ECLI:NL:RBARN:2010:BL8546

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
168501
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding wegens tekortkoming in de nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een paard

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 maart 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen over de koop van een paard. De eiseres in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.A.M. Knüppe, vorderde schadevergoeding op basis van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst, dan wel op grond van dwaling. De gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M. Wilmink, betwistte de vordering en stelde dat het paard ten tijde van de koop niet weefde, wat door de eiseres werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat het paard, genaamd [naam paard], ten tijde van de koopovereenkomst in december 2006 al behept was met het stalgebrek weven. De rechtbank heeft daarbij getuigenverklaringen gewogen, waarbij de verklaringen van de getuigen niet eenduidig waren en elkaar tegenspraken. De rechtbank oordeelde dat de eiseres, die de bewijslast droeg, niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling. Hierdoor werd de vordering van de eiseres afgewezen. In reconventie werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van kosten die verband hielden met de stalling en verzorging van het paard, omdat de partijen mede-eigenaar bleven van het paard. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 168501 / HA ZA 08-543
Vonnis van 17 maart 2010
in de zaak van
[eis.conv./ged.reconv.],
laatstelijk wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
[ged.conv./eis.reconv.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eis.conv./ged.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 oktober 2009
- het proces-verbaal van enquête van 18 december 2009
- het proces-verbaal van contra-enquête van 5 maart 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. Gebleven wordt bij hetgeen in het vorige vonnis is overwogen en beslist. In dat vonnis heeft de rechtbank [eis.conv./ged.reconv.] te bewijzen opgedragen dat [naam paard] ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst en de aflevering van [naam paard] in december 2006 al behept was met het stalgebrek weven.
2.2. Aan de zijde van [eis.conv./ged.reconv.] zijn als getuigen gehoord [getuige1] en [getuige2]. In de contra-enquête zijn [ged.conv./eis.reconv.] en [betrokkene1] gehoord.
2.3. Uit de vier getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat [ged.conv./eis.reconv.] in 2005 met zijn paarden – waaronder [naam paard] (ook wel [naam paard] genoemd) – terecht is gekomen in een stal aan de Roekelseweg te Wekerom. [betrokkene1] huurde op dat moment ten behoeve van haar paarden een ander deel van die stal en was zelf op het terrein woonachtig. Zij is per 1 januari 2007 vertrokken. [getuige1] en [getuige2] hebben vanaf 14 december 2006 een deel van de stal gehuurd en zijn daarna (in het voormalige huis van [betrokkene1]) op het terrein gaan wonen. [getuige1], [getuige2] en [betrokkene1] hebben verder verklaard dat zij meermalen per dag door het stalgedeelte van [ged.conv./eis.reconv.] liepen en ook langs de box waar [naam paard] stond. Over het gedrag van [naam paard] hebben zij het volgende verklaard.
[getuige1]:
‘(…) Ik heb [naam paard] weinig in de stal gezien, maar vooral in de buitenbak en daar heb ik haar ook zien weven (…). Soms weefde ze een paar uur niet, als ze op stal stond bijvoorbeeld. Ze deed het met name in de buitenbak. Op uw vraag wanneer ik het voor het eerst heb opgemerkt antwoord ik dat dat enkele weken is geweest nadat wij in de stal zijn gekomen, het zal eind december 2006 zijn geweest, het was nog wel in 2006 (…)’
[getuige2]:
‘(…) Wij kwamen in de eerste week van december 2006 om afspraken te maken met de eigenaar en we zijn toen rondgeleid door hem. (…) [naam paard] weefde als ze op stal stond. (…) Ik zag het voor het eerst toen wij in de eerste week van december door de eigenaar werden rondgeleid. Ik heb het daarna in de maand december ook nog vaker gezien, maar alleen maar in de stal. Pas later in de buitenbak. (…) Ik heb de buitenbak in december 2006 niet gebruikt. Waarschijnlijk niet vanwege het weer, de oppervlakte was diep.’
[betrokkene1]:
‘(…) Er is mij nooit iets aan [naam paard] opgevallen. Ik weet wat weven is. U houdt mij de definitie van de deskundige voor, dit klopt en dat deed [naam paard] absoluut niet. Ik zag de paarden van [ged.conv./eis.reconv.] niet alleen dagelijks maar ik voerde ze ook en bereed ze. (…) Ik heb na 1 januari 2007 [naam paard] nooit meer gezien. (…) De buitenbak werd in december 2006 niet gebruikt. Die was namelijk zo zwaar door de bagger dat het veel te gevaarlijk was.’
[ged.conv./eis.reconv.]:
‘(…) Ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst in december 2006 heb ik nooit waargenomen dat [naam paard] een wever was. U houdt mij voor wat weven volgens het deskundigenbericht inhoudt. Dat gedrag heb ik voor en op het moment van totstandkoming van de koopovereenkomst pertinent niet waargenomen. Ik zag [naam paard] in die tijd dagelijks, tientallen keren per dag. (…) Maar ik ben uiterst voorzichtig met mijn paarden en gebruik de bak maar beperkt en zeker niet in de winter of herfst. (…) Op uw vraag wanneer ik voor het eerst heb gezien dat [naam paard] een wever was antwoord ik dat dat een hele tijd later was. Misschien wel twee à drie jaar later, ik weet eigenlijk totaal niet meer wanneer precies. Wat ik wel weet is dat ze op het moment van de verkoop niet weefde. (…) Ik heb [naam paard] voor het eerst zien weven in de stal aan de Roekelseweg. Dat moet dus in 2007 of 2008 zijn geweest. (…) Ik weet niet meer in welk jaargetij (…).’
