ECLI:NL:RBARN:2010:BO4424

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/796
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten op basis van Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiser, die lijdt aan het postpoliosyndroom en gebruik maakt van een rolstoel, had een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Deze aanvraag werd door verweerder afgewezen op grond van artikel 4.13 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2009. De rechtbank oordeelde dat eiser geen melding had gemaakt van zijn langdurige verblijf in het buitenland en dat hij geen pogingen had ondernomen om de ontruiming van zijn woning te voorkomen, wat leidde tot het verlies van zijn woning. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: eiser heeft in 2005 zijn woning verlaten zonder medische noodzaak en heeft deze woning door eigen toedoen verloren. Eiser had in 2005 een rolstoeltoegankelijke woning, maar heeft deze verlaten voor een vakantie naar Djibouti. Tijdens zijn verblijf daar heeft hij zijn vliegticket en geld verloren, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de ontruiming te rechtvaardigen. Eiser heeft in de periode van zijn verblijf in Djibouti geen contact opgenomen met de gemeente om zijn situatie te verduidelijken, ondanks dat zijn bijstandsuitkering tot april 2006 doorliep.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet overtuigend geacht en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/796
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 2 september 2010.
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P.G.W. van Wees, advocaat te Arnhem,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 januari 2010, verzonden op 18 januari 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2009 heeft verweerder eisers aanvraag om een woonvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder het verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 1 juli 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Wees voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W.C.M. Hermans, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
Feiten en omstandigheden
3.1 Eiser, geboren in 1969, heeft op tienjarige leeftijd polio doorgemaakt. Op latere leeftijd is hij gaan lijden aan het postpoliosyndroom. Dientengevolge heeft eiser beperkingen aan het bewegingsapparaat en maakt hij gebruik van een rolstoel.
3.2 Eiser woonde tot 2005 in een rolstoeltoegan[adres]ng aan [adres]. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij de woning in november 2005 heeft verlaten in verband met een vakantie naar Djibouti. Het was de bedoeling daar vier weken te blijven, aldus eiser. Hij heeft verder gesteld dat hij na drie weken, vlak voor zijn geplande terugkeer naar Nederland, is beroofd van zijn vliegticket en geld. Eiser heeft in dat verband een verklaring inzake aangifte van diefstal overgelegd, gedaan in Djibouti en gedateerd 2 december 2005.
De woning aan [adres] is op 6 februari 2006 ontruimd, omdat er een grote huurachterstand was.
In mei 2009 is eiser teruggekeerd naar Nederland en per 10 juni 2009 heeft hij zich (wederom) ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Op 12 juni 2009 heeft eiser op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voorzieningen aangevraagd.
Blijkens het naar aanleiding van de aanvraag opgestelde indicatierapport van 7 juli 2009 is verstrekking van een woonvoorziening medisch-ergonomisch noodzakelijk.
Standpunten van partijen
3.3 Verweerder heeft aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten artikel 4.13, aanhef en onder a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2009 (hierna: de Verordening) ten grondslag gelegd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in 2005 de voor hem adequate woning aan [adres] zonder medische noodzaak en zonder opgave van redenen heeft verlaten en deze woning derhalve door eigen toedoen niet heeft behouden.
3.4 Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op de door hem daartoe aangevoerde gronden zal de rechtbank hierna, waar nodig, nader ingaan.
Wet- en regelgeving
3.5 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
3.6 Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in verweerders gemeente uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder d, van de Verordening kan de door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening bestaan uit een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.
Ingevolge artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Verordening kan de in artikel 4.1, onder d, genoemde voorziening bestaan uit een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.
Ingevolge artikel 4.13, aanhef en onder a, van de Verordening wordt de aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Verordening in ieder geval geweigerd indien de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond; indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
Bij bijzondere omstandigheden moet blijkens de toelichting op deze bepaling worden gedacht aan een verhuizing in verband met het aanvaarden van werk of de aanwezigheid van mantelzorg.
Beoordeling
3.7 Gelet op de gedingstukken, waaronder met name het indicatierapport van 7 juli 2009, stelt de rechtbank vast dat ten tijde van het bestreden besluit een noodzaak bestond de door eiser gevraagde voorziening te treffen.
3.8 Niet in geschil is dat de woning die eiser in 2005 heeft verlaten en die vervolgens is ontruimd, een voor hem geschikte woning was.
De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder niet op de hoogte heeft gesteld van zijn vertrek naar Djibouti. Eiser heeft ter zitting weliswaar naar voren gebracht dat hij zijn voorgenomen vakantie naar Djibouti zou hebben gemeld bij de dienst sociale zaken van verweerder, maar op grond van deze enkele stelling van eiser acht de rechtbank dat niet aannemelijk. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder heeft ontkend een dergelijke melding te hebben ontvangen. Verder heeft verweerder toegelicht dat indien wel een melding zou zijn ontvangen, eisers bijstandsuitkering na ommekomst van de op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegestane termijn van verblijf in het buitenland zou zijn opgeschort. In het geval van eiser is de bijstandsuitkering doorbetaald nadat eiser langer dan toegestaan in het buitenland verbleef en is de bijstandsuitkering eerst in april 2006 beëindigd. Verder heeft verweerder aangevoerd dat hij in de maanden februari, maart en april van 2006 controleformulieren in het kader van de WWB van eiser heeft ontvangen en vervolgens niets meer van hem heeft vernomen. Eiser heeft niet ontkend dat verweerder deze formulieren heeft ontvangen en heeft daarbij aangetekend dat hij ze niet zelf aan verweerder heeft gestuurd.
De rechtbank overweegt voorts dat eiser van zijn verblijf in het buitenland dat – naar gesteld ongewild – van december 2005 tot mei 2009 heeft geduurd, geen melding heeft gemaakt bij verweerder. Eiser heeft ter zitting erkend dat hij bekend was met zijn huurachterstand, maar dat hij vanuit Djibouti geen pogingen heeft ondernomen om de ontruiming – en daarmee het verlies van de woning – te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat eiser daartoe gedurende die gehele periode niet in de gelegenheid is geweest. Eiser heeft gesteld dat hij geen geld had om naar Nederland te bellen, maar dit overtuigt de rechtbank niet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers bijstandsuitkering nog tot april 2006 is betaald en dat gesteld noch gebleken is dat eiser vanuit Djibouti niet over deze uitkering kon beschikken.
3.9 Het vorenstaande in overweging nemend, is de rechtbank van oordeel dat eiser het bepaalde in artikel 4.13, aanhef en onder a, van de Verordening terecht is tegengeworpen, zodat verweerder de aanvraag om een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten diende af te wijzen. De door eiser gestelde omstandigheden zijn niet aan te merken als bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel.
Hardheidsclausule
3.10 Tot slot ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd thans geen grond voor het oordeel dat verweerder in de ten tijde van het bestreden besluit voorhanden gegevens aanleiding hoefde te zien om ambtshalve toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Conclusie
3.11 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen en betogen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 2 september 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 2 september 2010.