RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/5820
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 24 februari 2010
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door E.T. 't Jong,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 november 2008, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
Bij besluit van 21 juli 2008 heeft verweerder eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA) een uitkering toegekend. Daarbij heeft verweerder het dagloon van eiser vastgesteld op € 124,57.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het dagloon gewijzigd vastgesteld op € 124,63.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 12 oktober 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door E.T. ’t Jong, werkzaam bij het Juridisch Steunpunt Chronisch zieken en Gehandicapten, gevestigd te Hilversum. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van den Elsaker, werkzaam bij verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op een ter zitting ingenomen nader standpunt van verweerder, alsmede op een in dat verband door verweerder overgelegd nader stuk. Bij brief van
22 oktober 2009 heeft eiser hierop schriftelijk gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank een nadere zitting achterwege gelaten en op 30 november 2009 het onderzoek gesloten.
Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of verweerder tot een juiste vaststelling van het dagloon is gekomen.
Eiser heeft betoogd dat verweerder niet in overeenstemming met artikel 4 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) heeft gehandeld. Verweerder heeft ten onrechte toepassing gegeven aan het derde lid van artikel 4 van het Besluit en is ongemotiveerd voorbij gegaan aan het tweede lid van deze bepaling, aldus eiser.
Met artikel 4 van het Besluit is beoogd om de dagloonverlagende werking van perioden van ziekte en arbeidsongeschiktheid te verhinderen. Indien in een in het refertejaar gelegen periode van ziekte niet het volledige loon is doorbetaald, dan wordt daarvoor op grond van deze bepaling een andere periode in de plaats gesteld. Toepassing van artikel 4 van het Besluit is slechts aan de orde als geen of minder loon is genoten in verband met ziekte.
Bij de vaststelling van het dagloon moet worden uitgegaan van het loon dat eiser in het refertejaar heeft genoten. Tussen partijen is niet in geschil dat het refertejaar loopt van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006. Vast staat verder dat eiser in deze referteperiode een aantal maanden niet (volledig) heeft gewerkt wegens ziekte.
Eiser heeft zijn loonstroken over de periode januari 2004 tot en met juli 2008 in het geding gebracht. Uit de loonstroken leidt de rechtbank af dat tot 1 januari 2006 eisers (vaste) salaris per maand € 1.909,64 bedroeg. Naast dit salaris kreeg eiser in de perioden dat hij niet ziek was (onder meer) wisselende bedragen uitbetaald onder de noemer “130% uren”.
Uit de loonstroken die betrekking hebben op het refertejaar komt naar voren dat onder de noemer “ziekg wg wulbz” doorbetaling van loon heeft plaatsgevonden voor het aantal dagen dat eiser in een bepaalde maand ziek was. Indien eiser de gehele maand wegens ziekte niet heeft gewerkt, heeft de werkgever een bedrag van € 1.909, 64 als loon tijdens ziekte doorbetaald. Daarnaast zijn in de maanden in het refertejaar waarin eiser wegens ziekte niet heeft gewerkt bedragen uitbetaald onder de omschrijving “zg overwerk”. In augustus 2005 gaat het om een bedrag van € 890,10, in september 2005 om een bedrag van € 652,74, in oktober 2005 om een bedrag van € 623,07, in november 2005 om een bedrag van € 652,74 en in december 2005 om een bedrag van € 178,02.
Zoals blijkt uit de loonstrook van januari 2006 heeft eiser in die maand zijn werkzaamheden hervat. Verder komt uit de loonstroken van de maanden januari 2006 tot en met juni 2006 naar voren dat aan eiser weer “130% uren” zijn uitbetaald.
De rechtbank constateert op grond van het voorgaande dat in de maanden in het refertejaar waarin eiser wegens ziekte niet heeft gewerkt, doorbetaling van loon heeft plaatsgevonden. De bedragen die zijn betaald onder de omschrijving “zg overwerk” zijn, naar de rechtbank begrijpt, betalingen voor niet verricht overwerk. Gelet hierop moet worden aangenomen dat eiser, in de maanden van het refertejaar waarin hij wegens ziekte niet heeft gewerkt, niet minder loon heeft genoten.
