RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/2994
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
[naam eiser], eiser, en
[naam eiseres] eiseres,
samen: eisers
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J. Kuik,
het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland, verweerder,
Looye Vastgoed B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb,
gevestigd te Woerden.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 juni 2011.
Op 23 juli 2010 heeft Looye Vastgoed B.V. een watervergunning aangevraagd voor het slopen van opstallen en het bouwen van 3 woningen (deeluitmakend van een bouwplan ter realisatie van een achttal woningen) gelegen in de kern-beschermingszone van een waterkering aan de [naam] ter plaatse van de [adres] te [plaats], percelen kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [nummer] nummers [nummer]
Bij besluit van 5 oktober 2010, verzonden 6 oktober 2010, heeft verweerder de watervergunning op grond van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 aan Looye Vastgeod B.V. verleend onder de in dat besluit opgenomen voorschriften.
Eiser heeft op 15 november 2010 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 oktober 2010.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is door eisers beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 5 september 2011 heeft Looye Vastgoed B.V. zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 januari 2012. Eisers en hun gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.T.G.M. van Dinther-Broeksteeg en R.H.J. van Eimeren. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is ter zitting vertegenwoordigd door J.T.J. Looye.
Ingevolge artikel 7:1 van de Awb, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken bij het bestuurorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.
De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen het in rubriek 2 vermelde besluit van 5 oktober 2010 zelf geen bezwaar heeft aangetekend. De rechtbank constateert dat van de zijde van eiseres op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt. Gelet hierop kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het beroep van eiser is wel ontvankelijk.
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft verweerder aan Looye Vastgoed B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb in het onderhavige geding, een watervergunning op grond van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 verleend voor het slopen van opstallen en het bouwen van drie woningen in de kern- en beschermingszone van een regionale waterkering ter plaatste van de [adres] te [plaats]. Aan de watervergunning heeft verweerder zowel algemene als bijzondere voorschriften verbonden die in de betreffende vergunning zijn neergelegd.
In bezwaar heeft verweerder de watervergunning gehandhaafd met dien verstande dat verweerder toepassing heeft gegeven aan beleidsregel 5.19 van de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland, zoals dat luidt per 1 januari 2011. Het voordien geldende vereiste van aanwezigheid van een goedgekeurd bestemmingsplan is vervallen, volgens verweerder, omdat het toetsen aan een bestemmingsplan geen waterstaatkundig belang dient. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder het standpunt ingenomen dat het bouwplan, dat voorziet in het achterlaten van de aanwezige fundering in het dijklichaam, niet strijdig is met de vergunningsvoorschriften, omdat in vergunningsvoorschrift 3.2 grondkerende muren zijn uitgezonderd van sloop.
Eiser heeft het besluit op bezwaar gemotiveerd bestreden. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
In artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 (hierna: Keur), is bepaald dat het zonder vergunning van het bestuur verboden is gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover, of daaronder werken of (opgaande hout-) beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout-)beplantingen te verwijderen.
Uit artikel 6:13 van de Waterwet, in samenhang bezien met artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet volgt dat artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Keur genoemde vergunning een watervergunning betreft en dat artikel 6.21 van de Waterwet van toepassing is.
Ingevolge artikel 6:21 van de Waterwet wordt een (water)vergunning geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 van de Waterwet of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de Waterwet.
Verweerder heeft in dit verband de ‘Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland 2010’ (hierna: Beleidsregels) vastgesteld.
Paragraaf 4 van de Beleidsregels getiteld ‘Algemene toetsingscriteria ter waarborging van de constructie en waterstaatkundige functie van waterkeringen’ bevat algemene criteria waarvan deel uitmaakt - voor zover in deze procedure van belang - de toetsing aan het profiel van vrije ruimte (ten opzichte van een maatgevend hoogwater berekend op een bepaalde rivierafvoer bij Lobith of bij Borgharen), waardoor dijkversterking zonder sloop en/of andere aanpassingen aan kapitaalintensieve investeringen toch goed mogelijk blijft.
