ECLI:NL:RBARN:2011:BS8787

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700534-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Salduz verweer bij verstandelijk beperkte verdachte; bewijsuitsluiting van verklaringen van verdachte; niet ontvankelijkheid openbaar ministerie verworpen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 14 september 2011, stond een verdachte met een verstandelijke beperking terecht voor meerdere feiten, waaronder pogingen tot diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat het Salduz-verweer van de verdediging, dat stelde dat de verdachte niet op de juiste wijze was geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand, gegrond was. De rechtbank concludeerde dat de politie niet voldoende had gedaan om te waarborgen dat de verdachte zijn rechten begreep, gezien zijn lage IQ van 53. Hierdoor werden de verklaringen van de verdachte, afgelegd zonder advocaat, uitgesloten van het bewijs.

De rechtbank behandelde ook de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, waarbij het verweer van de verdediging werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de politie niet doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte had gehandeld. De rechtbank achtte de bewijsvoering voldoende, gebaseerd op getuigenverklaringen en camerabeelden, die de verdachte identificeerden als de dader van de overvallen.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 185 dagen, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor klinische behandeling en reclassering. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en het recidiverisico. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet rechtstreeks was veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummers : 05/700534-11, 05/730840-10, 05/730843-10, 05/702005-10tul
Data zittingen : 12 april 2011, 22 juni 2011, 31 augustus 2011
Datum uitspraak : 14 september 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in Maastricht PPC, Willem Alexanderweg 21
Maastricht.
Raadsman : mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van 05/700534-11
1.
(zaaksdossier 18)
hij op of omstreeks 18 maart 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een kassalade en/of een hoeveelheid
geld, geheel of ten dele toebehorende aan Zeeman, in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, getracht heeft de kassa te openen/los te
krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of welke
bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij1], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij1] dreigend de woorden "dit is
een overval", althans woorden van gelijke dreigende aard en of strekking,
heeft toegevoegd, waarna hij, verdachte, die [benadeelde partij1] (met kracht) heeft
weggeduwd bij die kassa;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 18 maart 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk om zich of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [benadeelde partij1] te dwingen tot de afgifte van een kassalade en/of een
hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan Zeeman, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
met voormeld oogmerk voornoemde [benadeelde partij1] (met kracht) een duw heeft gegeven
en/of die [benadeelde partij1] daarbij dreigend de woorden "dit is een overval" en/of "maak
de kassa open", althans woorden van een gelijke dreigende aard en/of strekking
heeft toegevoegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
(zaaksdossier 16)
hij op of omstreeks 18 maart 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of een of
meerdere andere goederen naar zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam lingeriezaak], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of welke
bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij2], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij2] dreigend de woorden "dit is
een overval, geld, geld, geld!" heet toegevoegd en/of (vervolgens) zijn arm om
de nek van die [benadeelde partij2] heeft geslagen en/of haar mond heeft bedekt zijn hand
en/of (vervolgens) die [benadeelde partij2] (met kracht) door de winkel heeft geduwd en/of
een pashokje in heeft geduwd;
3.
(zaaksdossier 17)
hij op of omstreeks 18 maart 2011 te Nijmegen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een plastic tas (met daarin
onder meer een portemonnee en/of een of meerdere sleutel(s)) en/of een
telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij3], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat hij, verdachte, voornoemde telefoon met kracht uit
handen van voornoemde [benadeelde partij3] heeft getrokken;
4.
(zaaksdossier 1)
hij op of omstreeks 24 november 2010 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met
daarin ondermeer een telefoon, een of meerdere sleutels en een geldbedrag van
ongeveer 165 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde partij4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij4], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij4] (met kracht) naar achteren heeft geduwd en/of (meermalen en/of met
kracht) aan de voonoemde tas heeft getrokken/gerukt en/of (nadat die [benadeelde partij4] zijn broekspijp had vastgegrepen) zich uit de greep van die [benadeelde partij4] heeft losgerukt;
5.
(zaaksdossier 6)
hij op of omstreeks 14 januari 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
(heren)fiets (merk Montego), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
6.
(zaaksdossier 7)
hij op of omstreeks 17 januari 2011 te Nijmegen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop (merk Siemens) en/of
een mobiele telefoon (merk Nokia) en/of een Ipod (merk Apple) en/of een
portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij6], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
7.
(zaaksdossier 8)
hij op of omstreeks 17 februari 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of
meerdere hoeveelhe(i)d(en) geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam tabakszaak] Tabakspeciaalzaak, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij7], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, voornoemde
[benadeelde partij7] dreigend de woorden "overval, overval, weg!", althans woorden van
gelijke dreigend aard en/of strekking heeft toegevoegd en/of (vervolgens) die
[benadeelde partij7] (met kracht) heeft (weg)geduwd (ten gevolge waarvan zij achterover
viel);
8.
(zaaksdossier 9)
hij op of omstreeks 11 maart 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, met
het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een steelpan
en/of een of meerdere kledingstuk(ken), in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde partij8], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte;
Ten aanzien van 05/730840-10
1.
hij op of omstreeks 11 september 2010 te Nijmegen opzettelijk en
wederrechtelijk een stuk gaas van een hekwerk behorende bij een woning
gelegen aan [adres] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij9], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft losgetrokken en/of omgebogen en aldus dat goed heeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 06 september 2010 te Nijmegen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas met inhoud, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij10], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 06 september 2010 tot en met 11 september
2010 te Nijmegen, althans in Nederland, heeft verworven, voorhanden heeft
gehad en / of heeft overgedragen twee bankpassen (SNS met nummer (x)
en/of Rabobank met nummer (x)), terwijl hij ten tijde van het verwerven
of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit/deze door diefstal in elk geval
door enig misdrijf was/waren verkregen;
3.
hij op of omstreeks 21 augustus 2010 te Nijmegen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een handtas met inhoud, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij11], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 21 augustus 2010 tot en met 11 september
2010 te Nijmegen, althans in Nederland, heeft verworven, voorhanden heeft
gehad en / of heeft overgedragen een clubcard, Polo cardnummer [x] en/of
een cinematheekpas nummer [x] en/of een airmilespas nummer [x] en/of
een pas van Kruidvat fotoservice barcode [x] , terwijl hij ten
tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren)
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit/deze door diefstal
in elk geval door enig misdrijf was/waren verkregen;
4.
hij op of omstreeks 21 juni 2010 te Nijmegen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portefeuille (merk
Castelijn en Beerens) met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij12], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 21 juni 2010 tot en met 11 september 2010
te Nijmegen, althans in Nederland, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en
/ of heeft overgedragen een portefeuille (merk Castelijn en Beerens) en/of
een cinematheekpas met nummer [x] en/of een pas van Game Mania met nummer
[x], terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van voormeld(e) goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten
vermoeden dat dit/deze door diefstal in elk geval door enig misdrijf was/waren
verkregen;
Ten aanzien van 05/730843-10
hij op of omstreeks 23 augustus 2010 te Nijmegen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (Sparta Supreme), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij14], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/702005-10).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaken zijn laatstelijk op 31 augustus 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
Ter terechtzitting van 31 augustus 2011 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
Ten aanzien van parketnummer 05/700534-11:
• [benadeelde partij13] (feit 7)
Ten aanzien van parketnummer 05/730840-10:
• [benadeelde partij9] (feit 1)
• [benadeelde partij11] (feit 3)
• [benadeelde partij12] (feit 4).
De officier van justitie, mr. B. Molenaar, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 05/700534-11, feit 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van de onder parketnummer 05/700534-11 als 1 primair, 2, 3 en 5 tot en met 8 tenlastegelegde feiten en terzake van de feiten tenlastegelegd onder parketnummers 05/730840-10 en 05/730843-10 voor zover verdachte die feiten erkent, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en het volgen van een klinische behandeling bij de FPA van Dichterbij of een vergelijkbare instelling voor de maximale duur van de proeftijd.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging af te wijzen.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de benadeelde partij [benadeelde partij13] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering nu deze reeds door de verzekering vergoed zou zijn.
Ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij9], [benadeelde partij11] en [benadeelde partij12] heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen sleutelbossen en laptop aan hem teruggegeven zullen worden.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van de officier van justitie (05/700534-11)
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van alle feiten tenlastegelegd onder parketnummer 05/700534-11. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
Op 27 augustus 2010 is verdachte in eerdere zaken door de rechtbank te Arnhem veroordeeld. De rechtbank heeft in dat vonnis (LJN: BN5151) overwogen dat de politie er niet van uit had mogen gaan dat verdachte, gelet op zijn bijzondere kwetsbaarheid, afstand kon doen van zijn recht op bijstand van een advocaat. In de onderhavige zaak volgt uit het dossier dat de politie met dit vonnis bekend was en dat de politie van oordeel was dat conform die uitspraak gehandeld diende te worden. Desondanks blijkt uit het dossier dat de politie verdachte wederom op 11 maart 2011 afstand heeft laten doen van het consultatierecht met de loutere vermelding van een standaardopmerking. Bovendien is verdachte toch inhoudelijk gehoord omtrent betrokkenheid bij het strafbare feit op 18 maart 2011. Derhalve is sprake van een doelbewuste schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het verweer van de raadsman te verwerpen nu verdachte, gelet op zijn eerdere ervaringen met de politie, weet wat het inhoudt als hij afstand doet van zijn consultatierecht. Subsidiair heeft de officier van justitie aangegeven dat, indien de rechtbank het verweer van de raadsman zou honoreren, het openbaar ministerie alleen niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van feit 8, nu het verhoor van verdachte van 11 maart 2011 enkel op dat feit betrekking had.