Dit strookt ook met de informatie die de werkgever in het kader van de aanvraag om een WIA-uitkering het formulier “Loongegevens WIA-uitkering” van 11 april 2008 aan verweerder heeft verstrekt. In dit formulier heeft de werkgever een overzicht gegeven van het aan eiser betaalde sociale verzekeringsloon (hierna: SV-loon) in het refertejaar. Daarbij heeft de werkgever kenbaar gemaakt dat hij eiser over de in het refertejaar gelegen tijdvakken niet minder loon heeft betaald wegens de ziekte van eiser (vragen 4.1 en 5.1).
Anders dan eiser heeft aangevoerd geldt dit eveneens voor de maand december 2005. In deze periode heeft eiser namelijk salaris ontvangen ten bedrage van € 86,80, alsmede tijdens ziekte doorbetaald loon tot een bedrag van € 1.822,84, tezamen € 1.909,64. Tevens is aan eiser voor een bedrag van € 178,02 betaald onder de omschrijving “zg overwerk”.
Eiser heeft betoogd dat hij in het refertejaar wel degelijk minder loon heeft ontvangen. Eiser heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij in 2004 veel overwerk heeft verricht en dat hij in 2005 – nadat hij wegens ziekte was uitgevallen – geen overuren meer kon maken, waardoor hij in het refertejaar minder loon heeft genoten dan in 2004.
Uit de loonstroken die eiser heeft overgelegd blijkt dat eiser in een aantal maanden van 2004 - in aanvulling op zijn salaris van € 1.909,64 - betalingen voor “130% uren” heeft ontvangen. Naar de rechtbank aanneemt betreft dit het door eiser bedoelde overwerk. De omstandigheid dat eiser in 2004 overwerk heeft verricht kan echter niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Bij de vaststelling van het dagloon moet het loon dat in het refertejaar 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 is ontvangen in aanmerking worden genomen. Eisers loon in 2004 wordt daarbij niet betrokken.
Eiser heeft zijn standpunt dat hij in de maanden in het refertejaar waarin hij wegens ziekte niet heeft gewerkt minder loon heeft genoten, voor het overige niet van een nadere onderbouwing voorzien. Zo heeft eiser niet concreet gemaakt dat hij, indien hij niet ziek was geworden, een hoger loon zou hebben ontvangen, dan nu in de maanden van het refertejaar waarin hij wegens ziekte niet heeft gewerkt, het geval was. Dit maakt dat de rechtbank aan eisers stelling geen gevolgen zal verbinden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eiser in de referteperiode wegens ziekte niet minder loon heeft genoten. Dit betekent dat voor toepassing van artikel 4 van het Besluit geen grond bestaat. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend en heeft aldus gehandeld in strijd met deze bepaling. Om deze reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank zal bezien of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
In het bestreden besluit heeft verweerder het dagloon van € 124,63 gebaseerd op het SV-loon van de maanden juli 2005 tot en met juni 2006. Bij de berekening van het dagloon heeft verweerder ook eisers vakantietoeslag, alsmede een periodieke toeslag die in de maand november 2005 is uitbetaald betrokken. Deze berekening is in overeenstemming met
artikel 3, eerste lid, van het Besluit, met dien verstande dat verweerder voor de maand december 2005 niet het SV-loon van € 1.895,29 als uitgangspunt is genomen, maar het (hogere) bedrag van € 1.909,64. Nu eiser op dit punt evenwel niet tekort is gedaan, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven.
Gelet hierop bestaat geen grond voor de door eiser gevraagde schadevergoeding, zodat dit verzoek moet worden afgewezen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,00 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-
- bepaalt voorts dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,-
aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Azmi, griffier.
In het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op:24 februari 2010