ECLI:NL:RBARN:2011:BV7106

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3979
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor motorvoertuigen categorie C en C/E na herhaalde aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig internationaal vrachtwagenchauffeur die zijn rechterarm heeft verloren door een ongeluk, en de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had op 8 maart 2010 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen in de categorieën C en C/E. Het CBR had eerder, op 22 maart 2004, een verklaring van geschiktheid voor de categorieën B en B/E afgegeven, maar de aanvragen voor C en C/E waren toen geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van 2010 een herhaalde aanvraag was in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er sindsdien technische ontwikkelingen waren geweest die de beoordeling konden beïnvloeden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR de verklaring van geschiktheid voor C en C/E had geweigerd omdat eiser met slechts één arm niet in staat zou zijn om adequaat te reageren in noodsituaties, wat een risico voor de verkeersveiligheid met zich meebracht. Eiser had betoogd dat hij in staat was om een voertuig met één arm te besturen en had een rijtest afgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze test niet voldoende was om aan te tonen dat hij ook in noodsituaties adequaat kon handelen. De rechtbank volgde het standpunt van het CBR dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met die van andere bestuurders die ook een arm missen, omdat zij nog wel over een elleboogfunctie beschikten.

De rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had geweigerd om eiser een verklaring van geschiktheid voor de categorieën C en C/E te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/3979
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[naam] eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J. Eerbeek,
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerster van 2 september 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2010 heeft verweerster geweigerd ten behoeve van eiser een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen van de groep 2-categorieën C en C bij E (hierna: C/E) in het rijbewijzenregister te registreren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 8 april 2010 onder gewijzigde motivering gehandhaafd.
Tegen dit besluit is bij de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld. Bij brief van 4 november 2010 is het beroepschrift ter behandeling doorgezonden aan deze rechtbank.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 8 juni 2011, waarna het onderzoek is gesloten. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. J. Eerbeek, advocaat te Veenendaal. Tevens is [naam werkgever], werkgever van eiser, verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.M. Wolvekamp.
De rechtbank heeft bij beslissing van 8 juni 2011 het onderzoek ter zitting heropend teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten nader te onderbouwen.
Naar de door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Vervolgens is het beroep behandeld tijdens een vervolgzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 27 oktober 2011. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Eerbeek. Tevens zijn namens eiser [namen] als deskundigen verschenen. Voorts was aanwezig [naam werkgever]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door S.J.W. van de Vorstenbosch en A. de Vries, werkzaam als juridisch medewerker respectievelijk deskundige praktische rijgeschiktheid bij het CBR.
Tenslotte heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
3. Overwegingen
Eiser was internationaal vrachtwagenchauffeur. Ten gevolge van een ongeluk is op 8 november 2003 de rechterarm van eiser geamputeerd. In verband hiermee heeft eiser op 29 januari 2004 een eigen verklaring ingediend ten behoeve van registratie van een verklaring van geschiktheid voor een rijbewijs in de categorieën A, B, B bij E (hierna: B/E), C en C bij E (hierna:C/E).
Bij besluit van 22 maart 2004 heeft verweerster een verklaring van geschiktheid voor een rijbewijs in de categorieën B en B/E afgegeven (onder de beperking automatische schakeling (code 10.02) en standaard stuurbekrachtiging (code 40.01)). De verklaring voor de categorieën A, C en C/E heeft verweerster geweigerd. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 augustus 2004 ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het advies van de deskundige praktische rijgeschiktheid heeft verweerster aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat eiser ongeschikt is voor het besturen van motorvoertuigen in de categorieën A, C en C/E, omdat eiser door de amputatie van zijn rechterarm slechts met één arm kan sturen, waardoor de reikwijdte van de arm ten opzichte van het stuur te gering is en tevens de voertuigbeheersing niet gegarandeerd kan worden. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld, zodat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Eiser heeft op 8 maart 2010 opnieuw een eigen verklaring ingediend ten behoeve van registratie van een verklaring van geschiktheid voor een rijbewijs voor categorieën B, B/E, C en C/E.