Beoordeling
Verhoor 11 maart 2011
In het stamproces-verbaal (p. 34) staat opgenomen dat in het bedrijfsprocessensysteem van de politie Gelderland-Zuid op 13 september 2010 een mutatie is opgenomen waarin is vastgelegd dat verdachte alleen gehoord dient te worden met een advocaat naar aanleiding van een eerdere gerechtelijke uitspraak (zijnde het vonnis van de rechtbank van 27 augustus 2010).
Verdachte is in de onderhavige zaak voor het eerst aangehouden op 11 maart 2011 terzake de verdenking van een winkeldiefstal. In het proces-verbaal van aanhouding wordt vermeld dat de verdenking van de verdachte valt onder de categorie B-zaken van de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor van het College van procureurs-generaal. De verdachte is meegedeeld dat hij kosteloos recht heeft op consultatiebijstand door een raadsman voor de aanvang van het verhoor, dat hij ook afstand kan doen van dat recht en dat hij in plaats van een toegewezen raadsman, voor eigen rekening, een zelf gekozen raadsman mag consulteren. Daarna wordt in het proces-verbaal vermeld dat verdachte verklaarde geen raadsman te willen consulteren omdat dit volgens hem niet nodig was. Verdachte is wel schriftelijke informatie in de Nederlandse taal uitgereikt over de rechtsbijstandsregeling politieverhoor. Kort daarna is eenzelfde procedure gevolgd in het kader van de voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie.
Verdachte is voor het eerst verhoord in de avond van 11 maart 2011, zonder bijzijn van een advocaat en zonder dat hij voorafgaand aan het verhoor een advocaat heeft kunnen raadplegen.
Door raadplegen van BPS hadden verbalisanten kennis kunnen nemen van de mutatie met de verhoorinstructie ‘deze verdachte alleen horen met advocaat’. Uit het dossier volgt echter niet dat de verbalisanten die verdachte het consultatierecht voorgehouden hebben en hem verhoord hebben op 11 maart 2011 kennis hebben genomen van de hiervoor genoemde mutatie danwel wisten van de inhoud hiervan of anderszins op de hoogte waren van het vonnis van de rechtbank van 27 augustus 2011.
Gelet op het voorgaande kan niet gezegd worden dat de verbalisanten door verdachte op 11 maart 2011 zonder bijstand van een advocaat te horen ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Verhoor 18 maart 2011
Nadat in het stamproces-verbaal melding is gemaakt van de mutatie van 13 september 2010 zoals hiervoor weergegeven, wordt vermeld dat op 18 maart 2011 door de tactisch coördinator in het onderzoek aan de raadsvrouw van verdachte is doorgegeven dat de politie op 19 maart 2011 zou starten met het verhoor van verdachte, welk verhoor audiovisueel opgenomen zou worden. Tevens wordt vermeld dat, omdat de raadsvrouw niet bij het verhoor aanwezig kon zijn, de medewerker van de stichting Dichterbij daarbij aanwezig was. Vervolgens wordt het volgende vermeld: ‘in verband met de bijzondere omstandigheid is de verdachte tussen het tijdstip van voorgeleiding na aanhouding en de inverzekeringstelling, niet formeel gehoord. Er is wel een kort gesprek met verdachte gevoerd. Hiervan is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt’.
In het bedoelde proces-verbaal van bevindingen (p. 381 van het dossier) wordt, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
‘Op vrijdag 18 maart 2011 (…) heb ik verbalisant een gesprek gehad met verdachte [verdachte] in de verhoorkamer van het hoofdbureau van politie te Nijmegen. Bij aanvang van het verhoor heb ik verdachte [verdachte] gezegd waarvan hij verdacht werd en tevens gezegd dat hij niet tot antwoorden verplicht was (…) Ik vroeg aan verdachte [verdachte] of het hem duidelijk was waarom hij op het politiebureau zat en ik hoorde dat hij zei dat hij dat niet wist. Hierop heb ik verdachte [verdachte] gezegd dat er een en ander voorgevallen was vandaag in winkels en dat mensen hem gezien hadden dat hij wat gedaan zou hebben. Verdachte [verdachte] zei dat hij zich beriep op zijn zwijgplicht. Hierop heb ik verdachte [verdachte] gevraagd wat hij allemaal gedaan had gedurende de dag. Verdachte [verdachte] vertelde dat hij tot ongeveer half twee gewerkt had en hij daarna naar Dukenburg was geweest en daar met een vriend had afgesproken en vier biertjes had gedronken. Hierna was hij naar de coffeeshop gegaan vlakbij de pizzeria en is toen opgepakt door de politie. Nadat ik verbalisant ongeveer vijf minuten in gesprek was met verdachte [verdachte] belde collega [verbalisant5] op en vroeg me of [verdachte] kon vertellen waar hij de tas had gelaten met een portemonnee daarin. Toen ik verbalisant hierna vroeg hoorde ik dat verdachte [verdachte] zei dat hij niets wilde zeggen over de zaak en zich beriep op zijn zwijgplicht. Ik verbalisant heb verdachte gevraagd waarom hij dan niets wilde zeggen en hoorde dat hij toen zei dat hij niet onder druk gezet wilde worden. Hierop heb ik verbalisant gezegd tegen verdachte [verdachte] dat ik gezien had dat hij in verleden soms wel vertelde wat er voorgevallen was en over zaken wilde praten en dat hij dat soms ook niet wil. Hierop heb ik verbalisant gevraagd hoe dat komt. Ik hoorde dat verdachte [verdachte] zei dat hij zo in elkaar zit. Op de vraag of hij dan morgen wel bereid is te vertellen wat er is gebeurd hoorde ik dat hij zei dat dat zou kunnen maar ook dat het niet zou kunnen. Ik verbalisant hoorde vervolgens opnieuw dat verdachte zich op zijn zwijgplicht wilde beroepen en niet inhoudelijk over de zaak wilde praten. Hierop heb ik verbalisant gezegd dat dat zijn recht is maar dat wij als politie wel onderzoek doen en hem dingen over de zaak gaan vragen. Verdachte is in zijn gedrag soms moeilijk te volgen, maar wel goed verstaanbaar’.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op de inhoud van het hiervoor weergegeven gesprek, dit gesprek aangemerkt moet worden als een verhoor in de zin van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering nu het gesprek vragen inhoudt aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit.
Nu de politie aangeeft dat zij er op 18 maart 2011 van op de hoogte was dat verdachte alleen gehoord diende te worden met een advocaat, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat voornoemd verhoor (doel)bewust zonder advocaat heeft plaatsgevonden. In de onderhavige casus is dat een vormfout. Een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als consequentie van dit handelen of nalaten van de politie is echter alleen dan op zijn plaats ‘als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan’.
Vast staat dat het proces-verbaal bevindingen van het verhoor (door de politie aangeduid als ‘kort gesprek’) van 18 maart 2011 dezelfde dag is opgemaakt en gesloten en ook meteen in het dossier is opgenomen, zodat wat er is besproken buiten aanwezigheid van de advocaat kenbaar is voor alle procespartijen. Vast staat ook dat verdachte voorafgaand aan de verhoren die na 18 maart 2011 plaats vonden telkens overleg heeft kunnen voeren met zijn advocaat danwel dat de advocaat bij die verhoren aanwezig heeft kunnen zijn.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel, dat niet doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, tekort is gedaan aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Ook niet in samenhang met hetgeen hiervoor omtrent het consultatierecht van verdachte is overwogen,
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van 05/700534-11
Bewijsuitsluiting ten gevolge van verhoor 18 maart 2011
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van het verhoor van 18 maart 2011 zal zij dit proces-verbaal van bevindingen inhoudende de verklaring van verdachte uitsluiten van het bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verbalisant die verdachte verhoord heeft op 18 maart 2011 verdachte eveneens op 19 maart 2011 heeft verhoord. In dat laatstgenoemde verhoor refereert de verbalisant aan het verhoor van 18 maart 2011. Gelet daarop en op de inhoud van het verhoor van 18 maart 2011 zoals hiervoor weergegeven, zal de rechtbank ook deze verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van verhoor van 19 maart 2011, uitsluiten van het bewijs.
