ECLI:NL:RBARN:2011:BP2619

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2403, 09/2405 en 09/2406
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en administratieplicht van een coffeeshopexploitant

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een coffeeshopexploitant en de Belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2002 tot en met 2004. De eiser, die een coffeeshop exploiteerde, ging in beroep tegen de belastingaanslagen die waren opgelegd op basis van een controle door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldeed aan zijn administratie- en bewaarplicht, zoals vastgelegd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank stelde vast dat de administratie van de eiser ernstige gebreken vertoonde, waaronder het ontbreken van een kasboek en primaire vastleggingen van de omzetverantwoording van de softdrugs. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de bewijslast moest worden omgekeerd en verzwaard, wat betekent dat de eiser moest aantonen dat de belastingaanslagen onjuist waren.

De rechtbank oordeelde verder dat de belastingaanslagen waren gebaseerd op een redelijke schatting, aangezien de Belastingdienst geen betrouwbare administratie had kunnen vaststellen. De rechtbank verwierp de stellingen van de eiser dat de navorderingsaanslagen te hoog waren en dat de gebruikte cijfers door de Belastingdienst onbetrouwbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet overtuigend had aangetoond dat de belastingaanslagen onjuist waren en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van belastingplichtigen om een deugdelijke administratie te voeren, vooral in sectoren waar contante betalingen gebruikelijk zijn, zoals de verkoop van softdrugs.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 09/2403, 09/2405 en 09/2406
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 februari 2011
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en beschikkingen heffingsrente opgelegd:
? voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.27) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 414.712. Hierbij is tevens een bedrag van € 34.040 aan heffingsrente in rekening gebracht;
? voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.37) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 467.056. Hierbij is tevens een bedrag van € 31.926 aan heffingsrente in rekening gebracht;
? voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.47) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 409.599 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.579. Hierbij is tevens een bedrag van € 20.840 aan heffingsrente in rekening gebracht;
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspaken op bezwaar van 7 mei 2009 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 11 juni 2009, ontvangen door de rechtbank op 12 juni 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder. Verweerder heeft eveneens een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2010 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser exploiteerde tot 1 januari 2006, tezamen met mede-vennoot [B], V.o.f. [C]” (hierna: [C]). De activiteiten van de onderneming bestonden hoofdzakelijk uit de verkoop van softdrugs.
Tijdens een controle door de politie op de voorwaarden van de gedoogvergunning is op 2 december 2004 bij [C] een aantal schriften in beslag genomen.
De Belastingdienst heeft op 31 oktober 2006 een controle ingesteld bij [C]. Met dagtekening 31 mei 2007 is van deze controle een rapport opgemaakt. De hiervoor genoemde schriften zijn met toestemming van officier van justitie [D] bij de controle gebruikt.
In het controlerapport is –voor zover hier van belang- het volgende vermeld:
“(...)
4.3.2 Niet voldoen aan de administratieplicht (artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
De administratie van belastingplichtige(n) voldoet niet aan de wettelijke eisen (…).
4.3.3 Niet voldoen aan de bewaarplicht (artikel 52, lid 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Belastingplichtigen hebben niet voldaan aan de bewaarplicht inzake artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (…). Bij een bedrijfsbezoek op 27 januari 1998 zijn belastingplichtigen ook al op de bewaarplicht gewezen. (…)
6.1 Opbrengstverantwoording/(kas)administratie
(…)
Tijdens het onderzoek hebben wij het volgende geconstateerd:
2002
- er is geen (klad)kasboek aanwezig; per maand zit er een door de boekhouder samengesteld kasblad (boekverslag) bij de kasstukken; deze kasbladen zijn “voor akkoord” getekend door de vennoten;
- met betrekking tot de omzetverantwoording van de softdrugs zijn er geen primaire vastleggingen aanwezig (geen turfstaten en/of dagstaten waaruit de omzet blijkt; wel zijn er maandelijkse omzetstaten);
- wij zijn van mening dat de maandelijkse omzetstaten in één keer (dus achteraf) worden geschreven (deze staten kunnen derhalve ook niet worden aangemerkt als de hiervoor bedoelde primaire vastleggingen); wij hebben geen andere bescheiden/aantekeningen aangetroffen waarop de op de maandelijkse omzetstaten vermelde bedragen gebaseerd kunnen zijn;
- van de inkopen softdrugs zijn geen vastleggingen bewaard (de inkopen softdrugs worden twee keer per maand geboekt);
- facturen worden niet (altijd) op de juiste datum in de kasadministratie verwerkt;
- privé-opnamen en loonbetalingen worden steeds op de laatste dag van de maand geboekt;
- er is geen enkele vorm van kascontrole.
