ECLI:NL:RBARN:2011:BQ5786

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
212566
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over bevoorschotting van kosten voor onderzoek in Nederland na verkeersongeval

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een deelgeschilprocedure, heeft de rechtbank Arnhem op 18 april 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot bevoorschotting van kosten die de verzoeker, wonende in Indonesië, moet maken voor onderzoek in Nederland. De verzoeker, die betrokken was bij een verkeersongeval op 8 oktober 2007, heeft ASR Schadeverzekering N.V. aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. De rechtbank oordeelt dat de beslissing op het verzoek onvoldoende bijdraagt aan een vaststellingsovereenkomst, zoals vereist onder artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank constateert dat er vrijwel geen bewijs is van de stelling dat de verzoeker arbeidsvermogensschade lijdt, wat een belangrijke voorwaarde is voor het toekennen van de gevraagde bevoorschotting.

De rechtbank wijst erop dat de verzochte bevoorschotting te ver af ligt van de totstandkoming van een minnelijke regeling over de vergoeding van letselschade. De rechtbank verwijst naar de wetsgeschiedenis, waarin wordt gesteld dat als er naast het deelgeschil over wezenlijke andere geschilpunten ook nog geen overeenstemming is bereikt, de zaak niet geschikt is voor een deelgeschilprocedure. De rechtbank concludeert dat het verzoek om bevoorschotting moet worden afgewezen, maar dat de kosten die zijn gemaakt voor het indienen van het verzoek niet onredelijk zijn. ASR heeft ingestemd met een uurtarief van € 225,00 exclusief BTW, en de rechtbank begroot de kosten op € 3.805,69.

