor gegeven. Partijen hebben vervolgens veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd. Tot een oplossing heeft dit niet geleid.
3.1. [eiseres] vordert dat:
a. [gedaagde] op straffe van een dwangsom wordt geboden zich gedurende een periode
van twee jaar na het wijzen van dit vonnis onverkort te houden aan het met [eiseres]
overeengekomen concurrentiebeding, zoals neergelegd in artikel 16 van de tussen partijen
gesloten arbeidsovereenkomst,
b. [gedaagde] wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te
betalen een bedrag van € 50.000,--, zijnde een voorschot op de door [gedaagde]
inmiddels verbeurde boetes, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2009 tot
aan de dag der algehele voldoening,
c. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. [eiseres] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Door het opstarten van eenzelfde onderneming als Autobedrijf [eiseres] Tiel, handelt [gedaagde] in strijd met het in artikel 16.1 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst neergelegde non-concurrentiebeding. Voorts handelt [gedaagde] in strijd met artikel 16.2 van de arbeidsovereenkomst. Hij heeft namelijk tegen klanten van [eiseres] gezegd dat hij voor zichzelf zou gaan beginnen en dat klanten even moesten wachten met het laten verrichten van werkzaamheden aan hun auto tot dat moment. Klanten konden zich daarna melden bij het nieuwe bedrijf van [gedaagde]. Ook heeft [gedaagde] aan klanten meegedeeld dat zij voor werkzaamheden aan hun auto überhaupt niet meer bij [eiseres] terecht konden, maar zich tot hem moesten wenden. Na zijn vertrek zou [eiseres] immers geen monteur meer in dienst hebben en zouden er bij [eiseres] feitelijk geen reparaties meer kunnen worden uitgevoerd. Als gevolg van deze overtredingen heeft [gedaagde] volgens [eiseres] boetes verbeurd, waarop in dit kort geding een voorschot wordt gevorderd.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. [gedaagde] vordert in voorwaardelijke reconventie, namelijk indien en voor zover zou worden geoordeeld dat [eiseres] rechten aan het non-concurrentiebeding kan ontlenen en in verband met de overtreding daarvan door [gedaagde] boetes zijn verbeurd, dat de werking van het in artikel 16 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst neergelegde non-concurrentiebeding inclusief de bijbehorende boetebepaling met onmiddellijke ingang wordt geschorst, totdat bij onherroepelijk vonnis in een bodemprocedure zal zijn beslist over de vraag of [eiseres] aan dit beding jegens [gedaagde] enig recht kan ontlenen en/of [gedaagde] dit non-concurrentiebeding jegens [eiseres] heeft overtreden en tengevolge daarvan enige boete heeft verbeurd. Voorts vordert [gedaagde] dat [eiseres] in de proceskosten wordt veroordeeld.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.4. [gedaagde] en [eiseres] voeren op de vordering(en) van de ander gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en voorwaardelijke reconventie
4.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [eiseres].
4.2. Artikel 7:653 lid 1 BW bepaalt dat een beding, waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, slechts geldig is, indien de werkgever dit schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer. Aan deze formele eisen is voldaan, zodat vooralsnog sprake is van een geldig beding.
4.3. [gedaagde] stelt primair dat [eiseres] geen rechten meer aan het non-concurrentiebeding kan ontlenen, omdat zij wegens de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, schadeplichtig is geworden in de zin van artikel 7:653 lid 3 BW. Volgens [gedaagde] is namelijk sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:677 lid 3 BW. [eiseres] heeft door opzet en/of haar schuld aan [gedaagde] een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en van die bevoegdheid heeft [gedaagde] op 15 juni 2009 ook daadwerkelijk gebruik gemaakt. De dringende reden bestaat volgens [gedaagde] hierin dat [eiseres] niet steeds tijdig het salaris heeft uitbetaald en bovendien sinds maart 2009 ook stelselmatig en (in strijd met de toepasselijke CAO) te weinig salaris heeft uitbetaald. Ook zijn [gedaagde] in gesprekken voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst gouden bergen beloofd in de vorm van een compagnonschap met [eiseres]. Na het sluiten van de arbeidsovereenkomst heeft [eiseres] dit echter steeds afgehouden en uiteindelijk zelfs afgesteld.