Verweerster heeft bij besluit van 8 april 2010 een verklaring van geschiktheid verstrekt voor de categorieën B en B/E onder de beperkingen code 10.02 en 40.01. Bij het besluit van gelijke datum heeft verweerster de verklaring van geschiktheid voor de categorieën C en C/E geweigerd. Het tegen deze weigering gemaakte bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank is in de eerste plaats, ambtshalve toetsend, van oordeel dat de aanvraag van
8 maart 2010 een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb betreft. Deze aanvraag is immers evenals de aanvraag van 22 maart 2004 gericht op het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid voor een rijbewijs in de categorieën C en C/E. In een brief van 3 maart 2010 van [naam werkgever], die als bijlage bij de aanvraag is gevoegd, is uiteengezet dat door technische ontwikkelingen die zich sinds de aanvraag in 2004 hebben voorgedaan, diverse aanpassingen aan vrachtwagens mogelijk zijn, zoals een volautomatische versnellingsbak en stuurbekrachtiging. Een vrachtwagen kan daardoor thans met minder handelingen en krachtsinspanning dan voorheen worden bestuurd.
De rechtbank merkt deze technische ontwikkelingen aan als veranderde omstandigheden die de weg openen naar een rechterlijke beoordeling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet op voorhand is uitgesloten dat deze omstandigheden kunnen afdoen aan het eerdere besluit tot weigering van de verklaring van geschiktheid.
Verweerster heeft de verklaring van geschiktheid geweigerd, omdat zij personen
die voor het besturen van een voertuig zijn aangewezen op slechts één arm niet geschikt acht voor rijbewijzen van motorrijtuigen van groep twee, waartoe de categorieën C en C/E behoren. Volgens verweerster, zich daarbij baserend op het oordeel van de deskundige praktische rijgeschiktheid, staat onvoldoende vast dat deze personen in noodsituaties voor een adequate besturing kunnen zorg dragen, hetgeen een te groot risico vormt voor de verkeersveiligheid. Noodsituaties kunnen niet waarheidsgetrouw worden getest of gesimuleerd, zodat er ook geen mogelijkheid bestaat om de rijgeschiktheid van eiser in deze situaties vast te stellen, aldus verweerster.
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Eiser heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat verweerster hem ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden een zienswijze in te dienen voorafgaand aan het primaire besluit van 8 april 2010.
Vast staat echter dat eiser in de bezwaarfase zowel schriftelijk als mondeling - tijdens de hoorzitting - zijn standpunten naar voren heeft kunnen brengen. Hiermee is een eventueel aan het primaire besluit klevend gebrek hersteld, zodat dit betoog niet kan leiden tot het ermee beoogde doel.
Eiser stelt voorts dat verweerster hem de verklaring van geschiktheid voor de categorie C/CE niet mocht weigeren. Hij heeft naar voren gebracht dat hij een rijtest heeft afgelegd op het ADAC testcircuit in Lüneburg, Duitsland. Volgens hem heeft hij hiermee aangetoond dat hij ook in noodsituaties geschikt is een voertuig van de categorie C/CE te besturen.
Niet in geschil is dat eiser een voertuig met slechts één arm kan besturen. De rechtbank is van oordeel dat verweerster zich op grond hiervan op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verklaring van geschiktheid voor de categorie C/CE.
Verweerster heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat aan het besturen van voertuigen van de categorie C/CE, gezien de omvang en het volume van dit type voertuigen, grote risico’s verbonden en dat niet vast staat dat eiser onder alle omstandigheden in staat is het voertuig zo onder controle te houden zoals dat mogelijk is voor bestuurders die geen beperking hebben, hetgeen volgens verweerster wel vereist is. Verweerster heeft zich voorts op het standpunt mogen stellen dat echte noodsituaties niet waarheidsgetrouw kunnen worden getest of gesimuleerd. Dat verweerster eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld een rijtest af te leggen, acht de rechtbank, anders dan eiser, tegen deze achtergrond dan ook niet onzorgvuldig.
