ECLI:NL:RBARN:2011:BT1843

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
743941 - CV EXPL 11-1417
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van een factuur en de kwalificatie van een rechtsverhouding als koopovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, vorderde de eisende partij betaling van een onbetaald gebleven factuur van € 1.200,00, die betrekking had op de levering van diensten en/of zaken aan de gedaagde partij. De eisende partij stelde dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen, terwijl de gedaagde partij dit betwistte en aanvoerde dat hij nooit oud ijzer had gekocht van de eisende partij. De gedaagde verklaarde dat hij in ruil voor het ophalen van oud ijzer, afgewerkte oliefilters en ruiten had afgevoerd, en dat hij onder dwang zijn handtekening op een blanco vel papier had gezet.

De kantonrechter oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat er een rechtsverhouding bestond tussen partijen, waarbij de gedaagde een op geld waardeerbare tegenprestatie had geleverd. De rechter kwalificeerde deze rechtsverhouding als een overeenkomst van koop en verkoop. De kantonrechter wees de vorderingen van de eisende partij af, omdat deze niet voldoende had aangetoond dat er een betalingsverplichting bestond. De enkele ondertekening van de factuur door de gedaagde was niet voldoende om een betalingsverplichting te rechtvaardigen.

Daarnaast werd opgemerkt dat de eisende partij had gehandeld in strijd met de substantiëringsplicht door de factuur pas op het laatste moment aan de rechter en de gedaagde te overleggen. De kantonrechter besloot dat de eisende partij in het ongelijk werd gesteld en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde partij, die in dit geval € 90,00 bedroegen voor reis- en verletkosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Tiel
zaakgegevens 743941 \ CV EXPL 11-1417 \ MvB \ 391 \ kw
uitspraak van 7 september 2011
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde [naam gemachtigde]
tegen
[gedaagde]
h.o.d.n. [handelsnaam ]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 april 2011;
- de faxbrief van 18 juli 2011 met één productie van de gemachtigde van [eisende partij];
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 19 juli 2011.
2. De vordering en het verweer
2.1. [eisende partij] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hem van een bedrag van € 1.379,72, bestaande uit een bedrag van € 1.200,00 ter zake de onbetaald gebleven factuur van 16 oktober 2010, een bedrag van € 29,72 aan vervallen rente en een bedrag van
€ 150,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 1.200,00 vanaf 20 februari 2011 tot aan de dag van algehele voldoening.
[eisende partij] vordert tevens de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf primair 2, subsidiair 14 dagen na betekening van dit vonnis.
2.2. [eisende partij] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij in opdracht van [gedaagde] diensten en/of zaken heeft geleverd. Hij heeft hiervoor een factuur gezonden. Die factuur is door [gedaagde] voor akkoord ondertekend. Ondanks aanmaning en sommatie heeft [gedaagde] de factuur tot op heden onbetaald gelaten.
2.3. [gedaagde] heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij nimmer oud ijzer heeft gekocht van [eisende partij]. [gedaagde] heeft gedurende enkele jaren het oud ijzer bij [eisende partij] opgehaald; in ruil hiervoor heeft hij ook afgewerkte oliefilters en ruiten/ramen die van het bedrijf van [eisende partij] afkomstig waren, afgevoerd en verwerkt.
[gedaagde] voert voorts aan dat hij destijds onder dwang zijn naam heeft gezet op een blanco vel papier. Als hij zijn handtekening niet zou zetten, dan zou hij zijn autosleutels niet van [eisende partij] terug krijgen. Hij heeft niet ingestemd met welk bedrag dan ook.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen is in geschil of tussen partijen een koopovereenkomst is gesloten en zo ja, of [gedaagde] gehouden is tot betaling van de factuur van 16 oktober 2010, zoals [eisende partij] stelt en [gedaagde] gemotiveerd betwist.
3.2. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, is voldoende aannemelijk geworden dat tussen partijen een rechtsverhouding heeft bestaan, uit hoofde waarvan [gedaagde] het oud ijzer van [eisende partij] mocht meenemen. Vast staat ook dat [gedaagde] hiervoor een op geld waardeerbare tegenprestatie leverde door de afgewerkte olie(filters) en ruiten/ramen mee te nemen, zodat [eisende partij], zonder al te grote inspanning, van deze vervuilende zaken op zijn bedrijfsterrein werd ‘verlost’.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet deze rechtsverhouding gekwalificeerd worden als een overeenkomst van koop en verkoop.
3.3. Met betrekking tot de stelling van [eisende partij] dat de verschuldigdheid van de factuur voortvloeit uit de ondertekening van die factuur door [gedaagde] overweegt de kantonrechter het volgende.
De enkele opstelling c.q. verstrekking van een factuur brengt geen betalingsverplichting voor een partij met zich mee. Een factuur is ‘slechts’ de administratieve verwerking van een betalingsverplichting. Er zal dus eerst – in rechte – moeten komen vast staan dat een betalingsverplichting bestaat.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft [eisende partij] niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat partijen een aanvullende tegenprestatie zijn overeengekomen, althans dat [gedaagde] [eisende partij] nog een bedrag van € 1.200,00 verschuldigd zou zijn. De door [eisende partij] gestelde maar door [gedaagde] betwiste ondertekening van de factuur is daarvoor onvoldoende, temeer daar die ondertekening in het licht van artikel 158 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet kan worden aangemerkt als een goedschrift. Oftewel, aan de overgelegde factuur komt slechts ‘vrije’ bewijskracht toe. Naast de factuur heeft [eisende partij] geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat tussen partijen die aanvullende vergoeding is overeengekomen.
Daar komt bij dat door [eisende partij] is erkend dat [gedaagde] een op geld waardeerbare tegenprestatie heeft verricht. Gesteld noch anderszins is gebleken dat die tegenprestatie zó gering was dat partijen het noodzakelijk hebben gevonden een aanvullende prestatie overeen te komen.
Nu [eisende partij] zijn vordering niet, althans onvoldoende feitelijk, heeft onderbouwd, moet de vordering worden afgewezen.
3.4. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat [eisende partij] heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende substantiëringsplicht door de onderhavige factuur pas één dag voor de mondelinge behandeling aan de kantonrechter en de wederpartij te sturen. Op grond van het bepaalde in artikel 111 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering had een kopie van die factuur aan de dagvaarding gehecht moeten worden, ook indien het een – in de woorden van de incassogemachtigde van [eisende partij] – buiten rechte niet betwiste vordering betreft.
Zou de vordering van [eisende partij] zijn toegewezen, dan had hij in ieder geval voor de dagvaarding geen salaris gemachtigde toegekend gekregen.
3.5. [eisende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De kantonrechter ziet in het onderhavige geval aanleiding om op de voet van artikel 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan [gedaagde] reis- en verletkosten toe te kennen, en wel voor een bedrag van € 90,00.
4. De beslissing
De kantonrechter
4.1. wijst de vorderingen af;
4.2. veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] begroot op € 90,00 aan reis- en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2011.