ECLI:NL:RBARN:2011:BP5033

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207447
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over omvang schade na bodemprocedure met verwijzing naar schadestaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure tussen [verzoeker] en de coöperatieve vereniging HUISARTSENPOST DE GELDERSE VALLEI U.A. Het geschil betreft de omvang van de schadevergoeding die de huisartsenpost aan [verzoeker] dient te betalen na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de huisartsenpost voor 10% aansprakelijk werd gesteld voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van een hartinfarct. De rechtbank had eerder bepaald dat de schadevergoeding op te maken bij staat zou zijn, maar partijen konden geen overeenstemming bereiken over de hoogte van de schade. [Verzoeker] had een bedrag van € 36.000,00 geclaimd, terwijl de huisartsenpost slechts € 10.000,00 had aangeboden. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van [verzoeker] niet kon worden toegewezen, omdat het verzoek niet voldeed aan de eisen van een deelgeschil. De rechtbank stelde vast dat het verzoek in wezen een verzoek tot beslechting van het gehele geschil was, en dat er geen sprake was van een deelgeschil in de zin van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor werd het verzoek afgewezen en werd er geen kostenbegroting gemaakt, aangezien het verzoek volstrekt onterecht was ingediend. De rechtbank benadrukte dat de deelgeschilprocedure bedoeld is om partijen te helpen bij het oplossen van specifieke geschilpunten, en niet om het gehele geschil te beslechten. De beslissing van de rechtbank is in het openbaar uitgesproken door mr. S.C.P. Giesen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 207447 / HA RK 10-224
Beschikking van 11 januari 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Veenendaal,
verzoeker,
advocaat mr. A.M. Vogelzang te Amsterdam,
tegen
de coöperatieve vereniging
HUISARTSENPOST DE GELDERSE VALLEI U.A.,
gevestigd te Ede,
verweerster,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.
De partijen worden verder [verzoeker] en de huisartsenpost genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling. Verschenen zijn [verzoeker], vergezeld van mr. Vogelzang voornoemd, en B.M. Smulders, bestuurder van de huisartsenpost, vergezeld van mr. De Ridder voornoemd.
2. De beoordeling
2.1. Op 17 november 2002 is [verzoeker] getroffen door een hartinfarct dat cardiologische en neurologische schade heeft veroorzaakt. In een civiele proce¬dure voor deze rechtbank (zaak¬nummer / rolnummer: 131144 / HA ZA 05-1622) heeft [verzoeker] gevorderd voor recht te verklaren dat de huisartsenpost onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door hem te laat althans later dan nodig hulp te bieden, en de huisartsenpost te veroordelen de nader bij staat op te maken schade te vergoeden die van Wijk als gevolg van dat onzorgvuldig handelen lijdt en heeft geleden.
2.2. Na verschillende tussenvonnissen heeft de rechtbank bij eindvonnis van 10 maart 2010 voor recht verklaard dat de huisartsenpost jegens [verzoeker] voor 10% aansprakelijk is voor de door het neurolo¬gische letsel veroorzaakte schade en de huisartsenpost veroordeeld tot vergoeding van 10% van de door het neurologische letsel veroorzaakte schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De huisartsenpost is uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Een schadestaatprocedure is niet aanhangig.
2.3. De partijen zijn er niet in geslaagd overeenstemming te bereiken over de omvang van de schade die de huisartsenpost ingevolge het vonnis van 10 maart 2010 dient te ver¬goeden. Bij brief van 25 mei 2010, met daarbij een schadestaat en stukken ter onderbouwing daarvan, heeft [verzoeker] de huisartsenpost bericht dat hij de schade, in de hiervoor bedoelde zin, begroot op € 36.000,00, te vermeerderen met de kosten van rechts¬bij¬stand. De gestelde schade bestaat voornamelijk uit een vergoeding voor de hulp die [verzoeker] van zijn echtgenote heeft gekregen, verlies aan zwarte inkomsten, verlies aan verdien¬vermogen en smartengeld.
Bij brief van 20 juli 2010 heeft de huisartsenpost [verzoeker] een bedrag van € 10.000,00 aangeboden, ter zake van smartengeld en kosten van rechtsbijstand. Zij acht de overigens opgevoerde schade onvoldoende onderbouwd en betwist dat tussen deze schade en het neurologisch letsel causaal verband bestaat.