2003
- er is geen (klad)kasboek aanwezig; per maand zit er een door de boekhouder samengesteld kasblad (boekverslag) bij de kasstukken; deze kasbladen zijn “voor akkoord” getekend door de vennoten;
- met betrekking tot de omzetverantwoording van de softdrugs zijn er geen primaire vastleggingen aanwezig (geen turfstaten en/of dagstaten waaruit de omzet blijkt; wel zijn er maandelijkse omzetstaten);
- wij zijn van mening dat de maandelijkse omzetstaten in één keer (dus achteraf) worden geschreven; dit met uitzondering van de omzetstaten over de maanden juli 2003 en augustus 2003 (deze staten kunnen derhalve ook niet worden aangemerkt als de hiervoor bedoelde primaire vastleggingen); wij hebben geen andere bescheiden/aantekeningen aangetroffen waarop de op de maandelijkse omzetstaten vermelde bedragen gebaseerd kunnen zijn;
- van de inkopen softdrugs zijn geen vastleggingen bewaard (de inkopen softdrugs worden twee keer per maand geboekt);
- bij het inboeken van de inkopen ontstaan regelmatig negatieve kassen;
- facturen worden niet (altijd) op de juiste datum in de kasadministratie verwerkt;
- privé-opnamen en loonbetalingen worden steeds op de laatste dag van de maand geboekt;
- er is geen enkele vorm van kascontrole.
2004
- de omzetstaten per maand zijn niet bij de administratie aanwezig;
- met betrekking tot de omzetverantwoording van de softdrugs zijn er geen primaire vastleggingen aanwezig (geen turfstaten en/of dagstaten waaruit de omzet blijkt; wel zijn er maandelijkse omzetstaten);
- van de inkopen softdrugs zijn geen vastleggingen bewaard (de inkopen softdrugs worden twee keer per maand geboekt);
- facturen worden niet (altijd) op de juiste datum in de kasadministratie verwerkt;
- privé-opnamen en loonbetalingen worden steeds op de laatste dag van de maand geboekt;
- er is geen sprake van kascontrole.
Met betrekking tot het hiervoorstaande heeft de vorige adviseur (…) het volgende verklaard (e.e.a. heeft hij met dagtekening 13-11-2006 schriftelijk bevestigd):
- er werd geen (klad)kasboek bijgehouden: periodiek kreeg hij omzetstaten aangeleverd; deze werden door hem ingeboekt;
- het bedrag aan privé opnamen werd in één bedrag doorgegeven; hij boekte de privé opnamen gemakshalve steeds op de laatste dag van de maand;
- hij kreeg van belastingplichtige geen informatie over wanneer lonen contant werden uitbetaald, hij boekte deze gemakshalve steeds op de laatste dag van de maand;
- het bedrag aan inkopen werd door hem berekend (zie hoofdstuk 6.2 inkopen softdrugs).
(…)
6.2 Inkopen softdrugs
Het (werkelijke) bedrag aan inkoop softdrugs werd door de ondernemer(s) nooit doorgegeven; de boekhouder moest de inkopen softdrugs stellen op 70% van de omzet softdrugs;
(…)
6.5 Theoretische omzetberekening
6.5.1 Op basis van bijvul-/inkoop adminstratie
De politie heeft tijdens de controle in de coffeeshop een groot aantal schriften in beslag genomen. In deze schriften zijn aantekeningen gemaakt van wat wij aanmerken als werkelijke bijvullingen/inkopen softdrugs.
Voor het gebruik van deze informatie door de Belastingdienst heeft de officier van justitie toestemming gegeven.
Per dag staan er achter de verschillen soorten (vaak meerdere) hoeveelheden geschreven. De schriften bevatten informatie over 206 dagen in 2003 en 268 dagen in 2004 (alle gelegen tussen 7 juni 2003 en
20 november 2004).