4.4. De voorgaande stellingen van [gedaagde] (die als een bevrijdend verweer zijn aan te merken omdat zij moeten leiden tot het in artikel 7:653 lid 3 BW bedoelde rechtsgevolg, zodat de stelplicht en bewijslast daarvan vooralsnog op [gedaagde] rusten) worden gemotiveerd betwist door [eiseres]. Zij heeft in de dagvaarding en ter zitting een heel andere lezing gegeven van de feiten. Meer in het bijzonder heeft zij betwist dat het salaris niet steeds tijdig is betaald, dat ook stelselmatig te weinig salaris is betaald en dat [gedaagde] een compagnonschap zou zijn aangeboden. Meer in het algemeen heeft zij betwist dat zij wegens de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, schadeplichtig is geworden. Om op dit punt helderheid te krijgen is nadere bewijslevering noodzakelijk. Daarvoor leent een behandeling in kort geding zich echter niet. Van de juistheid van de stellingen van [gedaagde] op dit punt kan derhalve in dit kort geding niet worden uitgegaan. Daarenboven is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat, wat verder ook zij van de feiten in deze zaak, [gedaagde] zijn stelling, dat het niet tijdig en/of te weinig uitbetalen van het salaris door [eiseres] voor hem een dringende reden opleverde voor ontslag op staande voet, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiseres] onvoldoende concreet heeft onderbouwd. [gedaagde] heeft geen stukken overgelegd, bijvoorbeeld correspondentie, waaruit blijkt dat hij in een eerder stadium bij [eiseres] heeft geklaagd over het feit dat hij naar zijn mening te laat en/of te weinig kreeg uitbetaald en dat gedane beloftes niet werden nagekomen. Vooralsnog is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat er voor [gedaagde] redenen bestonden om op staande voet ontslag te nemen. Het primaire verweer wordt derhalve verworpen.
4.5. [gedaagde] stelt subsidiair dat het non-concurrentiebeding onduidelijk is. De in artikel 16.1 van de arbeidsovereenkomst opgenomen zinsnede ‘binnen een kring met werkgever of als middelpunt’ is onbegrijpelijk en grammaticaal onzin. Bovendien verbiedt dit artikel [gedaagde] niet om een eigen autoreparatiebedrijf te beginnen.
4.6. De vraag wat de exacte betekenis is van het in artikel 16.1 van de arbeidsovereenkomst neergelegde non-concurrentiebeding kan niet worden beantwoord enkel op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen. Het komt tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Niettemin is een taalkundige uitleg vaak wel van groot belang.
4.7. Het in artikel 16.1 van de arbeidsovereenkomst neergelegde non-concurrentiebeding is, voorshands geoordeeld, voldoende duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Reeds op grond van een taalkundige uitleg kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat het een werknemer is verboden om binnen een tijdvak van twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een kring met werkgever als middelpunt én met een straal van 100 kilometer in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever. Daarbij kan het woord ‘of’ in het non-concurrentiebeding als een kennelijke verschrijving worden opgevat. De toevoeging van dit woord maakt de bepaling niet onbegrijpelijk of onzinnig, nu evident is wat er met de bepaling wordt bedoeld. Het gaat hier immers om een non-concurrentiebeding dat niet meer omvat dan een algemeen gebruikelijk beding, te weten dat een gewezen werknemer gedurende een bepaalde periode en in een bepaald geografisch gebied geen concurrerende werkzaamheden mag verrichten. Daarbij verbiedt de bepaling [gedaagde] wel degelijk om een eigen autoreparatiebedrijf te beginnen, hetgeen reeds kan worden afgeleid uit de zinsnede ‘in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever’. Dat het non-concurrentiebeding aldus dient te worden uitgelegd, heeft ook voor [gedaagde], als inmiddels ervaren en goed functionerende automonteur, redelijkerwijs voldoende duidelijk moeten zijn. Indien de stelling juist zou zijn, dat het opstarten van een eigen autoreparatiebedrijf niet onder de betreffende bepaling valt, zou de effectiviteit van een dergelijk beding ernstig worden beperkt. Ook het subsidiaire verweer wordt derhalve verworpen.
4.8. Meer subsidiair stelt [gedaagde] dat een beroep door [eiseres] op het non-concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu sprake is van een werkgever die zelf stelselmatig de wet negeert en allerhande regels aan zijn laars lapt ten koste van zijn eigen werknemer. [gedaagde] verwijst daarbij naar zijn betoog dat [eiseres] hem niet tijdig en stelselmatig te weinig uitbetaalde, alsmede naar de nimmer nagekomen afspraak met betrekking tot het compagnonschap.
4.9. Deze stelling van [gedaagde] is, evenals het primaire verweer, gebaseerd op een weergave van de feiten die door [eiseres] gemotiveerd wordt betwist. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is op dit punt nadere bewijslevering aangewezen, waarvoor een behandeling in kort geding zich niet leent. Ook is hiervoor reeds overwogen dat [gedaagde] zijn stelling, dat het niet tijdig en/of te weinig uitbetalen van het salaris door [eiseres] voor hem een dringende reden opleverde voor een ontslag op staande voet, tegenover de gemotiveerde betwisting door [eiseres], onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Daarop stuit ook het meer subsidiaire verweer van [gedaagde] af.
4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er sprake is van een geldig non-concurrentiebeding in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. In dat verband is van belang dat [gedaagde], naar tussen partijen niet in geschil is, nadat hij ontslag heeft genomen bij [eiseres], op 15 juni 2009 voor zichzelf is begonnen onder de naam ‘[X]’. Daarmee heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met het non-concurrentiebeding en ligt het gevorderde onder 3.1 sub a in beginsel voor toewijzing gereed. Daarmee ligt dan ook de vraag voor of de bodemrechter desgevorderd het beding op de voet van artikel 7:653 lid 2 BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dit beding onbillijk wordt benadeeld. Bij beantwoording van deze vraag dient het belang van de werkgever op bescherming van diens bedrijfsbelangen te worden afgewogen tegen het belang en het (grond)recht van de werknemer op vrijheid van arbeidskeuze.