In de op eisers eigen initiatief uitgevoerde rijtest heeft verweerster geen aanleiding hoeven zien haar standpunt te wijzigen. Daarbij heeft verweerster mogen betrekken dat eiser weliswaar heeft laten zien dat hij een heel vaardige chauffeur is, maar dat de uitgevoerde rijtest niet ziet op eisers rijgeschiktheid. Ook heeft verweerster in ogenschouw mogen nemen dat tijdens de rijtest geen noodsituaties aan de orde zijn geweest die vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld een plotselinge klapband, terwijl voorts tijdens de testmodule die een onverwacht element bevatte is gebleken dat eiser even de grip op het stuur kwijt was.
Eiser heeft ook aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft er op gewezen dat hem gevallen bekend zijn van personen die ook een arm of een deel van een arm missen en die na een afgelegde rijtest wel een verklaring van geschiktheid hebben verkregen voor de categorie C/CE.
Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen nu de door eiser genoemde personen een (deel van de) onderarm missen en anders dan eiser nog wel de beschikking hebben over een elleboogfunctie of een beperkte armfunctie. De rechtbank volgt verweerster hierin. Op voor de rechtbank overtuigende wijze heeft verweerster - onweersproken - uiteengezet dat deze personen aan een rijgeschiktheidstest zijn onderworpen waarbij is gebleken dat de nog aanwezige elleboogfunctie of armfunctie hen tezamen met de normaal functionerende andere arm in staat stelt tot een goede stuur- en voertuigbeheersing. De situatie van eiser, die een bovenarmamputatie heeft ondergaan en geen (beperkte) armfunctie heeft, is hiermee niet vergelijkbaar.
De stelling van eiser dat niet vast staat dat bestuurders met twee goed functionerende armen wel adequaat reageren in noodsituaties kan hem niet baten. In het geval een bestuurder twee goed functionerende armen heeft moet immers worden aangenomen dat hij fysiek geschikt is om het voertuig in noodsituaties onder controle te houden.
Eiser heeft ten slotte nog aangevoerd dat niet valt in te zien waarom hij wel een verklaring van geschiktheid krijgt voor een voertuig uit de categorieën B/BE, waarmee hij een BE-combinatie van 13.000 kilogram mag besturen en niet voor een voertuig uit de categorie C/CE. Volgens eiser is het rijden van een dergelijke BE-combinatie minder veilig dan het rijden van een C/CE combinatie. De rechtbank kan aan deze stelling van eiser geen consequenties verbinden. Voor een verklaring van geschiktheid voor de categorie B/BE, die valt onder groep 1, hanteert verweerster een andere toets dan voor de categorie C/CE, die valt onder groep 2. Dit onderscheid is gebaseerd op de grootte en gewicht van het voertuig, de risico’s die zijn verbonden aan het besturen van voertuigen uit groep 2 en de tijdsbesteding achter het stuur bij groep 2, waarbij het veelal om beroepschauffeurs gaat. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerster met inachtneming van deze geobjectiveerde factoren een andere beoordeling verrichten bij een verklaring van geschiktheid voor de rijbewijzen uit groep 1, dan bij een verklaring van geschiktheid voor de rijbewijzen uit groep 2.
Welke mogelijkheden eiser vervolgens heeft met het B/BE rijbewijs en hoeveel het gewicht van een door hem te besturen BE-combinatie mag bedragen, is voorzien in de regelgeving die daarop ziet, te weten het Reglement rijbewijzen en de Regeling voertuigen. De desbetreffende bepalingen uit deze regelgeving spelen in het onderhavige geding geen rol.
Conclusie is dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, mr. J.J. Penning en
mr. D.J. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: