ECLI:NL:RBARN:2012:BV6448

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/929 en 11/1985
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering en de kwalificatie van arbeidsovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een Ziektewet-uitkering aan [eiseres 2]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen [eiseres 1] en [eiseres 2] moet worden aangemerkt als een voorovereenkomst, waarbij telkens wanneer [eiseres 2] gehoor gaf aan een oproep, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ontstond. De rechtbank heeft vastgesteld dat met ingang van de vierde oproep een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, waardoor [eiseres 1] verplicht was om het loon door te betalen bij ziekte van [eiseres 2]. De rechtbank heeft de beroepen van [eiseres 1] en [eiseres 2] ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding van [eiseres 1] afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de stellingen van eisers tegen de bestreden besluiten geen doel treffen, en dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 11/929 en 11/1985
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 31 januari 2012.
inzake
1. [eiseres], eiseres,
wonende te Arnhem, vertegenwoordigd door mr. R.C. Eggink,
2. [eiseres], eiseres,
wonende te Doetinchem, vertegenwoordigd door mr. L.Th.B. Grob,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
alsmede
[eiseres 2], partij ex artikel 8:26 van de Awb in zaak 11/929,
te Doetinchem, vertegenwoordigd door mr. L.Th.B. Grob.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 9 november 2010 en 25 januari 2011, uitgereikt door het UWV te Alkmaar.
2. Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft verweerder [eiseres 2] (hierna: [eiseres 2]) medegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij brief van 19 oktober 2010 heeft [eiseres 2] bezwaar gemaakt. De werkgever van [eiseres 2], [eiseres 1] (hierna: [eiseres 1]) heeft op 11 november 2010 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 oktober 2010.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 25 januari 2011 heeft verweerder het gemaakte bezwaar van [eiseres 1] ongegrond verklaard en het besluit van 5 oktober 2010 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft [eiseres 1] beroep ingesteld (geregistreerd onder 11/929). [eiseres 2] heeft zich gesteld als partij in het geding.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 9 november 2010 heeft verweerder het gemaakte bezwaar van [eiseres 2] ongegrond verklaard en het besluit van 5 oktober 2010 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft [eiseres 2] beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen. Vanwege het door [eiseres 1] bij de rechtbank Arnhem ingestelde beroep is de zaak ter verdere behandeling doorgezonden naar deze rechtbank (geregistreerd onder 11/1985).
Verweerder heeft op 28 februari 2011 en 4 april 2011 verweerschriften ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 15 december 2011.
[eiseres 2] is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L.Th.B. Grob, advocaat te Doetinchem. [eiseres 1] is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. van Klaveren-Drost, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
3.1 Op 6 april 2010 heeft [eiseres 2] met [eiseres 1] een schriftelijke overeenkomst gesloten voor de duur van zes maanden, met ingang van 7 april 2010. De overeenkomst heeft betrekking op door [eiseres 2] te verrichten werkzaamheden als aspirant verkoopmedewerker in de onderneming van [eiseres 1].
[eiseres 2] heeft zich met ingang van 9 september 2010 ziek gemeld. Namens [eiseres 1] is hiervan op dezelfde dag ziekteaangifte gedaan.
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft verweerder geweigerd [eiseres 2] een ZW-uitkering toe te kennen ter zake van deze ziekmelding.
Verweerder heeft de daartegen gemaakte bezwaren van [eiseres 2] en [eiseres 1] ongegrond verklaard en het besluit van 5 oktober 2010 gehandhaafd.
3.2 Aan de weigering van de ZW-uitkering ligt ten grondslag dat [eiseres 2] recht heeft op betaling van loon door [eiseres 1] tijdens ziekte, zodat er op basis van het gestelde in artikel 29, eerste lid, van de ZW geen recht op uitkering bestaat. Verweerder stelt zich in dit verband op het standpunt dat, gelet op de tekst van de overeenkomst en de door [eiseres 1] gedane ziekteaangifte, (inmiddels) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan en heeft daarbij gewezen op het bepaalde in artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3 Uit artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW volgt dat – behoudens enige hier niet relevante uitzonderingen – geen ziekengeld wordt uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het BW.
Ingevolge artikel 7:668a, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW geldt vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen meer dan 3 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.
3.4 Eisers hebben aangevoerd dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die op 7 oktober 2010 is geëindigd en dat [eiseres 2] hierna recht heeft op ziekengeld. Eisers hebben er op gewezen dat [eiseres 2], in afwijking van hetgeen schriftelijk is overeengekomen, op vooraf vastgestelde tijden werkzaamheden heeft verricht in de functie van aspirant verkoopmedewerker voor gemiddeld 40 uur per week. Bij indiensttreding zou zijn afgesproken dat [eiseres 2] van maandag tot en met zaterdag van 13.00 tot 18.00 uur zou werken. Ter zitting heeft [eiseres 2] aangegeven dat zij op maandag, woensdag, donderdag, vrijdag en zaterdag hele dagen werkte, gemiddeld 40 uur per week. [eiseres 2] werd tevens geacht vrij te vragen. Hieruit volgt volgens eisers dat aan het verrichten van arbeid geen oproep ten grondslag heeft gelegen. Indien moet worden uitgegaan van een oproep, is [eiseres 2] slechts één keer opgeroepen, zijnde de eerste keer dat zij op haar werk diende te verschijnen.