4.11. Dat [gedaagde] wordt benadeeld is onmiskenbaar het geval. Hij wordt immers voor een bepaalde duur gehinderd in zijn verlangen om als automonteur onder de naam ‘[X]’ werkzaam te zijn. De benadeling van [gedaagde] kan evenwel niet onbillijk worden genoemd, nu een en ander een direct gevolg is van de keuze van [gedaagde] zelf. Hij heeft immers ontslag genomen bij [eiseres] - vooralsnog zonder grond als bedoeld in artikel 7:653 lid 3 BW - en is vervolgens in [woonplaats] voor zichzelf begonnen met een onderneming die zich, evenals [eiseres], bezig houdt met de reparatie en het onderhoud van auto´s. [gedaagde] is derhalve te beschouwen als een directe concurrent van [eiseres]. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat [gedaagde] de enige monteur was bij [eiseres] en [eiseres] bovendien zèlf kan worden aangemerkt als startend ondernemer (het autobedrijf is blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel opgericht op 1 mei 2008), heeft [eiseres] groot belang bij handhaving van het non-concurrentiebeding. Het is daarom voorshands niet aannemelijk dat de bodemrechter het non-concurrentiebeding geheel zal vernietigen. Dit betekent ook dat geen grond bestaat om de werking van het non-concurrentiebeding te schorsen. De eis in voorwaardelijke reconventie van [gedaagde] dient daarom te worden afgewezen.
4.12. Evenwel zal in redelijkheid de duur van het non-concurrentiebeding de duur van de arbeidsovereenkomst niet mogen overstijgen. Nu ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] ruim acht maanden bij [eiseres] in dienst is geweest, valt te verwachten dat de bodemrechter de overeengekomen duur van het non-concurrentiebeding van twee jaar als onredelijk zal kwalificeren en in zoverre gedeeltelijk zal vernietigen op de voet van artikel 7:653 lid 2 BW. De voorzieningenrechter zal deze duur dan ook terugbrengen naar acht maanden, te rekenen vanaf de dag van betekening van dit vonnis. In de omstandigheid dat de heer [eiseres] ter zitting heeft verklaard een geografisch bereik met een straal van 100 kilometer rond [woonplaats], waarbinnen [gedaagde] geen concurrerende activiteiten mag verrichten, zelf ook teveel te vinden, zal de voorzieningenrechter deze straal reduceren tot 35 kilometer. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] zelf woonachtig is in [woonplaats] en dat hij hoofdkostwinner is van zijn gezin.
4.13. [eiseres] heeft voorts nog gesteld dat [gedaagde] ook in strijd heeft gehandeld met artikel 16.2 van de arbeidsovereenkomst, nu hij, kort gezegd, actief alle klanten van [eiseres] heeft bewogen met hem mee over te gaan. [eiseres] heeft deze stelling echter niet geconcretiseerd en/of nader met stukken onderbouwd, terwijl [gedaagde] een en ander gemotiveerd heeft betwist. In het beperkte kader van dit kort geding kan derhalve niet worden aangenomen dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met artikel 16.2 van de arbeidsovereenkomst.
4.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gevorderde onder 3.1 sub a dient te worden toegewezen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als hierna te melden.
4.15. Het gevorderde onder 3.1 sub b strekt tot betaling van een geldsom. Voorop wordt gesteld dat met betrekking tot een dergelijke vordering terughoudendheid op zijn plaats is en dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Daarbij zal de voorzieningenrechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van [eiseres] voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede (als een van de voor toewijsbaarheid in aanmerking komende factoren) het restitutierisico zal hebben te betrekken.
4.16. [eiseres] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat een voorschot op verbeurde boetes uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Dat brengt reeds met zich dat de gevorderde geldsom dient te worden afgewezen.
4.17. Aangezien partijen in het geschil in conventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten tussen hen worden gecompenseerd.
4.18. [gedaagde] zal als de in (voorwaardelijke) reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat € 408,00 (factor 0,5 x tarief € 816,00)
Totaal € 408,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt [gedaagde] zich gedurende een periode van acht (8) maanden na betekening van dit vonnis onverkort te houden aan het met [eiseres] overeengekomen concurrentiebeding, zoals neergelegd in artikel 16.1 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, met dien verstande dat voor de daarin opgenomen straal van 100 km moet worden gelezen ‘een straal van 35 kilometer’,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om, ingeval hij na betekening van dit vonnis in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan [eiseres] een eenmalige dwangsom te betalen van € 1.000,00, alsmede een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, echter met een maximum van € 25.000,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.5. weigert het meer of anders gevorderde,
in voorwaardelijke reconventie
5.6. wijst de vordering af,
5.7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 408,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 6 november 2009.