RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/648
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 15 maart 2012.
[B.V.], eiseres,
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door mr. H. Barrahmun,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 januari 2011.
Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft verweerder [werknemer eiseres], werknemer bij eiseres, met ingang van 14 september 2010 een Ziektewet-uitkering toegekend.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 januari 2012. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam], werkzaam op de afdeling Personeelszaken van eiseres en mr. Barrahmun voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Smit, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
[werknemer eiseres] is in dienst bij eiseres sinds februari 1980. Op 28 november 2006 is [werknemer eiseres] ziek geworden en met ingang van 25 november 2006 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen. Op 9 januari 2009 heeft [werknemer eiseres] zijn werkzaamheden bij eiseres hervat, waarbij zijn inkomsten (gedeeltelijk) zijn gekort op zijn WIA-uitkering. Sinds 9 juli 2009 is [werknemer eiseres] gedeeltelijk arbeidsongeschikt en sinds 9 oktober 2009 is [werknemer eiseres] geheel uitgevallen.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat [werknemer eiseres] vanaf 9 juli 2009 recht heeft op een Ziektewet-uitkering, maar dat deze uitkering eerst vanaf 14 september 2010 tot uitbetaling komt, omdat eiseres eerst op deze datum en derhalve niet binnen de voorgeschreven termijn van vier dagen, de eerste ziektedag van [werknemer eiseres] heeft gemeld bij het UWV. Op grond van de wet is een beoordeling uit coulance-overweging niet mogelijk. Uit de aanwezige gegevens valt niet op te maken dat er sprake is van een eerdere ziekteaangifte dan die op 14 september 2010.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Zij heeft -voor zover hier van belang- gewezen op het feit dat [werknemer eiseres] op 12 oktober 2009 via het formulier ‘Wijzigingen doorgeven’ heeft doorgegeven dat hij volledig is uitgevallen. Voorts heeft zij gewezen op het feit dat zij op 4 november 2009 telefonisch heeft geïnformeerd naar de handelwijze in geval van verergering van de klachten bij een reeds bestaand recht van [werknemer eiseres] op een WIA-uitkering. Deze twee meldingen dienen volgens eiseres te worden aangemerkt als ziekmeldingen in de zin van artikel 38a van de Ziektewet (hierna: Zw). Subsidiair heeft eiseres betoogd dat de brief van eiseres aan het UWV van 18 april 2010, waarin zij melding maakt van de hernieuwde ziekmelding op 9 oktober 2009 van [werknemer eiseres], als een ziekmelding dient te worden aangemerkt, zodat in ieder geval vanaf die datum een Ziektewet-uitkering moet worden toegekend.
In artikel 38a, eerste lid, van de Zw is bepaald dat de verzekerde die een werkgever heeft als bedoeld in de eerste afdeling, paragraaf 3, en die aanspraak maakt op ziekengeld in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht is dit op de tweede dag van die ongeschiktheid te melden aan zijn werkgever.
In artikel 38a, tweede lid, van de Zw is bepaald dat de werkgever na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde melding, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk op de vierde dag van de ongeschiktheid tot werken meldt, de eerste werkdag waarop de verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
In artikel 38a, derde lid, van de Zw is bepaald dat indien de werkgever jegens wie de verzekerde recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de melding, bedoeld in het tweede lid, later doet dan in dat lid is voorgeschreven, het ziekengeld niet wordt uitbetaald tot de datum van die melding.
Niet in geding is dat [werknemer eiseres] vanaf 9 juli 2009 recht heeft op een Ziektewet-uitkering. In geschil is de datum vanaf wanneer dit recht tot uitbetaling moet komen.
De rechtbank stelt vast dat nu in het onderhavige geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden op 9 juli 2009, ingevolge het bepaalde in artikel 38a, derde lid, van de Zw de ziekmelding uiterlijk op 12 juli 2009 had moeten plaatsvinden.
Nu de ziekmelding van [werknemer eiseres] op de vierde dag van ongeschiktheid is uitgebleven en derhalve niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig de meldingsplicht vervat in artikel 38a van de Zw, was verweerder gelet op het dwingendrechtelijke karakter van deze meldingsplicht, gehouden de uitbetaling van het ziekengeld te weigeren tot het moment waarop de melding (alsnog) plaatsvond.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet bekend was met deze wettelijke bepaling.
De rechtbank is van oordeel dat deze stelling van eiseres niet kan leiden tot een ander oordeel. Van een werkgever mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de wettelijke regelingen met betrekking tot het recht op ziekengeld. Dit geldt ook voor een onderneming als eiseres en ook in geval van grote drukte bij de afdeling personeelszaken. Een en ander klemt temeer nu eiseres op de hoogte was van de arbeidsongeschiktheidshistorie van [werknemer eiseres]. Daarenboven laat artikel 38a, derde lid, van de Zw geen ruimte voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
Vast staat dat eiseres zowel telefonisch (4 november 2009) als schriftelijk (18 april 2010) bij verweerder heeft geïnformeerd naar de te nemen stappen inzake de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid van haar werknemer [werknemer eiseres]. Op 14 september 2010 heeft eiseres [werknemer eiseres] met het formulier ziekteaangifte ziek gemeld.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat vanaf de datum waarop eiseres [werknemer eiseres] met het formulier ziekteaangifte heeft ziek gemeld, het recht op Ziektewet-uitkering tot uitbetaling kan komen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat de ziekmelding vormvrij is en ook anders dan bij wege van het invullen en toezenden van het formulier kan plaatsvinden. De rechtbank onderschrijft deze nadere stellingname van verweerder.
Dit in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat reeds de brief van eiseres aan het UWV van 18 april 2010 als een ziekmelding van [werknemer eiseres] kan worden aangemerkt. Als onderwerp van de brief is immers vermeld “hernieuwde ziekmelding [werknemer eiseres]” en in de tekst van de brief is opgenomen: “De heer [werknemer eiseres] is op 09-10-2009 (zie bijlage) opnieuw volledig uitgevallen en heeft sindsdien niet meer hervat”.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd waarom eiseres niet reeds vanaf 18 april 2010 aanspraak kon doen gelden op het recht op Ziektewet-uitkering. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond dient te worden verklaard en dat dit besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb moet worden vernietigd. De rechtbank ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit van 14 oktober 2010 en bepaalt dat eiseres met ingang van 18 april 2010 aanspraak heeft op uitbetaling van de Ziektewet-uitkering ten behoeve van [werknemer eiseres].
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 14 oktober 2010;
- bepaalt dat eiseres aanspraak heeft op uitbetaling van Ziektewet-uitkering vanaf 18 april 2010;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 302 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch - Leysma, voorzitter, en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas en mr. W.R.H. Lutjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 15 maart 2012.