[eiseres 1] heeft hieraan toegevoegd dat de juistheid van het aantal oproepen wordt betwist. De administrateur zou opzettelijk een valse verklaring hebben afgelegd. Sinds september 2010 doet [eiseres 1] geen zaken meer met dit kantoor. Voorts zou uit de loonstroken van [eiseres 2] blijken dat zij een structureel vast aantal uren heeft gewerkt per week.
3.5 De rechtbank stelt vast dat [eiseres 2] en [eiseres 1] op 6 april 2010 een zogenoemde ‘Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ (hierna: de overeenkomst) hebben gesloten.
In de overeenkomst staat dat de werknemer op afroep werkzaamheden zal verrichten op tijdstippen en gedurende perioden dat daaraan behoefte zal bestaan en nadat werknemer door werkgever daartoe zal zijn opgeroepen. Bij oproeping van de zijde van de werkgever is werknemer niet verplicht aan zodanige oproep gehoor te geven.
In de overeenkomst staat ook dat werknemer aan de overeenkomst geen rechten kan ontlenen met betrekking tot loonbetaling of anderszins, gedurende de perioden dat zij door de werkgever niet is opgeroepen tot het verrichten van werkzaamheden.
In de door [eiseres 2] en [eiseres 1] op 21 mei 2010 op schrift gestelde bijzondere bepaling staat dat de werknemer geen recht heeft op loon over uren waarop de werknemer geen arbeid heeft verricht, om welke reden dan ook (bijvoorbeeld ziekte).
De rechtbank stelt voorts vast dat in de ziekteaangifte is vermeld dat de werknemer als oproep- of invalkracht werkt en dat de werknemer in de laatste 52 weken voor de eerste ziektedag 103 maal is opgeroepen.
3.6 Naar het oordeel van de rechtbank moet de overeenkomst worden aangemerkt als een voorovereenkomst op grond waarvan [eiseres 2] en [eiseres 1] met betrekking tot de duur van elke opdracht een afzonderlijke overeenkomst tot het verrichten van arbeid hebben gesloten en is telkens wanneer [eiseres 2] gehoor gaf aan een oproep een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ontstaan.
Vastgesteld wordt dat ook de ziekteaangifte van 9 september 2010 hiermee in overeenstemming is. Gebleken is dat verweerder in bezwaar op 25 oktober 2010 telefonisch navraag heeft gedaan en dat hetgeen in de ziekteaangifte is vermeld in dat gesprek is bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van hetgeen in de ziekteaangifte en de overeenkomst is vermeld. De rechtbank ziet geen reden om, mede gelet op de in dit opzicht duidelijke tekst en strekking van de overeenkomst, te concluderen dat verweerder hieraan voorbij diende te gaan. Hetgeen eisers zelf over (de aard van) de arbeidsrelatie hebben aangevoerd biedt hiervoor onvoldoende grond. Deze verklaringen van eisers stroken niet met de bedoeling van partijen zoals die uit de overeenkomst valt af te leiden. Voorts hebben eisers geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van het door hen gestelde omtrent de arbeidsrelatie. De rechtbank wijst in dit verband ten slotte nog op de passage in de overeenkomst waarin staat dat werknemer en werkgever verklaren dat geen andere afspraken zijn gemaakt dan die in de overeenkomst zijn neergelegd.
De stelling van [eiseres 1] dat de ziekteaangifte onjuist is en dat de administrateur hierover valse verklaringen heeft afgelegd werpt voor de rechtbank geen ander licht op de zaak. Uit de gedingstukken blijkt niet dat [eiseres 1] reeds in een eerder stadium dan deze procedure te kennen heeft gegeven dat de ziekteaangifte onjuist was en dat deze niet namens haar was gedaan. Bovendien heeft [eiseres 1] haar standpunt niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd.
3.7 Uit het vorenstaande volgt dat met ingang van de vierde oproep een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan en dat [eiseres 1] gehouden was bij ziekte van [eiseres 2] het loon aan haar door te betalen. Verweerder heeft [eiseres 2] ter zake van haar ziekmelding per 9 september 2010 terecht ziekengeld geweigerd.
3.8 De rechtbank is van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen de bestreden besluiten geen doel treffen. De beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.9 Reeds daarom is er geen grond voor toekenning van de door [eiseres 1] verzochte schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
3.10 De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart de beroepen ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding van [eiseres 1] af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 31 januari 2012.