2.4. Het verzoek strekt ertoe op de voet van artikel 1019w Rv “uitsluitsel te geven om¬trent het hiervoor omschreven deelgeschil”, met veroordeling van de huisartsenpost in de proceskosten. Het deelgeschil betreft volgens punt 27 van het verzoekschrift “het uitgangs¬punt voor de schaderegeling en, gekoppeld aan dit uitgangspunt, de € 36.000,00 met belastinggarantie en met de redelijke kosten van rechtsbijstand ter minnelijke regeling van de schade”.
2.5. De huisartsenpost stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn ver¬zoek, althans dat het verzoek dient te worden afgewezen. Dit verweer komt hieron¬der aan bod.
2.6. Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstand¬ko¬ming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.
2.7. Doel van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Op pagina 2 van de Memorie van Toelichting op deze wet (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3) is dit doel als volgt verwoord:
“Anderzijds wordt de lange duur van het schaderegelingstraject ook vaak veroorzaakt door verschillen van mening over de vele vragen die beantwoord moeten worden. Naast het vaststellen van aansprakelijkheid dient ook de omvang van de schadevergoeding te worden bepaald. Dat vergt onder meer antwoord op de vraag of het letsel dan wel het overlijden uit een bepaalde gebeurtenis is voortgevloeid en of en in welke mate de benadeelde eigen schuld had. Door de grote hoeveelheid en diversiteit aan rechtsvragen, de grote belangentegenstellingen en de veelal bestaande noodzaak tot inschakeling van deskundigen van verschillende disciplines zoals artsen en arbeidsdeskundigen, komen partijen in de buitengerechtelijke onderhandelingen niet zelden moeilijk tot een vergelijk. Fixatie op een of meer deelgeschillen kan ertoe leiden dat partijen de kern van de zaak uit het oog verliezen, waardoor de verhoudingen verslechteren en de duur van de afhandeling toeneemt. Een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter oplossing van deze deelgeschillen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase, kan de totstandkoming van een minnelijke regeling bij letsel- en overlijdensschade bevorderen. Dit voorstel voorziet daartoe in een nieuwe procesvorm: de deelgeschilprocedure”.
Op dezelfde pagina staat:
“De bij de afhandeling van letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen.”
en
“De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.”
2.8. De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet derhalve de situatie voor ogen gehad dat onderhandelingen tussen de betrokken partijen zijn vastgelopen, maar dat deze na beslech¬ting van een deelgeschil door de partijen succesvol kunnen worden afgesloten. Blijkt “dat naast het deelgeschil over wezenlijke andere geschilpunten ook nog geen overeenstem¬ming is bereikt, dan is de zaak (nog) niet geschikt voor een deelgeschil¬procedure”, aldus pagina 8 van de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2008-2009, 31 518 nr. 8). In de woorden van de toenmalige minister van Justitie: “Als er zo veel deelge¬schil is dat het ook het hele geschil is, dan is de deelgeschilprocedure niet de geëigende weg, maar moet de bodemprocedure worden gevolgd.” (Behandeling van het wetsvoorstel op 25 juni 2009, TK 100-7939.)
2.9. Het verzoek van [verzoeker] komt erop neer dat de rechtbank de door de huisartsen¬post aan hem te vergoeden schade vaststelt op het door hem begrote, maar door de huisartsenpost betwiste bedrag. De omvang van dit geschil komt overeen met dat van het geschil dat na het vonnis van 10 maart 2010 resteert. [verzoeker] verzoekt derhalve in wezen beslechting van het gehele tussen hem en de huisartsenpost nog resterende geschil. Anders gezegd, beslissing van het door [verzoeker] gepresenteerde geschil maakt verder onderhan¬delen overbodig. Gelet op het voorgaande is in deze omstandigheden geen sprake van een deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv. Het verzoek dient derhalve te worden afge¬we¬zen.
2.10. Ter zake van de kosten geldt het volgende. Ondanks de afwijzing van het verzoek dient in beginsel op de voet van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek. “Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele re¬de¬lijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoog¬te van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deel¬geschil¬procedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoe¬ding in aanmerking komen.” (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 12.)
Het verzoek zal worden afgewezen omdat geen sprake is van een deelgeschil. Deze beslis¬sing lag zo voor de hand dat het indienen van het verzoek volstrekt onterecht dient te wor¬den geoordeeld. Nu de kosten bij de behandeling van het verzoek daarom niet voor vergoe¬ding in aanmerking komen kan begroting van deze kosten achterwege blijven.
Voor een veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten is geen plaats. Op grond van artikel 1019aa lid 3 Rv is artikel 289 Rv, dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de pro¬ceskosten, niet van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat het indienen van het onderhavi¬ge verzoek door [verzoeker] jegens de huisartsenpost onrechtmatig is.
3. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2011.