(…)
6.6 Verwerpen administratie
Samengevat zijn de volgende gebreken vastgesteld:
- er is geen enkele vorm van kascontrole;
- negatieve kassen;
- omzetten worden niet - volledig - verantwoord;
- inkopen softdrugs worden berekend;
- negatieve !! brutowinstpercentage m.b.t. de overige omzet;
- onverklaarbare verschillen tussen de aangegeven omzetten en de omzetten volgens de theoretische winstberekening; de aangegeven omzet softdrugs bedraagt in 2002 en 2003 25% en in 2004 30% van de theoretische omzet.
Gezien het vorenstaande verwerpen wij de administratie. De administratie kan derhalve niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening.
(…)
6.8 Correctie inkopen softdrugs
Op basis van de gemiddelde opbrengst per gram en uitgaande van een gemiddelde inkoopprijs van € 3,00 hebben een gewogen gemiddeld brutowinstpercentage berekend voor de jaren 2003 en 2004. Dit komt uit op respectievelijk 101,2 en 100,8.
Rekening houdend met enig afval/snijverlies (gruis wordt gebruikt voor het maken van de joints) hebben wij de inkoopwaarde van de theoretische omzet softdrugs berekend, uitgaande van een brutowinst van 100% van de inkoopwaarde van de theoretische omzet softdrugs. De waarde van de NIET-geboekte inkopen (het verschil tussen de theoretische inkoopwaarde en de inkoopwaarde uit de jaarrekening) moet in mindering worden gebracht op de winst.
(…)”
Naar aanleiding van de controle zijn met dagtekening 29 mei 2007 de in geschil zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV en beschikkingen heffingsrente opgelegd over de jaren 2002 tot en met 2004.
Op basis van de bevindingen tijdens de controle is door de Belastingdienst/FIOD-ECD (hierna: FIOD) een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen beide vennoten van [C] en hun toenmalige boekhouder. Eiser is twee maal verhoord. De FIOD heeft de verhoren vastgelegd in een “Overzichtsproces-verbaal” (hierna: OPV) met dagtekening 18 juni 2007.
Ten aanzien van de schriften (zie het controlerapport onder 6.5.1) heeft eiser - voor zover hier van belang- het volgende verklaard (OPV, pagina 10):
“Die schriften zijn van de voorraadman boven de shop. Die getallen zijn grammen van de verschillende soorten drugs die boven, in de woning gebracht worden. Het zijn steeds de hoeveelheden die gebracht worden. Dat is precies wat er per dag naar [C] gebracht wordt. De voorraadman verpakt het in zakjes, en dan gaat het naar de shop beneden. Ik herken het handschrift als dat van de voorraadman. Ik wil niet zeggen wie dat is. Het zijn soms verschillende mensen.”
Ten aanzien van een omzetstaat van ‘[C]’van 1 april 2007 is door verbalisanten de volgende vraag gesteld (OPV, pagina 13):
Verbalisanten D/028:
“Nadat hem een omzetstaat van ‘[C]’ d.d. 1-4-2007 met een totaal van € 3.105 is getoond, en hem gevraagd is naar een reactie?”
Eiser heeft vervolgens, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Rechtsboven staat het kassaldo van de vorige dag; in dit geval € 2.180. De omzet, wat ik verkocht heb is
€ 3.105. Dit was een hele goede dag. Die € 3.105 is het enige wat belangrijk is voor mij. Dat is de totale verkoop van die dag. Dat is de echte omzet van die dag.(…) Deze staatje neem ik mee naar huis, en aan het eind van maand maak ik er een omzetstaat van. Daar zet ik niet het hele bedrag in aan omzet, want ik heb nog risico’s zoals ik al eerder verteld heb. Er moet nog 20, of soms wel 30 procent af. (…) Ik kan wel zeggen dat de omzet al die jaren ongeveer hetzelfde is geweest, als je over een heel jaar kijkt.”
Ten aanzien van een ontvangstverantwoording softdrugs van ‘[C]’van 1 april 2007 is door verbalisanten vervolgens de volgende vraag gesteld (OPV, pagina 13):
Verbalisanten D/029:
“Nadat hem een ontvangstverantwoording softdrugs ‘[C]’ van 1-4-2007 is getoond is met een dagtotaal van € 1.220 en hem wordt voorgehouden dat hij eerder heeft verklaard, dat hij deze staten persoonlijk invult.
Hem vervolgens gevraagd hoe het mogelijk is dat de omzet nu ongeveer een derde is dan oorspronkelijk op de omzetstaat uit ‘[C]’ van dezelfde dag stond?”