Feit 1
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 18 maart 2011 tussen 17.22 uur en 17.25 uur heeft een man geprobeerd de kassa van de Zeeman aan de [adres] te Nijmegen te openen. De man kwam, toen hij bij de kassa stond om goederen af te rekenen, onder de klap van de toonbank door en zei tegen de winkelmedewerkster [benadeelde partij1]: ‘dit is een overval’. De man gaf daarbij [benadeelde partij1], die achter de toonbank stond, een harde duw. Daarna begon de man hard aan de kassalade te trekken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige4], het proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd staat dat de verbalisanten verdachte herkennen als de man op de camerabeelden van de Zeeman en het feit dat verdachte na het gebeuren in de omgeving van de Zeeman is aangehouden.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
De camerabeelden van de winkel zijn niet aan het dossier toegevoegd zodat de kwaliteit van de door de politie bekeken beelden, nu de politie daar zelf ook niets over zegt, niet kenbaar is. Wil er gesproken kunnen worden van een betrouwbare herkenning, dan moet vast staan dat het om kwalitatief goed beeldmateriaal ging. Verbalisant [verbalisant5], die de camerabeelden heeft bekeken, vermeldt in een proces-verbaal van bevindingen dat hij verdachte daarop herkende aan zijn kleding en zijn gezicht. De verbalisant geeft daarbij aan dat hij verdachte ambtshalve kent wat de herkenning op 18 maart 2011 als zodanig niet betrouwbaar maakt. Er is te weinig informatie om te kunnen spreken van een echt betrouwbare herkenning. De herkenningen door de verbalisanten [verbalisant4] en [verbalisant6] kenmerken zich door een volstrekt gebrek aan details en duidelijk concreet referentiekader. Derhalve is geen sprake van een betrouwbare herkenning.
Beoordeling
De verdediging heeft niet om toevoeging aan het dossier van de camerabeelden verzocht doch acht toetsing van de betrouwbaarheid van de herkenning op basis van die beelden niet mogelijk.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank echter in het dossier diverse verklaringen en bevindingen die het mogelijk maken de betrouwbaarheid van de herkenning(en) te kunnen toetsen, zonder over de beelden te beschikken.
Aangeefster [benadeelde partij1] heeft verklaard dat vlak na het gebeuren zij en [getuige4] de politie de camerabeelden hebben getoond van de situatie.
Getuige [getuige4], die op 18 maart 2011 werkte in de Zeeman, heeft verklaard dat zij die dag doende was om een verdachte mannelijke klant in de gaten te houden, omdat zijn gedrag haar bijzonder opviel. Op enig moment liep de verdachte in de richting van de kassa/uitgang. Opeens hoorde getuige dat aangeefster,die die dag bij de kassa in de buurt aan het werk was, driemaal achtereen het alarmsignaal belde en dit bleef doen. Getuige liep meteen in de richting van de kassa en zag toen dat aangeefster de winkel in rende en tegen getuige riep ‘hij staat aan de kassa te trekken’. Daarop hebben zij de politie gebeld. Getuige hoorde het signalement dat aangeefster aan de politie doorgaf en getuige sloeg hier meteen op aan, het kon volgens getuige niet anders of dit betrof dezelfde man die zij eerder in de gaten had gehouden. Toen de politie ter plaatse kwam heeft getuige [getuige4] de beveiligingsbeelden aan de politie laten zien. Ze hoorde toen dat de agenten tegen elkaar riepen ‘dat is [verdachte]’. Getuige zag dat dit inderdaad de man was die zij eerder in de gaten gehouden had en hoorde eveneens dat dit de man was die aangeefster terugherkende als de dader, die eerder geprobeerd had de kassa mee te nemen.
Verbalisant [verbalisant5] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot verdachte gerelateerd dat hij op 18 maart 2011 omstreeks 17.45 uur in de Zeeman aan de [adres] te Nijmegen stond. Daar heeft hij de beelden van de overval bekeken. Daarop herkende hij de overvaller op de beelden als verdachte. De verbalisant zag zijn kleding op die beelden en zag dat verdachte een lichtbruine jas aan had. Daarna werd hij naar een lingeriezaak gestuurd waar ook kort daarvoor een overval was gepleegd. Op de beelden van de lingeriezaak zag de verbalisant dat een man binnen kwam die de verbalisant herkende als verdachte. De verbalisant herkende hem aan zijn kleding en aan zijn gezicht. De verbalisant heeft verdachte meerdere malen bekeurd en gehoord in recherchezaken.
Verbalisanten [verbalisant4], [verbalisant5] en [verbalisant5] hebben in hun proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat zij op 18 maart 2011 omstreeks 18.50 uur een onderzoek hebben ingesteld op loca[adres]s], te Nijmegen met betrekking tot verdachte [verdachte], geboren [geboortedatum]. De verbalisanten relateren dat zij omstreeks 17.24 uur de melding kregen naar de Zeeman te Nijmegen te gaan waar even tevoren een poging tot diefstal met geweld had plaats gevonden. Ter plaatse hebben zij de beveiligingsbeelden teruggekeken waarop zij omstreeks 17.23 uur een manspersoon bij de kassa aan zagen komen. Zij herkenden die persoon alle drie meteen als de hen ambtshalve bekende [verdachte]. Zij zagen op de beelden omstreeks 17.24 uur dat [verdachte] onder de klep van de toonbank kroop. Ze zagen ook dat de kassamedewerkster wegliep en dat [verdachte] zich bij de kassa op bleef houden. Tijdens het uitkijken van de beelden hoorden de verbalisanten dat medewerkster [getuige4] vertelde dat de man op de videobeelden dezelfde was als die zij in de gaten gehouden had in de winkel. Van aangeefster [benadeelde partij1] hoorden de verbalisanten dat dit de man was die even tevoren geweld tegen haar gebruikt had en vervolgens trachtte om de kassalade weg te nemen.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning door de verbalisanten zoals gerelateerd in de door hen op ambtseed danwel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen. De verdediging heeft ook niet concreet aangegeven in welk opzicht daartoe wel reden zou zijn. Voorzover de verdediging heeft bedoeld te betogen dat de herkenning minder betrouwbaar is omdat de verbalisant verdachte reeds (ambtshalve) kende merkt de rechtbank op dat in het algemeen een herkenning juist betrouwbaarder is als het gaat om een bekende.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 18 maart 2011 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een kassalade en/of een hoeveelheid
geld, toebehorende aan Zeeman, getracht heeft de kassa te openen/los te
krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin
bestond dat hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij1] dreigend de woorden "dit is
een overval", heeft toegevoegd, waarna hij, verdachte, die [benadeelde partij1] (met kracht) heeft
weggeduwd bij die kassa;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 2
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 18 maart 2011 te 17.30 uur heeft een man geprobeerd geld en/of goederen weg te nemen uit de lingeriezaak [naam lingeriezaak] gelegen aan de [adres] te Nijmegen. De man liep met een artikel naar de kassa en liep vervolgens om het kassablok heen en zei tegen de verkoopmedewerkster [benadeelde partij2] dat het een overval was en dat hij geld wilde hebben. De man pakte [benadeelde partij2] beet en sloeg zijn arm om haar hals heen. De man deed zijn hand voor de mond van [benadeelde partij2] en duwde haar de winkel door waarbij [benadeelde partij2] verschillende keren is gevallen. Daarna gooide de man haar in de paskamer.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de getuigenverklaring van [benadeelde partij3], het proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd staat dat een verbalisant verdachte herkent als de man op de camerabeelden van de winkel en het feit dat verdachte na het gebeuren in de omgeving van de winkel is aangehouden.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
De camerabeelden van de winkel zijn niet aan het dossier toegevoegd waarmee de kwaliteit van de door de politie bekeken beelden, nu de politie daar zelf ook niets over zegt, niet kenbaar is. Wil er gesproken kunnen worden van een betrouwbare herkenning, dan moet vast staan dat het om kwalitatief goed beeldmateriaal ging. De verbalisant [verbalisant5] die de camerabeelden heeft bekeken vermeldt in een proces-verbaal van bevindingen dat hij verdachte daarop herkende aan zijn kleding en zijn gezicht. De verbalisant geeft daarbij aan dat hij verdachte ambtshalve kent, wat de herkenning op 18 maart 2011 als zodanig niet betrouwbaar maakt. Er is te weinig informatie om te kunnen spreken van een echt betrouwbare herkenning.
Beoordeling
De verdediging heeft niet om toevoeging aan het dossier van de camerabeelden verzocht doch acht toetsing van de betrouwbaarheid van de herkenning op basis van die beelden niet mogelijk.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank echter in het dossier diverse verklaringen en bevindingen die het mogelijk maken de betrouwbaarheid van de herkenning(en) te kunnen toetsen, zonder over de beelden te beschikken.
Getuige [benadeelde partij3] heeft verklaard dat zij omstreeks 17.30 uur op 18 maart 2011 in de lingeriezaak [naam lingeriezaak] was. Toen ze zich aan het omkleden was hoorde ze de verkoopster zeggen dat ze iemand ging helpen in de winkel. Vervolgens hoorde ze een mannenstem roepen: ‘dit is een overval, geld geld geld’. Vervolgens hoorde de getuige een hoop kabaal in de winkel, een geluid alsof de verkoopster overal tegen aan geduwd werd. Even later zag en hoorde de getuige de verkoopster tegen het gordijn aanvallen van het pashokje waar getuige in zat. Even later opende een man het gordijn en pakte de tas van getuige. De man was licht getint en had een dikke beige of camelkleurige jas aan.