De rechtbank wijst het verzoek af, maar veroordeelt ASR in de proceskosten aan de zijde van de verzoeker, die tot op heden zijn begroot op het genoemde bedrag. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. S.C.P. Giesen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 212566 / HA RK 11-46
Beschikking van 18 april 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J.F. Roth te Amersfoort,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. H. van Katwijk te Ermelo.
De partijen worden verder [verzoeker] en ASR genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de faxberichten van de zijde van [verzoeker] van 17 en 21 maart 2011
- de mondelinge behandeling. Verschenen zijn [ ] [betrokkene], schoonzoon van [verzoeker], vergezeld van mr. Roth voornoemd, en mr. Van Katwijk voornoemd. Mr. Roth heeft het standpunt van [verzoeker] aan de hand van een pleitnota uiteengezet.
2. De beoordeling
2.1. In deze zaak met internationale aspecten bestaat rechtsmacht op grond van artikel 3 aanhef en onder b jº artikel 2 Rv. De partijen hebben er desgevraagd voor gekozen dat Nederlands recht op het onderhavige geschil van toepassing is.
2.2. Op 8 oktober 2007 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Op de [adres] te [woonplaats], gemeente Nijmegen, is de auto waarin hij naast [betrokkene] voor¬noemd als bijrijder zat, van achteren aangereden door een bij ASR verzekerde auto.
ASR heeft erkend dat zij aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval lijdt.
[verzoeker] stelt dat hij als gevolg van het ongeval rugklachten, een kneuzing van de borstkas en been¬klachten heeft opgelopen en geheugen- en concentratieproblemen ondervindt. Als gevolg van deze klachten lijdt [verzoeker] schade in de vorm van onder meer verlies aan verdienvermogen. Bovendien moet hij als gevolg van het ongeval medische kosten maken waartegen hij niet verzekerd is, aldus [verzoeker].
ASR betwist dat de (rug)klachten door het ongeval zijn veroorzaakt en stelt zich voorts op het standpunt dat [verzoeker] zijn gestelde verlies aan verdienvermogen niet heeft aangetoond.
2.3. [verzoeker] houdt ASR op grond van artikel 6 WAM en artikel 6:162 BW aansprake¬lijk voor de materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het verkeersongeval lijdt. In verband hiermee heeft [verzoeker] bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strek¬ken¬de tot het bevelen van voorlopige deskundigenberichten (zaak- en rolnummer: 210490 / HA RK 11-13). Bij beschikking van heden heeft de rechtbank dit verzoek van [verzoeker] toege¬wezen in die zin dat voorlopige deskundigenberichten door een neuroloog en een orthopeed zijn bevolen, en heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek een voorlopig deskundigen¬bericht door een arbeidsdeskundige te bevelen aangehouden.
2.4. Het onderhavige verzoekschrift strekt ertoe op de voet van artikel 1019w Rv te beslissen dat ASR aan [verzoeker] een voorschot betaalt van € 7.106,35 ter zake van de kosten samenhangend met de reis van verzoeker in verband met door hem in Nederland te ondergane onderzoeken met betrekking tot de voorlopige deskundigenberichten.
2.5. Met het verweer van ASR ligt onder meer de vraag voor of het verzoek voldoende aan een vaststellingsovereenkomst bijdraagt als bedoeld in artikel 1019z Rv.
Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Ter zitting is duidelijk naar voren geko¬men dat wat er ook zij van de aard en de omvang van het ongevalsgerelateerde letsel, het feit dat er vrijwel geen bewijs is van de stelling dat als gevolg van het ongeval arbeidsver¬mogensschade wordt geleden, in de weg zal blijven staan aan een regeling tussen partijen. Dat [verzoeker] voorafgaand aan het ongeval werkte, in de door hem gestelde mate en dat hij daarmee het genoemde inkomen genereerde is met geen enkel bewijsstuk gestaafd. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat bevoorschotting in verband met de reis die [verzoeker] dient te maken om in het kader van voorlopige deskundigenberichten onderzoek mogelijk te maken naar het causaal verband tussen zijn klachten en het verkeersongeval, te ver af ligt van de totstandkoming van een minnelijke regeling over de vergoeding van let¬selschade als gevolg van dat ongeval. De rechtbank verwijst in dit verband naar de volgende passage in de wetsgeschiedenis: “Blijkt bijvoorbeeld dat naast het deel¬geschil over wezen¬lij¬ke andere geschilpunten ook nog geen overeenstemming is bereikt, dan is de zaak (nog) niet geschikt voor een deelgeschilprocedure.” (TK 2008-2009, 31 518 nr. 8, p. 8).
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek dient daarom op de voet van artikel 1019z Rv te worden afgewezen.
2.6. Ter zake van de kosten geldt het volgende. Niet kan worden gezegd dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. Anders dan ASR heeft opgeworpen is op zich¬zelf niet uitgesloten dat de verzochte bevoorschotting aan een schikking zou hebben kunnen bijdragen. Dat die bijdrage onvoldoende is geoordeeld betekent niet dat het indienen van het verzoekschrift en het maken van de daarmee gepaard gaande kosten onredelijk was. Begro¬ting van de kosten op de voet van artikel 1019aa Rv is dan aange¬wezen.
ASR heeft aangegeven dat zij zich kan verenigen met een uurtarief van € 225,00 exclusief BTW zoals genoemd onder randnummer 15 van het verzoekschrift. Nu daar is vermeld dat in dit uurtarief de kantoor¬kosten van 6% niet zijn begrepen veronderstelt de rechtbank ASR ook met deze opslag akkoord. Dit uurtarief komt de rechtbank niet onredelijk voor.
In haar verweerschrift heeft ASR opgemerkt dat zij 3 in plaats van de door [verzoeker] opge¬voerde 5.2 uur redelijk acht voor de tot en met de indiening van het verzoekschrift bestede tijd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ASR echter laten weten dat zij de begroting van de kosten aan de rechtbank wil overla¬ten. Mr. Roth heeft tijdens de mondelinge behan¬deling, onderbouwd met een uitge¬breide urenstaat, aangegeven dat hij 12½ uur aan de zaak heeft besteed. Dit aantal uren komt de rechtbank niet onredelijk voor. De kosten zullen gelet op het voorgaande worden begroot op € 3.805,69 (€ 225,00 X 12,5 + 6% + 19% + € 258,00 aan griffierecht).
2.7. [verzoeker] heeft tevens verzocht ASR in de aldus begrote kosten te veroordelen. Dat verzoek is niet bestreden en toewijsbaar. Op de voet van artikel 1019aa lid 2 Rv gelden de begrote kosten als kosten bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW en zijn de regels betreffende de proces¬kostenvergoeding niet van toepassing in het geval de vordering ten principale aanhan¬gig wordt gemaakt. Het ‘van kleur verschieten’ van de kosten waarmee in het oorspronke¬lij¬ke wetsontwerp nog rekening moest worden gehouden (TK 2007-2009, 31 518, nr. 3, p. 19) is derhalve uitgesloten (zie het gewijzigd amendement Gerkens, TK 2008-2009, 31 518, nr. 13). Vast staat dat ASR schadeplichtig is in de zin van artikel 6:95 BW. Een belemmering voor een veroordeling van ASR in de kosten bestaat dan niet.
2.8. Voor een veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, zoals ASR heeft verzocht, is geen plaats. Op grond van artikel 1019aa lid 3 Rv is artikel 289 Rv, dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten, niet van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat het in¬dienen van het onderhavige verzoek door [verzoeker] jegens ASR onrechtmatig is.
3. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af,
veroordeelt ASR in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 3.805,69.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2011.