ECLI:NL:RBARN:2011:BU6738

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
218025
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verklaring omtrent arbeidsvermogenschade na verkeersongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 30 september 2011 uitspraak gedaan in een deelgeschil betreffende letselschade. De gelaedeerde, die op 1 mei 1997 als voetganger door een auto is aangereden, heeft verzocht om te verklaren dat de verzekeraar, Turien & Co Assuradeuren C.V., gebonden is aan de conclusies van een door het gerechtshof benoemde arbeidsdeskundige. De verzekeraar had de gelaedeerde in een bodemprocedure gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank zou verklaren dat de gelaedeerde geen arbeidsvermogenschade heeft geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de schade en de gevolgen van het ongeval voor het arbeidsvermogen van de gelaedeerde. De rechtbank oordeelde dat deze onzekerheid niet kan worden opgelost in het kader van het deelgeschil en dat het verzoek om een verklaring niet kan bijdragen aan verdere schikkingsonderhandelingen. Daarom werd het verzoek afgewezen op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure begroot en vastgesteld dat de gelaedeerde recht heeft op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten, die op € 6.510,87 werd vastgesteld. De verzekeraar werd veroordeeld tot betaling van deze kosten. De beslissing is genomen door mr. S.C.P. Giesen en openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 218025 / HA RK 11-212
Beschikking van 30 september 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Arnhem,
verzoeker,
advocaat mr. M.J. de Witte te Amersfoort,
tegen
de commanditaire vennootschap
TURIEN & CO ASSURADEUREN C.V.,
gevestigd te Alkmaar,
verweerster,
advocaat mr. J. Streefkerk te Voorburg.
De partijen worden verder [verzoeker] en Turien genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- het faxbericht met een bijlage van de zijde van [verzoeker] van 15 september 2011
- de mondelinge behandeling op 16 september 2011. Verschenen zijn [verzoeker] vergezeld van mr. De Witte voornoemd, en J.P. Bläcker, teamleider speciale zaken van Turien, vergezeld van mr. Streefkerk voornoemd. Mr. De Witte heeft het standpunt van zijn cliënt aan de hand van pleitaantekeningen uiteen gezet.
2. De beoordeling
2.1. Op 1 mei 1997 is [verzoeker] te Arnhem als voetganger door een auto aange¬reden en gewond geraakt. Turien heeft erkend aansprakelijk te zijn voor het ontstaan van deze aanrijding en dient dan ook de schade te vergoeden die [verzoeker] als gevolg van het ongeval lijdt. Tussen partijen is in geschil wat de schadelijke gevolgen van het ongeval zijn, in het bijzonder voor het arbeidsvermogen van [verzoeker].
2.2. Op verzoek van [verzoeker] heeft deze rechtbank voorlopig deskundigen¬berichten door orthopedisch chirurg dr. J.W.K. Louwerens en neuroloog drs. E.F.J. Poels bevolen. Louwerens heeft gerapporteerd op 15 januari 2005 en Poels op 5 januari 2005. Het rapport van Poels bestaat uit een Geneeskundige rapportage, een Zakelijk rapportage en een losse brief. Van het rapport van Poels maakt een neuropsychologische rapportage van drs. M.A.O. de Bijl van 8 oktober 2004 deel uit. Psychiater prof. dr. G.F. Koerselman heeft op verzoek van partijen op 29 augustus 2006 over de ongevalsgevolgen op zijn vakgebied gerappor¬teerd.
2.3. Bij beschikking van 16 april 2007 heeft deze rechtbank het verzoek van [verzoeker] om een voorlopig deskundigenbericht door een arbeidsdeskundige te bevelen als onvol¬doende ter zake dienend afgewezen. [verzoeker] is van deze beschikking in beroep gekomen. Bij beschikking van 22 januari 2008 heeft het gerechtshof te Arnhem de be¬schik¬king van de rechtbank vernietigd en alsnog een nader onderzoek door registerarbeids¬des¬kundige M.E. Valk bevolen. Haar definitieve rapport dateert van 31 december 2010. Haar rapport is mede gebaseerd op door medisch adviseur drs. M.A.F.M. Peerden op basis van de onder 2.2 genoemde rapporten aangenomen beperkingen. Peerden is door Valk aangezocht met instemming de partijen, aldus Valk op pagina 8 van haar rapport.