Verbalisant [verbalisant5] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot verdachte gerelateerd dat hij op 18 maart 2011 omstreeks 17.45 uur in de Zeeman aan de [adres] te Nijmegen stond. Daar heeft hij de beelden van de overval bekeken. Daarop herkende hij de overvaller op de beelden als verdachte. De verbalisant zag diens kleding op die beelden en zag dat verdachte een lichtbruine jas aan had. Daarna werd hij naar de lingeriezaak [naam lingeriezaak] gestuurd waar ook kort daarvoor een overval was gepleegd. Op de beelden van de lingeriezaak zag de verbalisant dat een man binnen kwam die de verbalisant herkende als verdachte. De verbalisant herkende hem aan zijn kleding en aan zijn gezicht. De verbalisant heeft verdachte meerdere malen bekeurd en gehoord in recherchezaken. Op de beelden was duidelijk te zien dat verdachte een kledingstuk omhoog houdt en daarmee naar de balie liep. De medewerkster, [benadeelde partij2], ging met hem in gesprek. Meteen daarna zag de verbalisant op de beelden dat verdachte om de balie heen liep en richting de kassa rende. De verbalisant zag dat verdachte [benadeelde partij2] met een soort wurggreep in de richting van de paskamers smeet.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning door de verbalisant zoals gerelateerd in het door hem op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. De verdediging heeft ook niet concreet aangegeven in welk opzicht daartoe wel reden zou zijn.Voorzover de verdediging heeft bedoeld te betogen dat de herkenning minder betrouwbaar is omdat verbalisant verdachte reeds (ambtshalve) kende verwijst de rechtbank naar het hiervoor onder feit 1 overwogene.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op 18 maart 2011 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of een of
meerdere andere goederen naar zijn gading, toebehorende aan
[naam lingeriezaak],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij2], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin
bestond dat hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij2] dreigend de woorden "dit is
een overval, geld, geld, geld!" heeft toegevoegd en (vervolgens) zijn arm om
de nek van die [benadeelde partij2] heeft geslagen en haar mond heeft bedekt met zijn hand
en (vervolgens) die [benadeelde partij2] (met kracht) door de winkel heeft geduwd en
een pashokje in heeft geduwd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 3
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 18 maart 2011 heeft een man in de winkel [naam lingeriezaak] te Nijmegen een plastic tas met daarin een portemonnee, een bos sleutels en ook een telefoon, een grijze Nokia type E72, van [benadeelde partij3] gestolen. De telefoon heeft de man uit de handen van [benadeelde partij3] gerukt.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de getuigenverklaring van [benadeelde partij2], het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot verdachte waarin gerelateerd staat dat een verbalisant verdachte herkent als de man op de camerabeelden van de winkel en het feit dat de telefoon van aangeefster bij fouillering van verdachte bij hem is aangetroffen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
De camerabeelden van de winkel zijn niet aan het dossier toegevoegd waarmee de kwaliteit van de door de politie bekeken beelden, nu de politie daar zelf ook niets over zegt, niet kenbaar is. Wil er gesproken kunnen worden van een betrouwbare herkenning, dan moet vast staan dat het om kwalitatief goed beeldmateriaal ging. De verbalisant [verbalisant5] die de camerabeelden heeft bekeken vermeld in een proces-verbaal van bevindingen dat hij verdachte daarop herkende aan zijn kleding en zijn gezicht. De verbalisant geeft daarbij aan dat hij verdachte ambtshalve kent wat de herkenning op 18 maart 2011 als zodanig niet betrouwbaar maakt. Er is te weinig informatie om te kunnen spreken van een echt betrouwbare herkenning.
Beoordeling
De verdediging heeft niet om toevoeging aan het dossier van de camerabeelden verzocht doch acht toetsing van de betrouwbaarheid van de herkenning op basis van die beelden niet mogelijk.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank echter in het dossier diverse verklaringen en bevindingen die het mogelijk maken de betrouwbaarheid van de herkenning(en) te kunnen toetsen, zonder over de beelden te beschikken.
Aangeefster heeft verklaard dat, voordat de man uit de paskamer waar zij zich bevond haar tas wegnam, zij een man tegen de verkoopster hoorde zeggen ‘dit is een overval, geld geld geld’. Vervolgens hoorde aangeefster een geluid alsof de verkoopster overal tegen aan geduwd werd. Vlak daarna zag en hoorde aangeefster de verkoopster tegen het gordijn aanvallen van het pashokje waar aangeefster in zat. Even later opende een man het gordijn van de paskamer, pakte de tas van aangeefster (met daarin onder meer een portemonnee en sleutels) van aangeefster en griste de mobiele telefoon (merk Nokia, type E72) uit haar hand. De man was licht getint en had een dikke beige of camelkleurige jas aan.
Getuige [benadeelde partij2], verkoopmedewerkster van de lingeriezaak [naam lingeriezaak], heeft verklaard dat zij op 18 maart 2011 te 17.30 uur in de winkel aanwezig was. Daar heeft een man toen geprobeerd een overval te plegen waarbij de man haar de winkel door heeft geduwd en daarna in de paskamer gegooid waar een cliënt was. Getuige verklaart dat, nadat zij de winkel uit is gerend, de man ondertussen kennelijk de tas van de klant heeft gepakt en de telefoon van de klant uit haar hand heeft gegrepen.
Verbalisant [verbalisant5] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot verdachte gerelateerd dat hij op 18 maart 2011 omstreeks 17.45 uur in de Zeeman aan de [adres] te Nijmegen stond. Daar heeft hij de beelden van de overval bekeken. Daarop herkende hij de overvaller op de beelden als zijnde verdachte ([verdachte]). De verbalisant zag diens kleding op die beelden en zag dat verdachte een lichtbruine jas aan had. Daarna werd hij naar de lingeriezaak [naam lingeriezaak] gestuurd waar ook kort daarvoor een overval was gepleegd. Op de beelden van de lingeriezaak zag de verbalisant dat een man binnen kwam die de verbalisant herkende als verdachte ([verdachte]). De verbalisant herkende hem aan zijn kleding en aan zijn gezicht. De verbalisant heeft verdachte meerdere malen bekeurd en gehoord in recherchezaken. Op de beelden was duidelijk te zien dat verdachte een kledingstuk omhoog houdt en daarmee naar de balie liep. De medewerkster, getuige [benadeelde partij2], ging met hem in gesprek. Meteen daarna zag de verbalisant op de beelden dat verdachte om de balie heen liep en richting de kassa rende. De verbalisant zag dat verdachte getuige [benadeelde partij2] met een soort wurggreep in de richting van de paskamers smeet.
Verdachte is op 18 maart 2011 omstreeks 18.00 uur aangehouden. In het proces-verbaal van aanhouding wordt gerelateerd dat bij de veiligheidsfouillering in de binnenzak van verdachte een grijze mobiele telefoon, merk Nokia, type E72 is aangetroffen.
In een proces-verbaal van bevindingen van 19 maart 2011 is opgenomen dat aangeefster [benadeelde partij3] gehoord is en dat zij heeft gezegd dat zij de mobiele telefoon die bij de overval op de winkel [naam lingeriezaak] van haar is weggenomen weer teruggekregen heeft van de politie en dat zij de telefoon volledig herkende als haar telefoon.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning door de verbalisant zoals gerelateerd in het door hem op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. De verdediging heeft ook niet concreet aangegeven in welk opzicht daartoe wel reden zou zijn. Voorzover de verdediging heeft bedoeld te betogen dat de herkenning minder betrouwbaar is omdat verbalisant verdachte reeds (ambtshalve) kende verwijst de rechtbank naar het hiervoor onder feit 1 en 2 overwogene.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
3.
hij op 18 maart 2011 te Nijmegen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een plastic tas (met daarin
onder meer een portemonnee en meerdere sleutels) en een
telefoon, toebehorende aan [benadeelde partij3],
welke diefstal werd vergezeld van geweld
tegen [benadeelde partij3], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemde telefoon met kracht uit
handen van voornoemde [benadeelde partij3] heeft getrokken;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 4
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 24 november 2010 te Nijmegen zijn omstreeks 14.18 uur van [benadeelde partij4] een tas met daarin een telefoon, merk Nokia met nummer [x], sleutels en een geldbedrag van ongeveer € 165,- gestolen. [benadeelde partij4] had de tas aan haar schouder toen de dader, een man, haar hard tegen haar schouders duwde waardoor zij tegen een deur en vervolgens op de grond viel. De man rukte hard aan haar tas. [benadeelde partij4] pakte de man bij zijn broekspijp vast waarna de man zich hiervan losrukte en met de tas wegliep. De man was getint en had een Marokkaans/Turks uiterlijk.