Eiser heeft daarop, voor zover van belang, het volgende geantwoord:
“Dat heb ik geschat als omzet voor die dag. Nu jullie zeggen dat het verschil toch veel groter is dan 20 tot 30 procent, moet ik zeggen, dat ik het over een hele maand, of over een paar maanden bekijk. Die hoeveelheden die jullie op deze staat zien zijn door mij verzonnen. Het is wel mijn handschrift. In de tijd van [B], van 2002 tot en met 2004 ging het eigenlijk hetzelfde. (…)
Ik weet dat de omzet die ik doorgeef aan de boekhouder niet klopt. Ik denk wel , als ik over het hele jaar kijk, dat de schatting redelijk klopt met de echte omzet. Behalve dan, dat er door mij 20 tot 30 procent is afgehaald voor het risico.(…)”
Op basis van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek is tegen eiser strafvervolging ingesteld. Eiser is ten laste gelegd dat hij opzettelijk één of meer bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan. Eiser heeft ter terechtzitting van 30 januari 2008 verklaard dat hij de dagomzetten heeft geschat/verzonnen en deze geschatte/verzonnen bedragen op handgeschreven totaalstaten aan de boekhouder ter hand heeft gesteld. Die geschatte omzetten had hij dan nog eens verminderd met 20 tot 30 percent in verband met het bedrijfsrisico dat hij liep. Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 13 februari 2008 (parketnummer 06/922065-07) heeft de rechtbank bewezen verklaard dat eiser het tenlastegelegde heeft begaan. Eiser is bij voormeld vonnis van de rechtbank Zutphen veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van € 100.000. In hoger beroep is het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het gerechtshof Arnhem heeft bij arrest van 8 september 2009 (parketnummer 21-000817-08) bewezen verklaard dat eiser het tenlastgelegde heeft begaan en eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
3. Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het daarbij om de volgende vragen:
a. of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard als bedoeld in artikel 27e van de AWR;
b. of eiser overtuigend heeft aangetoond dat de navorderingsaanslagen tot een te hoog bedrag zijn opgelegd;
c. of verweerder een redelijke schatting heeft gemaakt van het belastbaar inkomen uit werk en woning;
d. of verweerder het vertrouwensbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, en
e. of de heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag in rekening is gebracht.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
De omkering van de bewijslast
Verweerder stelt dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR en dat eiser daarom op grond van artikel 27e van de AWR moet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de administratie zoveel gebreken vertoont, dat zij niet meer als betrouwbare grondslag voor het berekenen van de fiscale winst kan dienen. Hij verwijst daarbij naar het controlerapport. Voor wat betreft de vereiste aangifte verwijst verweerder naar de verklaringen die eiser heeft afgelegd bij de FIOD en het grote verschil tussen de aangegeven en theoretische omzet.
Eiser heeft gesteld dat de “achterdeurproblematiek” bij coffeeshops gevolgen heeft voor de wijze waarop de administratie wordt gevoerd. Iedere vorm van administratie met betrekking tot die achterdeur kan volgens eiser een strafrechtelijke veroordeling met zich meebrengen. Eiser stelt voorts dat hij de vragen, die tijdens de verhoren van de FIOD zijn gesteld, niet heeft begrepen en dat hetgeen daarvan op papier is gezet niet overeenkomstig de werkelijkheid is. Eiser stelt tenslotte dat de Belastingdienst bij de berekening van de omzetten ten onrechte is uitgegaan van de aantallen gripzakjes en hulzen en dat de op basis van die aantallen berekende – enorme- omzetten derhalve niet juist zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 52 van de AWR is bepaald dat administratieplichtigen zoals eiser verplicht zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Bij beantwoording van de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratieplicht moet naar het oordeel van de rechtbank rekening worden gehouden met de aard en omvang van de onderneming. Vaststaat dat bij coffeeshops veel verkopen contant worden afgerekend en dat veel zakelijke betalingen (met name voor de inkoop van de softdrugs) ook contant worden verricht. Inkoopfacturen en gegevens over de identiteit van de leverancier ontbreken veelal. Anders dan eiser stelt, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat eiser niet gehouden is een administratie te voeren waaruit de gerealiseerde winst kan worden afgeleid.
Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de administratie van eiser een aantal gebreken vertoont, welke gebreken zijn vermeld in het hiervoor onder 2. aangehaalde controlerapport. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gebreken zodanig dat sprake is van een schending van de administratie- en bewaarplicht zoals genoemd in artikel 52 van de AWR. De rechtbank acht deze schending van een dermate groot gewicht dat deze de omkering van de bewijslast rechtvaardigt. Gelet op het feit dat inkoopfacturen veelal ontbreken en de identiteit van de leveranciers niet bekend is mag van eiser worden verwacht dat hij op andere wijze inzicht biedt in de door hem gerealiseerde winst. De kas- en voorraadadministratie en de omzetstaten spelen daarbij een cruciale rol. Uit het controlerapport blijkt dat de kas- en voorraadadministratie ernstige gebreken vertonen. Zo ontbreekt een kasboek, zijn van de inkopen softdrugs geen vastleggingen bewaard en is er geen kascontrole. Daarnaast ontbreken van de omzet turf- en/of dagstaten. Ook wordt de omzet maandelijks door eiser geschat en moest de boekhouder het bedrag van de inkopen softdrugs vervolgens stellen op 70% van deze omzet. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zeer ernstige schending van de administratieplicht en bewaarplicht. Hieraan doet niet af, zoals door eiser is aangevoerd, dat hij door iedere vorm van registratie van de inkopen het risico loopt strafrechtelijk te worden vervolgd. Het feit dat eiser door het voeren van een administratie het risico loopt strafrechtelijk te worden vervolgd, kan de op eiser rustende fiscale verplichtingen immers niet opzij zetten (vergelijk HR 27 juni 2001, nr. 35889, BNB 2002/27en EHRM 10 september 2002, nr. 76574/01 (Allen), FED 2003/589 ).
De conclusie luidt dan ook dat eiser de administratie- en bewaarplicht heeft geschonden en dat deze schendingen dermate ernstig zijn dat op grond van artikel 27e van de AWR de bewijslast moet worden omgekeerd. Dit houdt in dat op eiser de last rust overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Eiser heeft in dit verband gesteld dat de navorderingsaanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd en heeft daartoe aangevoerd dat:
- niet alle ingekochte softdrugs kunnen worden verkocht; er treedt verlies op door onder meer schimmel, verrotting, diefstal, inbeslagname door de politie en ripdeals;
- het verlies beloopt minimaal 70% van de inkoop;
- anders dan verweerder stelt, worden joints niet van gruis gemaakt;
- er vindt losse verkoop van gripzakjes en hulzen plaats;
- de inkoopprijzen € 3.000 per kilogram zijn in plaats van € 2.700 per kilogram;
- de door verweerder gebruikte branche- en ervaringscijfers niet onderbouwd zijn en volstrekt onbetrouwbaar zijn, en
- het door verweerder gebruikte brutowinstpercentage van 100% veel te hoog is.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd er niet in is geslaagd overtuigend aan te tonen dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Eiser heeft zijn stellingen op geen enkele wijze onderbouwd. Zo heeft hij geen berekeningen overgelegd waaruit blijkt dat de belastingaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Ook ander bewijs is door eiser niet aangedragen.
Redelijke schatting
De omkering van de bewijslast ontslaat verweerder niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De belastingaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting (zie onder meer Hoge Raad 29 september 1993, nr. 28.400, BNB 1993/330).
Uit het controlerapport blijkt dat verweerder wegens het ontbreken van een deugdelijke administratie was aangewezen op de gegevens die wel voorhanden waren (zie onderdeel 6.5 van het controlerapport). Verweerder heeft daarbij terecht gebruik gemaakt van de gegevens uit de schriften die tijdens de controle door de politie in beslag zijn genomen. Dat de schriften niet tot de administratie van eiser behoren, brengt niet met zich mee dat de berekeningen van de omzetten niet op deze schriften mogen worden gebaseerd. Eiser heeft immers zelf verklaard dat in de schriften de hoeveelheden softdrugs staan die aan [C] werden geleverd.
Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank af mogen gaan op hetgeen eiser, eisers zoon en een medewerker van [C] hebben verklaard ten aanzien van de verschillende soorten softdrugs die worden verkocht, de verkoopprijzen van deze softdrugs, de inhoud per verpakking en de samenstelling van de joints.