2.4. Vervolgens is een geschil gerezen over de betekenis van de bevindingen van Valk. [verzoeker] wil de schade afwikkelen op basis van de bevindingen van Valk. Turien acht zich aan die bevindingen echter niet gebonden. Zij is van mening dat uit de medische expertiserapporten blijkt dat het ongeval niet heeft geleid tot beperkingen die het arbeids¬vermogen van [verzoeker] hebben aangetast. Bovendien heeft zij, mede op basis van het commentaar d.d. 15 april 2011 dat arbeidsdeskundige A.W. Van Kouterik daarop op verzoek van Turien heeft gegeven, inhoudelijke bezwaren tegen het rapport van Valk. Zij wil om deze redenen niet verder onderhandelen op basis van het rapport van Valk.
2.5. Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv voor recht zal verklaren dat Turien bij de omvang van de door [verzoeker] geleden schade zal zijn gebonden aan de conclusies van de deskundige Valk in haar rapport van 31 decem¬ber 2010 en dat bij de bepaling van de omvang van het door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en te lijden verlies aan verdienvermogen als uitgangspunt heeft te gel¬den dat [verzoeker] in de hypothetische situatie zonder ongeval vanaf 1 mei 2000 (na afloop van de studie) tot aan 65 jaar zou werken in een functie op academisch niveau, en het gemiddelde zou hebben verdiend c.q. kunnen verdienen van de door de deskundige in haar rapport geduide functies als junior, medior en senior.
Het verweer van Turien komt voor zover van belang hierna aan de orde.
2.6. Na de indiening van het hiervoor bedoelde verzoek heeft Turien & Co. c.v., hande¬lend in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van de rechtspersoon naar Zwitsers recht Zürich Versicherungsgesellschaft, [verzoeker] gedagvaard voor deze rechtbank en ge¬vorderd te verklaren voor recht dat [verzoeker] geen verlies aan arbeidsvermogen heeft geleden en/of zal lijden als gevolg van het verkeersongeval d.d. 1 mei 1997 (zaaknummer / rolnummer 220261 / HA ZA 11-1258).
2.7. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechtbank een verzoek om beslechting van een deelgeschil afwijst voor zover de verzochte beslissing naar haar oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. In dat verband is het volgende van belang.
2.8. Het rapport van Valk is erop gebaseerd dat uit de in 2.2 bedoelde rapporten volgt dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval beperkt is in zijn arbeidsvermogen. Deze rappor¬ten laten echter ruimte voor (de door partijen gevoerde) discussie over de vraag of er als gevolg van het ongeval beperkingen bij [verzoeker] bestaan die met name in de weg zouden staan aan het genereren van arbeidsvermogen. De rechtbank wijst in dit verband er¬op dat De Bijl en Poels enerzijds ertoe komen als gevolg van door het ongeval veroor¬zaakte cognitieve problemen beperkin¬gen aan te nemen ten aanzien van het werken onder tijdsdruk en bij conflicterende functie-eisen (zie de beant¬woording van vragen 1 en 4 door De Bijl en van vraag 5 door Poels in zijn zakelijke rapportage), maar anderzijds op neuropsychologisch terrein geen percentage blijvende functionele invaliditeit toekennen aan de cognitieve stoornissen (zie de beant¬woording van vraag 4 door Poels in zijn zakelijke rapportage en op pagina 2 van de in 2.2 bedoelde brief van Poels). Dat over de interpretatie van de onder 2.2 bedoelde rapporten in redelijkheid verschil van mening mogelijk is volgt ook daaruit dat het gerechtshof onder punt 3.8 van de beschikking van 22 januari 2008 overweegt dat uit de voorhanden rappor¬ta¬ges niet eenduidig kan worden afgeleid dat bij [verzoeker] geen sprake is van beperkin¬gen ten aanzien van beroepsactiviteiten.
2.9. Met het verzoek van [verzoeker] ligt derhalve ook de vraag voor of uit de in 2.2 bedoelde rapporten moet worden afgeleid dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval niet is beperkt in zijn arbeidsvermogen, zoals Turien stelt en [verzoeker] betwist. Deze vraag, die voorafgaat aan de inhoudelijke beoordeling van het rapport van Valk, is van fun¬damentele aard, in die zin dat bij bevestigende beantwoording ervan de bevindingen van Valk een medische grondslag ontberen en in beginsel niet valt in te zien dat sprake kan zijn van een verplichting van Turien tot vergoeding van schade we¬gens verlies aan arbeids¬ver¬mo¬gen.
Turien heeft aangegeven dat zij met een beslissing van de recht¬bank over deze vraag in het kader van de onderhavige deelgeschilprocedure geen genoegen zal nemen, maar dat zij een bodemprocedure aanhangig zal maken. Dit laatste is inmiddels gebeurd.
2.10. Uit het voorgaande wordt duidelijk dat met het beslechten van het nu voorgelegde deel¬geschil niet de weg vrij zal zijn gemaakt voor verdere schikkingsonderhandelingen tussen partijen. De deelgeschilprocedure is bovendien niet bedoeld om partijen tot onder¬handelingen te dwingen. De verzochte beslissing kan daarom naar het oordeel van de rechtbank onvol¬doen¬de bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek zal, zoals Turien heeft betoogd, op de voet van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
2.11. Ter zake van de kosten geldt het volgende. De mogelijkheid deelgeschillen aan de rechter voor te leggen bestaat pas (relatief) kort. Ten tijde van het indienen van het verzoek was nog onvoldoende in de rechtspraak uitgekristalliseerd onder welke omstandigheden en in welke gevallen met (voldoende) kans van slagen een deelgeschil kan worden ingesteld. Daarom kan op dit moment niet worden gezegd dat het verzoek volstrekt onnodig of onte¬recht is ingediend.
Anders dan Turien heeft opgeworpen is op zich¬zelf niet uitgesloten dat de verzochte beslis¬sing aan een schikking zou hebben kunnen bijdragen (artikel 1019w Rv). Niet-ontvankelijk verklaring is derhalve niet aan de orde. Dat de bijdrage als onvoldoende is beoordeeld (artikel 1019z Rv) betekent niet dat het indienen van het verzoekschrift en het maken van daarmee gepaard gaande kosten in dit geval onredelijk was. Daarom zal tot begroting van de kosten op de voet van artikel 1019aa Rv worden overge¬gaan.
2.12. Turien heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij tegen de begroting van de kosten van het opstellen van het verzoekschrift, die sluit op € 3.576,70, geen bezwaar heeft. In het licht daarvan zal aan de enkele niet nader onderbouwde opmerking ter zitting dat Turien de voorbereidingstijd wat te ruim bemeten acht geen gevolg voor de begroting worden verbonden.
2.13. De rechtbank zal de na indiening van het verzoekschrift door de advocaat van [verzoeker] aan deze zaak bestede tijd begroten op 8 uur. De opgegeven 11:18 uur, waar¬onder 7 uur voor het opstellen van een pleitnota, komt de rechtbank enigszins bovenmatig voor, zoals Turien in haar verweerschrift ook heeft opgeworpen. Het uurtarief van € 265,00, vermeerderd met 6% kantoor¬kosten en 19% BTW, heeft Turien niet betwist. Het door [verzoeker] betaalde griffie¬recht bedraagt € 260,00.
De kosten zullen gelet op het voorgaande worden begroot op € 6.510,87 (€ 265,00 x 8 + 6% + 19% + € 3.576,70 + € 260,00). Als onbetwist verzocht zal Turien worden veroordeeld in de aldus begrote kosten.
3. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af,
begroot de buitengerechtelijke kosten aan de zijde van [verzoeker] op de voet van artikel 1019aa Rv op € 6.510,87 en veroordeelt Turien tot betaling daarvan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2011.