Op 25 november 2010 (omstreeks 12.15 uur) is twee keer met de gestolen telefoon gebeld met het telefoonnummer van [moeder van verdachte], de moeder van verdachte. Op dezelfde dag is (omstreeks 13.41 uur) twee keer gebeld met het telefoonnummer van [medebewoner van verdachte], een medebewoner van verdachte. Eveneens is op 25 november 2010 met de gestolen telefoon twee keer gebeld (omstreeks 14.43 uur) met het telefoonnummer van [vader van verdachte], de vader van verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die de diefstal heeft gepleegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu geen bewijs voorhanden is dat verdachte direct linkt aan de overval. Niet kan blijken dat het verdachte is geweest die na de overval gebeld heeft en bovendien kan daaruit nog geen handeling van overval worden afgeleid.
Beoordeling
Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 31 augustus 2011 ten aanzien van alle feiten beroepen op zijn zwijgrecht. Gelet op het door aangeefster opgegeven signalement van de dader, de geringe tijd gelegen tussen de diefstal en de gevoerde telefoongesprekken, alsmede het feit dat deze telefoongesprekken gevoerd zijn met de telefoonaansluitingen van de moeder, de vader en de huisgenoot van verdachte, alle drie rechtstreeks in verband te brengen met verdachte, acht de rechtbank, nu verdachte geen verklaring heeft (willen) (ge)geven omtrent de gevoerde telefoongesprekken, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
4.
hij op 24 november 2010 te Nijmegen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met
daarin ondermeer een telefoon, sleutels en een geldbedrag van
ongeveer 165 Euro), toebehorende
aan [benadeelde partij4],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
tegen die [benadeelde partij4], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij4] (met kracht) naar achteren heeft geduwd en
aan de voornoemde tas heeft getrokken/gerukt en (nadat die [benadeelde partij4] zijn broekspijp had vastgegrepen) zich uit de greep van die [benadeelde partij4] heeft losgerukt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 5
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 januari 2011 is in Nijmegen tussen 08.25 uur en 09.40 uur de herenfiets, merk Montegro, kleur beige goud, van [benadeelde partij5] weggenomen vanuit een fietsenrek aan de voorkant van de sporthal de [naam wijkcentrum].
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige1] en de positieve fotobewijsconfrontatie die met [getuige1] plaats heeft gevonden.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij betoogd dat de positieve herkenning van getuige [getuige1] niet bruikbaar is voor de bewijsvoering nu zij op voorhand aan de politie heeft aangegeven dat zij de man met de fiets aan de hand al kent. Bovendien bewijst het feit dat zij zegt dat zij een man zag lopen met een fiets aan de hand, geen diefstal.
Beoordeling
Getuige [getuige1] heeft verklaard dat zij op 14 januari 2011 omstreeks 09.15/09.30 uur werkzaam was bij het wijkcentrum de [naam wijkcentrum]. Zij zag toen een man met een herenfiets (beige/bruin, klein formaat) aan de hand voorbij komen lopen. De man was licht getint. Ze heeft de man gezien binnen het hek van hun terrein met de fiets aan zijn hand, terwijl de man niets bij hen op het terrein te zoeken had. Getuige viel het op omdat de man in de richting van Postweg liep en zelf ook in die buurt woont en omdat ze wist dat hij fietsen steelt.
Even later meldde zich [benadeelde partij5] (13 jaar oud) die bij hen sport. Hij vertelde dat zojuist zijn fiets daar gestolen was.
In het dossier bevindt zich tevens een proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd staat dat getuige [getuige1] bij een meervoudige fotoconfrontatie verdachte aangewezen heeft als de man die zij gezien had met de fiets.
Bij zijn verhoor bij de politie (bij welk verhoor een advocaat aanwezig was) heeft verdachte, nadat hem de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen zijn voorgehouden, verklaard dat hij daar niet over wilde praten.
De rechtbank overweegt dat het feit dat de getuige heeft aangegeven aan de politie dat zij de man die de fiets aan zijn hand had al kende, aan de betrouwbaarheid van de positieve uitslag van de fotoconfrontatie niet afdoet.
Gelet op het door de getuige opgegeven signalement van de man met de fiets, de omschrijving van de fiets, haar herkenning van verdachte bij de fotoconfrontatie, de korte tijd gelegen tussen de waarneming van de man met de fiets en de diefstal en het feit dat verdachte hierover geen verklaring heeft willen geven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde gepleegd heeft, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
5.
hij op 14 januari 2011 te Nijmegen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
(heren)fiets (merk Montego), toebehorende aan [benadeelde partij5],
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 6
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 januari 2011 is tussen 11.00 uur en 11.05 uur te Nijmegen aan de (adres) uit een studentenwoning gelegen boven een tandartspraktijk, van [benadeelde partij6] een laptop, merk Siemens, een mobiele telefoon, merk Nokia, een Ipod, kleur groen en een portemonnee met inhoud gestolen.
Op dezelfde dag, 17 januari 2011, is bij een inkoper in Nijmegen een groene I-pod en een laptop van het merk Siemens aangeboden waarbij de aanbieder de identiteitskaart van verdachte heeft getoond.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen en het feit dat de spullen op dezelfde dag als de diefstal door verdachte zijn aangeboden bij een opkoper.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
Niet bewezen kan worden dat de aanbieder van de goederen ook de dief is. Onduidelijk is immers hoeveel tijd na de diefstal de goederen zijn aangeboden. Er is geen bewijs dat verdachte zelf de goederen heeft aangeboden. Ook kan niet blijken of de aangeboden Ipod en laptop de goederen zijn die bij aangeefster zijn weggenomen.
Beoordeling
Getuige [getuige2] heeft verklaard dat zij op 17 januari 2011 rond 11.00 uur bij de tandarts voor de deur stond. Ze belde aan, de deur ging open en opeens liep een man achter haar aan ook naar binnen. De man liep echter niet naar de wachtkamer. Ze ging op zoek naar de man en opeens zag ze de man op de trap lopen en kwam hij van boven en liep naar beneden. Ze zag dat de man iets onder zijn jas hield. Ze probeerde samen met de tandarts de man tegen te houden maar dat lukte niet en hij verliet heel snel het pand. De man leek Turks, was kleiner dan 1.73m, had een stevig postuur en kort, donker, kalend haar .
Getuige [getuige3] (de tandarts) heeft verklaard dat op 17 januari 2011 een patiënt hem vertelde dat iemand met haar naar binnen was gelopen. Toen hij ging kijken zag hij een hem onbekende man van de trap, die toegang geeft tot de woonruimte van de studenten, af komen. Deze man had iets onder zijn jas. Hij wilde de man laten stoppen, maar deze was niet tegen te houden. Signalement: mogelijk Marokkaanse man, leeftijd 30/35, gezette man, kalend donker haar, rond hoofd.
Verdachte is op 29 maart 2011 omtrent dit feit door de politie verhoord (zijn advocaat was bij het verhoor aanwezig) en heeft zich toen, ook omtrent het aanbieden van de goederen, beroepen op zijn zwijgrecht.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor omtrent de feiten is opgenomen, verwerpt de rechtbank het door de raadsman gevoerde verweer en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde gepleegd heeft, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
6.
hij op 17 januari 2011 te Nijmegen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop (merk Siemens) en/of
een mobiele telefoon (merk Nokia) en/of een Ipod en een
portemonnee met inhoud, toebehorende aan [benadeelde partij6],
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 7
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 februari 2011 om 17.11 uur is uit [naam tabakszaak] Tabakspeciaalzaak te Nijmegen door een man geld uit de kassalade gestolen. De man kwam achter de balie naar de winkelmedewerkster, [benadeelde partij7], toe en riep: ‘overval, overval, weg!”. De man duwde [benadeelde partij7] hard waardoor zij viel. Daarna pakte hij meerdere hoeveelheden geld uit de kassalade en ging weg.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, waarbij het opgegeven signalement past op het uiterlijk van verdachte en de processen-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd wordt dat verbalisanten verdachte herkennen als de man op de camerabeelden van de tabakspeciaalzaak.
De officier van justitie heeft verzocht het verweer van de raadsman omtrent de vordering op basis van artikel 126 nd van het Wetboek van Strafvordering, te verwerpen. Door de later gedane schriftelijke vordering van de officier van justitie is het verzuim, voor zover daarvan al gesproken kan worden, gerepareerd. Door deze werkwijze zijn de belangen van verdachte niet geschonden.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
Uit het dossier volgt dat een aantal verbalisanten verdachte herkent op foto’s en beelden. De processen-verbaal van bevindingen waaruit de herkenning zou volgen alsmede de foto’s moeten worden uitgesloten van het bewijs. Een vordering verstrekken gegevens op basis van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering kan alleen worden gedaan door de officier van justitie. Op 24 februari 2011 zijn de beelden in beslag genomen zonder een schriftelijke of mondelinge vordering van de officier van justitie. De schriftelijke vordering van 10 mei 2011 repareert dit ernstige vormverzuim niet.
Bovendien leiden alle herkenningen aan het euvel dat er geen specifieke details worden gerelateerd die ons inzicht geven waaraan men de persoon herkende als verdachte. Voor de herkenning door de verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] geldt dat tijdens de herkenning verdachte reeds voor hen zat als verdachte en zij gestuurd waren door de informatie dat hij de verdachte van de overval op de tabakswinkel was.