Voorts is verweerder, anders dan eiser stelt, bij zijn berekeningen niet uitgegaan van een inkoopprijs van € 2.700 per kilogram, maar van € 3.000 per kilogram. Uit het controlerapport blijkt voorts dat verweerder het brutowinstpercentage niet alleen heeft gebaseerd op branche- en ervaringscijfers, maar tevens heeft afgeleid uit de gemiddelde opbrengst per gram en de gemiddelde inkoopprijs per gram van € 3,00.
Eiser heeft weliswaar gesteld dat de door verweerder gebruikte cijfers niet juist zijn maar hij heeft zijn stelling, zoals ook hiervoor reeds overwogen, op geen enkele wijze met verifieerbare gegevens onderbouwd.
Ook op basis van hetgeen eiser overigens heeft gesteld acht de rechtbank niet aannemelijk dat de schatting niet redelijk is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat de door hem afgelegde verklaringen tijdens het onderzoek van de FIOD niet mogen worden gebruikt, verwijst de rechtbank naar het hiervoor onder 2 vermelde arrest van het Gerechtshof Arnhem van
8 september 2009. Over de verklaringen die eiser bij de FIOD heeft afgelegd is in dit arrest het volgende overwogen:
- “het blijkt niet uit de processen-verbaal van verhoor dat verdachte onvoldoende Nederlands spreekt of dat hij behoefte had aan bijstand van een tolk;
- ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachtes raadsman aangegeven dat verdachte de Nederlandse taal goed begrijpt en beheerst;
- ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij bij zijn eerder afgelegde verklaring blijft;
- de verklaringen van verdachte worden ondersteund door de verklaringen van [D] en [E].
Het Hof acht derhalve niet aannemelijk geworden dat de zich in het dossier bevindende verklaringen van verdachte bij de FIOD niet door verdachte zijn afgelegd of dat hij deze niet zo heeft bedoeld.”
De rechtbank ziet, reeds gelet op hetgeen is beslist door het Gerechtshof Arnhem in de strafrechtelijke procedure, geen aanleiding om de verklaringen die eiser tijdens het onderzoek van de FIOD heeft afgelegd voor de onderhavige procedure buiten beschouwing te laten.
Ook het feit dat eiser tijdens de verhoren van de FIOD niet is bijgestaan door een raadsman maakt de schatting, voor zover deze daarop is gebaseerd, niet onredelijk. Uit artikel 28, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat een verdachte op verzoek de gelegenheid wordt verschaft zich in verbinding te stellen met een raadsman. Gesteld noch gebleken is echter dat eiser om een raadsman heeft verzocht.
Verder heeft eiser zijn stelling, dat de FIOD hem niet heeft gewezen op zijn zwijgrecht, niet onderbouwd. Volgens het proces-verbaal van verhoor van eiser van 11 april 2007 is eiser hierop wel gewezen (zie bijlage 25 bij het verweerschrift).
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de belastingaanslagen berusten op een redelijke schatting.
Vertrouwensbeginsel en/of zorgvuldigheidsbeginsel
Eiser stelt in zijn beroepschrift dat hij heeft geprobeerd op een eenvoudige wijze een administratie bij te houden, dat hij nooit een geheim heeft gemaakt van zijn wijze van administreren en dat de Belastingdienst hiervan ook op de hoogte was. Eiser stelt voorts dat de Belastingdienst in 1998 een waarschuwingsbrief aan [C] heeft gezonden maar daarna niets meer van zich heeft laten horen. Het was volgens eiser dan ook aan de Belastingdienst geweest om in 1998 de vennootschap aan te geven wat er anders zou moeten.
Voor zover eiser met het vorenstaande een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel dan wel het zorgvuldigheidsbeginsel, faalt het. Verweerder was niet gehouden eiser uitdrukkelijk mee te delen op welke wijze de administratie moest worden gevoerd. Hij heeft derhalve niet gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Evenmin kan bij eiser door het achterwege laten van zo’n uitdrukkelijke mededeling het vertrouwen zijn gewekt dat zijn handelen juist was. Dit temeer daar eiser door middel van de waarschuwingsbrief juist op de hoogte was gebracht van het feit dat verweerder de administratie van eiser onvoldoende achtte.
Heffingsrente
Eiser heeft geen afzonderlijke grieven aangevoerd tegen de heffingsrente. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding die te verminderen.
Conclusie
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen tegen de belastingaanslagen en beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. N. Djebali, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden griffier.
De griffier,
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 1 februari 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.