2.4. Aan de verklaring van [getuige1] hecht de rechtbank betrekkelijk weinig waarde. Hij verklaart immers dat [naam paard] met name in de buitenbak weefde en dat hij het voor het eerst heeft gezien eind december 2006. Zijn verklaring staat daarmee op zichzelf. De andere drie getuigen hebben immers verklaard dat zij de buitenbak in december 2006 niet hebben gebruikt – en dat de buitenbak ook niet werd gebruikt – vanwege het slechte oppervlak. Ook aan de verklaring van [ged.conv./eis.reconv.] wordt slechts geringe betekenis gehecht. Niet alleen omdat [ged.conv./eis.reconv.] een rechtstreeks belang heeft bij de uitkomst van de procedure maar ook omdat hij stellig heeft verklaard dat [naam paard] in december 2006 niet weefde, maar op de vraag wanneer hij voor het eerst heeft waargenomen dat [naam paard] weefde, geen eenduidig antwoord kon geven. Het had voor de hand gelegen dat [ged.conv./eis.reconv.] bij benadering – ten minste het jaar en het seizoen – had kunnen aangeven wanneer hij [naam paard] voor het eerst heeft zien weven, zeker nu hij ter comparitie (op 3 oktober 2008) heeft verklaard dat [naam paard] op dat moment nog niet weefde en hij het dus op enig moment nadien voor het eerst moet hebben waargenomen. Een en ander doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring.
2.5. Voor [getuige2] en [betrokkene1] geldt dat zij beiden werkzaam zijn in de paardenbranche en dus in zekere mate deskundig zijn op het gebied van (het gedrag van) paarden. Beiden hebben [naam paard] intensief – meermalen per dag – waargenomen, zij het dat [betrokkene1] dat (tot de totstandkoming van de koopovereenkomst met [eis.conv./ged.reconv.]) over een langere periode (minstens ruim een jaar) heeft gedaan dan [getuige2] (een halve maand). Voor [betrokkene1] geldt daarbij dat zij ook nog de verzorging van de paarden van [ged.conv./eis.reconv.] op zich heeft genomen en zijn paarden heeft bereden en derhalve intensiever betrokken was dan enkel als toeschouwer. Aangaande het weven van [naam paard] hebben zij verklaringen afgelegd die lijnrecht tegenover elkaar staan. [getuige2] heeft verklaard dat zij bij de eerste rondleiding in de stal – begin december 2006 –, en nadien in de maand december 2006, heeft gezien dat [naam paard] weefde. [betrokkene1] verklaart het tegenovergestelde. Zij heeft [naam paard] nimmer zien weven.
2.6. Wanneer de waarde van die twee verklaringen ten opzichte van elkaar moet worden bepaald kan hooguit worden gezegd dat [betrokkene1]s waarneming zich uitstrekt over een langere periode en dat zij intensiever betrokken is geweest bij de paarden van [ged.conv./eis.reconv.]. Voor het overige doen de getuigen en hun verklaringen niet voor elkaar onder. De rechtbank ziet geen aanleiding om meer geloof te hechten aan de ene verklaring dan aan de andere. Van ander bewijsmateriaal dat steun biedt voor de verklaring van een van beiden, is niet gebleken. Bij die stand van zaken moet worden geoordeeld dat [eis.conv./ged.reconv.], nu zij is belast met het bewijs en derhalve het bewijsrisico draagt, niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [naam paard] ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst in december 2006 al behept was met het stalgebrek weven.
2.7. Nu niet is komen vast te staan dat [naam paard] ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst weefde, dient de vordering - zowel voor zover primair gegrond op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst als subsidiair op grond van dwaling – te worden afgewezen. Als de merendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eis.conv./ged.reconv.] worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de kosten van het deskundigenonderzoek. De kosten aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] worden begroot op:
- vast recht 460,00
- getuigenkosten 113,00
- salaris advocaat 2.316,00 (4 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.889,00
in reconventie
2.8. In het vonnis van 12 november 2008 is reeds geoordeeld dat de maandelijkse kosten voor stalling, arbeid, voer, verzorging en dergelijke € 500,-- bedragen en dat de helft ad € 250,-- voor rekening komt van [eis.conv./ged.reconv.]. Met de (eenmalige) kosten van de hoefsmid ad
€ 300,-- komen de totale kosten over de periode 1 maart 2007 tot en met half mei 2008 (voor de periode daarna heeft [ged.conv./eis.reconv.] geen kostenvergoeding gevorderd) neer op € 3.925,-. Nu de vordering in conventie wordt afgewezen en de erven [eis.conv./ged.reconv.] dus met [ged.conv./eis.reconv.] mede-eigenaar blijven van [naam paard], zullen deze kosten worden toegewezen. Voor het overige was de vordering in reconventie reeds afgewezen.
2.9. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eis.conv./ged.reconv.] in de proceskosten, aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv.] tot op heden begroot op EUR 2.889,00,
in reconventie
3.3. veroordeelt [eis.conv./ged.reconv.] om aan [ged.conv./eis.reconv.] te betalen een bedrag van EUR 3.925,00,
3.4. compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
3.5. verklaart de onder 3.3. gegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010.