Beoordeling
Vordering op basis van artikel 126 nd Sv
De rechtbank stelt voorop, dat uit de behandeling van het wetsvoorstel ‘Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens’ volgt, dat wanneer een derde op vrijwillige basis gegevens verstrekt, de politie of de officier van justitie die deze gegevens krijgt, die gegevens vervolgens kan gebruiken en dat uit hoofde van zijn taak zal moeten doen als dat in het belang van de opsporing is. Wanneer een derde de informatie uit eigen beweging geeft, hoeft deze niet door de officier van justitie te worden opgevraagd en kan de verstrekte informatie worden gebruikt.
In het proces-verbaal van aanvraag vordering verstrekking historische gegevens ex artikel 126nd, eerste lid Sv (p. 488) staat opgenomen dat kort na de overval door de rechthebbende reeds vrijwillig videobeelden van de overval beschikbaar zijn gesteld.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Overige bewijsmiddelen
Aangeefster heeft de man die de overval heeft gepleegd omschreven. De man had een Marokkaans uiterlijk en een bruinkleurige jas aan van leer of suède. De jas kwam tot net iets onder de broekzakken.
In een proces-verbaal van bevindingen wordt gerelateerd dat aangeefster op 10 maart 2011 gehoord is en gezegd heeft dat de overvaller enkele malen stotterend sprak.
In een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot verdachte wordt door een verbalisant gerelateerd dat op het intranet van politie Gelderland-Zuid aandacht werd gevraagd voor een foto waarop een man was afgebeeld die verdacht werd van het plegen van een overval op [naam tabakszaak] tabakszaak. De verbalisant relateert dat hij deze man herkent als de hem bekende [verdachte], geboren op [geboortedatum]. De verbalisant relateert dat hij de man zeer regelmatig ziet, met name bij de dagopvang van de Iriszorg te Nijmegen. De man heeft een driekwart leren jas en stottert in bijna elke zin die hij spreekt. De rechtbank acht deze herkenning betrouwbaar nu de verbalisant gemotiveerd heeft aangegeven op grond waarvan hij de man op de beelden herkent als verdachte.
In een ander proces-verbaal van bevindingen wordt gerelateerd dat de desbetreffende verbalisanten op 9 maart 2011 verdachte hebben overgebracht naar het hoofdbureau van politie vanwege de administratieve afhandeling van de waarschuwing verblijfsontzegging. De verbalisanten zaten samen met verdachte in een verhoorruimte. Het was de verbalisanten bekend dat verdachte als mogelijke dader genoemd werd voor de overval op [naam tabakszaak] Tabakszaak op 17 februari 2011. Daarom hebben de verbalisanten tijdens de administratieve afhandeling de screenshots van de overval bekeken die door het overvallenteam op het Intranet Gelderland-Zuid waren geplaatst. Omdat de verdachte tegenover hen zat konden zij in één oogopslag de beelden vergelijken. De verbalisanten herkenden verdachte voor 100 % als de verdachte op de beelden van de overval. De verbalisanten beschrijven dat zij verdachte herkenden aan zijn gelaat. Ze zagen dat de haargrens, de dunne plekken in zijn hoofdhaar, de vorm van het hoofd, de vorm van de neus, de stand van de ogen en de wenkbrauwen volledig overeenkwamen. Ook zagen de verbalisanten dat het postuur van verdachte overeenkwam met het postuur van de verdachte op de screenshots. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning nu de verbalisanten gemotiveerd hebben aangegeven op grond waarvan zij de man op de beelden herkennen als zijnde verdachte. Dat de verbalisanten op dat moment bekend waren met het feit dat verdachte verdacht werd van de overval, doet daar niet aan af.
Verbalisant [verbalisant3] heeft de beveiligingsbeelden van [naam tabakszaak] tabakspeciaalzaak van 17 februari 2011 uitgekeken en daaromtrent een proces-verbaal opgemaakt. De verbalisant heeft de fotoafdrukken van de beelden bij het proces-verbaal van bevindingen gevoegd. De verbalisant relateert dat op afbeelding 12 de handen van de overvaller in de kassalade te zien zijn.
Voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
7.
hij op 17 februari 2011 te Nijmegen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan [naam tabakszaak] Tabakspeciaalzaak
welke diefstal werd voorafgegaan van geweld
tegen [benadeelde partij7], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemde
[benadeelde partij7] dreigend de woorden "overval, overval, weg!", heeft toegevoegd en (vervolgens) die
[benadeelde partij7] (met kracht) heeft geduwd (ten gevolge waarvan zij achterover
viel);
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 8
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 maart 2011 zijn in Nijmegen door een persoon meerdere kledingstukken van [benadeelde partij8] gestolen. [benadeelde partij8] had in een kledingwinkel in de Molenpoort Passage twee kledingstukken gekocht voor in totaal € 70,-. De kleding had zij in een plastic tas in haar fietstas gestopt. Omstreeks 17.00 uur had zij haar fiets voor een winkel in Nijmegen gezet en is de winkel binnengegaan. Na ongeveer 5 minuten kwam ze buiten en merkte dat de spullen niet meer in de fietstas zaten.
Op 11 maart 2011 omstreeks 16.50 uur heeft verdachte in een winkel in de Molenpoortpassage te Nijmegen twee truitjes met een winkelwaarde van € 70,- aangeboden. Verdachte zei dat hij het bonnetje was kwijtgeraakt en zei dat zijn moeder de kleding op 10 maart 2011 gekocht had. De winkelmedewerker herkende de kleding echter als kleding die hij eerder die dag, op 11 maart 2011 omstreeks 13.30 uur, had verkocht aan een grote Nederlandse hoogblonde vrouw.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van de medewerker van de winkel, de geringe tijd gelegen tussen de diefstal en het aanbieden van de kledingstukken en het aantreffen van een zoekslag van Google met betrekking tot de kledingwinkel bij de fouillering van verdachte.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij betoogd dat de verklaring van verdachte in deze zaak uitgesloten moet worden van het bewijs gelet op hetgeen hij bij zijn verweer omtrent de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ziend op het verhoor van 11 maart 2011 heeft aangevoerd. Bovendien is er onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte wegnemingshandelingen heeft gepleegd.
Beoordeling
Salduz
Verdachte is in de onderhavige zaak voor het eerst aangehouden op 11 maart 2011 terzake de onder dit feit tenlastegelegde winkeldiefstal. In het proces-verbaal van aanhouding wordt vermeld dat de verdenking van de verdachte valt onder de categorie B-zaken van de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor van het College van procureurs-generaal. De verdachte is door de verbalisant meegedeeld dat hij kosteloos recht heeft op consultatiebijstand door een raadsman voor de aanvang van het verhoor, dat hij ook afstand kan doen van dat recht en dat hij in plaats van een toegewezen raadsman, voor eigen rekening, een zelf gekozen raadsman mag consulteren. Daarna wordt in het proces-verbaal vermeld dat verdachte verklaarde geen raadsman te willen consulteren omdat dit volgens hem niet nodig was. Verdachte is wel schriftelijke informatie in de Nederlandse taal uitgereikt over de rechtsbijstandsregeling politieverhoor. Kort daarna is eenzelfde procedure gevolgd in het kader van de voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie.
Verdachte is voor het eerst verhoord in de avond van 11 maart 2011, zonder bijzijn van een advocaat en zonder dat hij eerst een advocaat heeft kunnen raadplegen.
Naar aanleiding van jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de Hoge Raad geoordeeld (HR 30-06-2009, NJ 2009, 349; LJN BH3079) dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Derhalve dient de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Aangehouden jeugdige verdachten hebben recht op bijstand door een raadsman of vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie.
Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en voornoemd arrest van de Hoge Raad is af te leiden dat er op dit punt zwaardere eisen gesteld worden aan de rechtsbescherming naarmate de persoon van de verdachte kwetsbaarder is.
Uit het dossier blijkt dat verdachte een IQ heeft van 53, hetgeen te vergelijken is met het niveau van een (heel) jong kind, en derhalve een verstandelijke beperking heeft. Ook de rechtbank heeft ter zitting kunnen waarnemen dat het functioneren van verdachte al vrij snel na het eerste contact vragen oproept over het intelligentieniveau waarop hij functioneert, en of alles wel door hem wordt begrepen.
Uit het dossier volgt dat verdachte bij de politie ambtshalve bekend is (als veelpleger).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs van de politie gevergd had mogen worden dat men zichzelf vragen stelde over het functioneren van de hen ambtshalve bekende verdachte en dat de politie hem vervolgens zekerheidshalve had moeten aanmerken als iemand die waarschijnlijk bijzondere bescherming behoefde en derhalve niet als een doorsnee-verdachte kon worden aangemerkt waar het gaat om het uitleggen en begrijpen van procedures en rechten. Daarom kon niet worden volstaan met het door de politie voorhouden van de standaardformuleringen met betrekking tot het recht op consultatiebijstand. De politie had er niet van uit mogen gaan dat verdachte daadwerkelijk afstand kon doen van bijstand door een raadsman.
Derhalve zal de rechtbank het proces-verbaal van verhoor van 11 maart 2011 inhoudende de verklaring van verdachte uitsluiten van het bewijs.
Overige bewijsmiddelen
Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 31 augustus 2011 beroepen op zijn zwijgrecht.
Gelet hierop, gelet op de bewijsmiddelen zoals hiervoor onder de feiten zijn opgenomen en gelet op het korte tijdsbestek gelegen tussen het moment van diefstal en het moment waarop verdachte de kledingstukken in de winkel heeft aangeboden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
8.
hij op 11 maart 2011 te Nijmegen, met
het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen kledingstukken toebehorende aan [benadeelde partij8],
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van 05/730840-10
Feit 1
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 september 2010 is in Nijmegen een stuk gaas van een hekwerk behorende bij een woning gelegen aan [adres], toebehorende aan [benadeelde partij9] losgetrokken en beschadigd. [benadeelde partij9] had zijn woning om 13.00 uur die dag verlaten. Toen hij om 16.45 uur terug kwam zag hij dat aan de zijkant van zijn carport die bij zijn woning hoort een man naar beneden sprong. Even later ontdekte [benadeelde partij9] dat het gaas aan de bovenkant van de afscheiding van zijn carport losgetrokken was en beschadigd was. De man is ter plaatse aangehouden. Het betreft verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden nu verdachte het feit bekend heeft.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het feit vrijgesproken moet worden. Daartoe heeft de raadsman het volgende betoogd.
De verklaring van verdachte die hij heeft afgelegd zonder eerst met een advocaat te hebben gesproken moet uitgesloten worden van het bewijs. Op grond van het dossier is evident dat verdachte een serieuze geestelijke beperking heeft en nauwelijks keuzes kan maken. De Salduz-jurisprudentie houdt de verplichting in voor overheidsdienaren om zich ervan te vergewissen of in een concreet geval de burger genoegzaam is geïnformeerd omtrent zijn uit artikel 6 EVRM voortvloeiende rechten en dat men zich ervan vergewist dat de betrokkene die informatie ook daadwerkelijk heeft begrepen. Dit houdt een zekere onderzoeksplicht in voor de overheid. Nu verdachte afstand heeft gedaan van zijn consultatierecht zonder dat hij voorafgaand daaraan met een advocaat heeft kunnen spreken en in het dossier geen verslaglegging zit waaruit kan blijken wat de politie heeft gedaan om de bedoelde onderzoeksplicht gestalte te geven, is Salduz niet naar behoren nageleefd. Nu geen steunbewijs is voor vernieling zal vrijspraak dienen te volgen.
Beoordeling
Salduz
In het proces-verbaal van aanhouding van 11 september 2010 wordt door verbalisanten vermeld dat de verdenking van de verdachte valt onder de categorie B-zaken zoals genoemd in de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor van het College van procureurs-generaal. Verdachte is meedegedeeld dat hij kosteloos recht heeft op consultatiebijstand door een raadsman voor de aanvang van het verhoor, dat hij ook afstand kan doen van dat recht en dat hij in plaats van een toegewezen raadsman, voor eigen rekening, een zelf gekozen raadsman mag consulteren. Daarna is aangegeven dat verdachte geen sluitend antwoord gaf op de vraag of hij een advocaat wilde consulteren. Aan de verdachte is geen schriftelijke informatie uitgereikt over de rechtsbijstandregeling politieverhoor. In het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met inverzekeringstelling wordt hetzelfde vermeld met dien verstande dat verdachte verklaarde dat hij geen raadsman wilde consulteren omdat verdachte daar geen gebruik van wenste te maken. Verdachte is voor het eerst verhoord op 11 september 2010 zonder bijstand van een advocaat en zonder dat hij eerst een advocaat heeft kunnen raadplegen.
Hetgeen de rechtbank geoordeeld heeft omtrent het gevoerde Salduz-verweer ten aanzien van feit 8, tenlastegelegd onder parketnummer 05/700534-11, geldt ook hier. De rechtbank zal derhalve het proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van verdachte van 11 september 2010 uitsluiten van het bewijs.
Bewijs
Gelet op de bewijsmiddelen zoals hiervoor onder de feiten weergegeven en in aanmerking genomen dat verdachte bij de politie niets heeft willen zeggen omtrent zijn aanwezigheid ten tijde van het feit (verdachte is toen verhoord in het bijzijn van zijn advocaat), acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 11 september 2010 te Nijmegen opzettelijk en
wederrechtelijk een stuk gaas van een hekwerk behorende bij een woning
gelegen aan [adres] toebehorende aan [benadeelde partij9], heeft losgetrokken en aldus dat goed heeft beschadigd
Feit 2
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden. Uit het dossier kan slechts afgeleid worden dat op 11 september 2010 bij verdachte een Albert Heijn pasje is aangetroffen dat op 6 september 2010 uit de tas van [benadeelde partij10] is gestolen. Op grond daarvan kan niet bewezen worden dat het verdachte is geweest die de tas heeft gestolen. Subsidiair is tenlastegelegd dat verdachte in de periode van 6 september 2010 tot en met 11 september 2010 twee bankpassen heeft geheeld. Uit het dossier kan slechts afgeleid worden dat die bankpassen zich ook in de tas van [benadeelde partij10] bevonden die op 6 september is gestolen. Die bankpassen zijn echter niet bij verdachte aangetroffen. Derhalve spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde.
Feit 3
Primair
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Subsidiair
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 21 augustus 2010 is te Nijmegen de handtas van [benadeelde partij11] gestolen. In de handtas bevond zich een clubcard, Polo cardnummer [x], een cinematheekpas nummer [x], een airmilespas nummer [x] en een pas van Kruidvat fotoservice barcode [x].
Alle pasjes zijn op 11 september 2010 naar aanleiding van een fouillering van verdachte bij hem aangetroffen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij betoogd dat enkel het aantreffen van pasjes die ooit gestolen zijn bij iemand, diegene niet zonder meer de dief c.q. de heler maken. Diegene kan de pasjes bijvoorbeeld gevonden hebben.
Beoordeling
Verdachte is op 14 september 2010 in aanwezigheid van zijn raadsman verhoord. In dat verhoor zijn hem de pasjes getoond die in zijn fouillering zijn aangetroffen. Verdachte heeft niet willen verklaren op de vraag hoe hij aan de pasjes komt. Nu verdachte hiervoor geen verklaring heeft willen geven, mede gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven en gelet op de aard van de pasjes, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het moment van voorhanden krijgen van de pasjes wist dat deze door een misdrijf waren verkregen.
De rechtbank acht derhalve het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
3.
hij in de periode van 21 augustus 2010 tot en met 11 september
2010 te Nijmegen,heeft verworven, voorhanden heeft
gehad een clubcard, Polo cardnummer [x] en
een cinematheekpas nummer [x] en een airmilespas nummer [x] en
een pas van Kruidvat fotoservice barcode [x], terwijl hij ten
tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormelde goederen
wist, dat deze door enig misdrijf waren verkregen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 4
Primair
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Subsidiair
De feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 21 juni 2010 is te Nijmegen de portefeuille, merk Castelijn en Beerens, met daarin een cinematheekpas met nummer [x] en een pas van Game Mania met nummer [x], toebehorende aan [benadeelde partij12], gestolen.
De portefeuille en de pasjes zijn op 11 september 2010 naar aanleiding van een fouillering van verdachte bij hem aangetroffen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij betoogd dat enkel het aantreffen van pasjes die ooit gestolen zijn bij iemand, diegene niet zonder meer de dief c.q. de heler maken. Diegene kan de pasjes bijvoorbeeld gevonden hebben.
Beoordeling
Verdachte is op 14 september 2010 in aanwezigheid van zijn raadsman verhoord. In dat verhoor zijn hem de portefeuille en de pasjes getoond die in zijn fouillering zijn aangetroffen. Verdachte heeft niet willen verklaren op de vraag hoe hij aan de portefeuille en de pasjes komt. Nu verdachte hiervoor geen verklaring heeft willen geven, mede gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven en gelet op de aard van de in de tenlastelegging genoemde goederen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het moment van voorhanden krijgen van de portefeuille en de pasjes wist dat deze door een misdrijf waren verkregen.
De rechtbank acht derhalve het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
4.
hij in de periode van 21 juni 2010 tot en met 11 september 2010
te Nijmegen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad een portefeuille (merk Castelijn en Beerens) en
een cinematheekpas met nummer [x] en een pas van Game Mania met nummer
[x], terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van voormelde goed(eren) wist, dat deze door enig misdrijf waren
verkregen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van 05/730843-10
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen nu verdachte het feit bekend heeft.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij betoogd dat de verklaring die verdachte afgelegd heeft zonder eerst met een advocaat te hebben gesproken, uitgesloten moet worden van het bewijs op grond van eenzelfde Salduz-verweer als de raadsman ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 05/730840-10 heeft gevoerd.
Beoordeling
Verdachte is in de onderhavige zaak voor het eerst aangehouden op 3 september 2010 terzake de onder dit feit tenlastegelegde diefstal. In het proces-verbaal van aanhouding wordt vermeld dat de verdenking van de verdachte valt onder de categorie B-zaken van de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor van het College van procureurs-generaal. De verdachte is door de verbalisant meegedeeld dat hij kosteloos recht heeft op consultatiebijstand door een raadsman voor de aanvang van het verhoor, dat hij ook afstand kan doen van dat recht en dat hij in plaats van een toegewezen raadsman, voor eigen rekening, een zelf gekozen raadsman mag consulteren. Daarna wordt in het proces-verbaal vermeld dat verdachte verklaarde geen raadsman te willen consulteren omdat verdachte daarvan afzag. Verdachte is geen schriftelijke informatie uitgereikt over de rechtsbijstandsregeling politieverhoor. Kort daarna is eenzelfde procedure gevolgd in het kader van de voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie.
Verdachte is voor het eerst verhoord op 3 september 2010, zonder bijzijn van een advocaat en zonder dat hij voorafgaand aan dat verhoor een advocaat heeft kunnen raadplegen.
Hetgeen de rechtbank ten aanzien van het Salduz-verweer heeft geoordeeld onder feit 8 van parketnummer 05/700534-11 geldt ook hier. De rechtbank zal derhalve het proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van verdachte van 3 september 2010 uitsluiten van het bewijs.
Voor het overige bevindt zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft begaan. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van 05/700534-11
feit 1 primair en feit 2, telkens:
Poging diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
feit 3:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
feit 4:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
feit 7:
Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
feit 5, 6 en 8, telkens:
Diefstal
Ten aanzien van 05/730840-10
feit 1
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
feit 3 subsidiair en feit 4 subsidiair, telkens:
Opzetheling
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten met name ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportage.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 25 mei 2011;
• beknopte reclasseringsadviezen van Iriszorg, respectievelijk gedateerd 24 januari 2011 en 21 maart 2011, betreffende verdachte;
• een briefrapport van [psychiater], psychiater, gedateerd 4 mei 2011, betreffende verdachte;
• een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 20 juni 2011, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapportage, opgemaakt door drs. [psycholoog], gz-psycholoog, gedateerd 1 augustus 2011, betreffende verdachte en
• een brief van [opnamcoordinator], opnamecoördinator FPA Het knooppunt Dichterbij, gedateerd 22 augustus 2011, betreffende verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke delicten, waarbij de delicten steeds gewelddadiger van karakter worden. Voorts heeft hij rekening gehouden met de inhoud van het rapport van de psycholoog waarin is opgenomen dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en geadviseerd wordt tot een klinische behandeling bij een FPA. Volgens de brief van (opnamecoordinator) kan verdachte op 15 september 2011 opgenomen worden op de FPA van Dichterbij.
Standpunt verdediging
De verdediging kan zich vinden in een straf gelijk aan het voorarrest en het opleggen van een klinische behandeling. De verdediging heeft tevens betoogd dat rekening gehouden moet worden met het feit dat verdachte detentieongeschikt is gebleken.
Beoordeling
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf diefstallen met geweld waaronder twee pogingen.
Dergelijke diefstallen veroorzaken niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers, maar ook binnen de samenleving in het algemeen.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan drie diefstallen en twee helingen.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts dat verdachte reeds diverse malen voor vermogensdelicten is veroordeeld.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat voorts rekening met het feit dat bij verdachte, volgens genoemde rapportage van de psycholoog, sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van lichte zwakzinnigheid en een zwakke persoonlijkheidsopbouw. Het functioneren van verdachte wordt, aldus de rapportage van de psycholoog, in hoge mate gekenmerkt door een beperkt normbesef, een zwakke gewetensfunctie en een verhoogde neiging tot impulsiviteit en snelle behoeftebevrediging in combinatie met een zwakke frustratietolerantie. Er is sprake van oordeel- en kritiekstoornissen. Deze stoornissen bestonden ook ten tijde van het tenlastegelegde en waren van grote invloed op verdachtes gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Er kan bij verdachte nauwelijks gesproken worden van keuzevrijheid of de mogelijkheid tot innerlijk overleg. Verdachte moet derhalve als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Het recidiverisico is hoog en een hulpverlening binnen een dwingend justitieel kader is op dit moment noodzakelijk om het recidiverisico te verlagen. De Forensisch Psychiatrische Afdeling van Stichting Dichterbij te Oostrum kan adequate begeleiding geven bij de stoornissen van verdachte. De gesloten setting verlaagt het recidiverisico. De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt die tot de hare.
Volgens de brief van (opname coordinator) kan verdachte op 15 september 2011 opgenomen worden op de FPA van Stichting Dichterbij.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de geëiste straf alleszins passend en geboden en zal zij de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 1 jaar en 185 dagen waarvan
1 jaar voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (de rechtbank heeft dit berekend op totaal 185 dagen).
De rechtbank ziet aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf onder meer de bijzondere voorwaarde te verbinden, dat verdachte een klinische behandeling dient te volgen binnen de Forensisch Psychiatrische Afdeling ‘Het knooppunt’ van Dichterbij te Oostrum met ingang van 15 september 2011, zulks voor de duur van ten hoogste 3 jaren of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met de reclassering wenselijk acht.
De rechtbank verbindt aan de algemene voorwaarde een proeftijd van 2 jaren. Een langere proeftijd is, gelet op artikel 14b, tweede lid Sr, juncto artikel 14c, eerste lid Sr, niet toegestaan.
Gelet op artikel 14b tweede lid Sr juncto artikel 14c tweede lid Sr, zal de rechtbank aan de bijzondere voorwaarden een proeftijd van 3 jaren verbinden nu, gelet op de aard van de feiten en hetgeen hiervoor is opgenomen omtrent het recidiverisico, sprake is van ernstig recidivegevaar ten aanzien van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
Gelet op de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het moment dat verdachte op 15 september 2011 door middel van justitieel vervoer bij de FPA is binnengebracht en deze straf gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten een computer, een sleutelbos en een sleutel, geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt en gelast derhalve de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende conform artikel 353 lid 2 sub c Sv.
6a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank, overeenkomstig de eis en het gevoerde verweer, de vordering van de officier van justitie afwijzen.
6b. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde¬ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [benadeelde partij13] vordert ten aanzien van het onder 05/700534-11 feit 7 tenlastegelegde een bedrag van € 0,- nu haar schade reeds is vergoed door de verzekering.
De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet ontvankelijk verklaren in de vordering
Hetzelfde geldt voor de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij9] (ten aanzien van parketnummer 05/730840-10, feit 1).
De benadeelde partij [benadeelde partij11] vordert ten aanzien van het onder 05/730840-10, feit 3 tenlastegelegde, een bedrag van € 495,85 terzake materiële schade bestaande uit het kwijtraken van haar bezittingen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat de door haar geleden schade niet rechtstreeks is toegebracht door het jegens verdachte bewezenverklaarde feit, te weten heling. Er bestaat onvoldoende verband tussen de helingshandeling en de door de rechthebbende op het geheelde goed geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door die helingshandeling rechtstreeks schade heeft geleden.
Hetzelfde geldt voor de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij12] (ten aanzien van parketnummer 05/730840-10 feit 4).
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 27, 45, 57, 310, 312, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 05/730840-10 feit 2 primair en subsidiair, feit 3 primair, feit 4 primair tenlastegelegde feiten en van het onder 05/730843-10 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar en 185 (honderdvijfentachtig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- Veroordeelde zal zich op 15 september 2011 te 10.30 uur laten opnemen en verblijven in de Forensisch Psychiatrische Afdeling Het knooppunt van Dichterbij, [adres], nadat hij door middel van justitieel vervoer daar naartoe is gebracht, teneinde zich klinisch te laten behandelen voor de duur van ten hoogste 3 jaren of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met de reclassering wenselijk acht. Veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de FPA zullen worden gegeven;
- Veroordeelde zal zich aansluitend na de behandeling bij de FPA laten opnemen en verblijven in een woonvoorziening en zich houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de hiermee verband houdende (nadere) aanwijzingen van de reclassering, voor zover en voor zolang dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat veroordeelde op 15 september 2011 door het justitieel vervoer bij de FPA Het knooppunt van Dichterbij is aangevoerd op welke dag de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een computer, Acer AN 350pc serienr. [x], kleur zwart in een laptoptas met oplader en instructieboekje; een sleutelbos, [x] en een sleutel, [x], ten behoeve van de rechthebbenden.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/702005-10)
Wijst de vordering af.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij13] (05/700534-11 feit 7), [benadeelde partij9] (05/730840-10 feit 1), [benadeelde partij11] (05/730840-10 feit 3) en [benadeelde partij12] (05/730840-10 feit 4).
Verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Aldus gewezen door:
mr. M.A.E. Somsen, rechter als voorzitter,
mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, rechter,
mr. G.J.M. van Wijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2011.
Mr. Van den Dungen-Dijkstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.