Paragraaf 5.19 getiteld ‘Permanente bouwwerken in de kern- en beschermingszone van een waterkering’ bevat de toetsingscriteria voor - voor zover hier van belang- bouwwerken met een zware/normale fundering bijvoorbeeld een huis. Doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van waterkeringen als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Voor het plaatsen en hebben van bouwwerken in de kern- en beschermingszone van waterkeringen is het van belang dat de waterkerende functie en de stabiliteit van de waterkering is gewaarborgd, dat het doelmatig beheer en onderhoud aan de waterkering niet wordt bemoeilijkt en dat de dijken in de toekomst verstrekt kunnen worden.
Voor zover in de onderhavige zaak van belang maakt van de bijzondere criteria deel uit het criterium dat in de kernzone nieuwbouw van bouwwerken met een normale /zware fundering niet is toegestaan, tenzij het bouwwerk zodanig is geconstrueerd dat de veiligheid van de dijk voor de komende 100 jaar geborgd is.
In artikel 2.4 van de Waterwet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur, gedeputeerde staten gehoord, of provinciale verordening voor daarbij aan te wijzen andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk, onderscheidenlijk een andere beheerder, een veiligheidsnorm wordt vastgesteld.
In titel 2.1 van de Waterverordening Waterschap Rivierenland (hierna: Waterverordening) is daarin voorzien.
In artikel 2.1 van de Waterverordening is bepaald dat titel 2.1 van toepassing is op de regionale waterkeringen die zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaarten.
In artikel 2.2, eerste lid, van de Waterverordening is bepaald dat op de als bijlage 1 bij de verordening behorende kaarten voor elke regionale waterkering of voor elk deel daarvan een veiligheidsnorm is aangegeven.
Eiser heeft betoogd dat het laten vervallen van de overwegingen in de watervergunning met betrekking tot (de aanwezigheid van) een goedgekeurd bestemmingsplan niet wegneemt dat de vergunning in strijd is met het ten tijde van de vergunningverlening vigerende beleid.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet kan worden gevolgd in dit betoog. Het ten tijde van de vergunningverlening betreffende onderdeel van het vigerende beleid viel niet binnen de reikwijdte van de Keur, dat een waterstaatkundig belang dient. Verweerder heeft dit onderkend en vervolgens het bezwaar gegrond verklaard. Ten tijde van het besluit op bezwaar was het betreffende criterium in beleidsregel 5.19, geldend vanaf 1 januari 2011, reeds vervallen. Nu het besluit op bezwaar aan de beleidsregel geldend vanaf 1 januari 2011 dient te worden getoetst, was bedoeld vereiste daarmee niet meer aan de orde.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat nu aannemelijk is dat bij het slopen van de naast [adres] gelegen opstal een betonplaat in het dijklichaam achter zal blijven en het bovendien niet volledig duidelijk is hoe de fundering van de in het dijklichaam te bouwen woning type A vorm zal worden gegeven, mede gelet op het gestelde in beleidsregel 5.19, de watervergunning niet verleend had mogen worden.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
In paragraaf 3 van de vergunningsvoorschriften getiteld ‘Bijzondere voorschriften met betrekking tot het slopen van een bouwwerk gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering’ is in 3.1 bepaald dat bij het slopen van het bouwwerk alle elementen van het bouwwerk uit het dijklichaam moeten worden verwijderd. Eventuele aanwezige funderingspalen moeten in afwijking van het voorgaande, worden verwijderd tot 1,0 meter onder het leggerprofiel dijk.
In 3.2 van voornoemde bijzondere vergunningsvoorschriften is bepaald dat de funderingen en eventuele kelders volledig moeten worden gesloopt met uitzondering van grondkerende muren. De grondkerende muren mogen alleen worden gesloopt in overleg met de toezichthouder.
Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat de bodemplaat en de grondkerende muren één onlosmakelijk geheel met elkaar vormen. Zonder de bodemplaat verliezen de muren hun grondkerende functie. Namens verweerder is benadrukt, dat de constructie van bodemplaat en grondkerende muren in het dijklichaam blijft zitten, om de stabiliteit van de dijk, maar ook van de aangrenzende woningen te waarborgen.
De rechtbank oordeelt dat gelet op de inhoud van het dossier en voornoemde toelichting van de zijde van verweerder ter zitting, van onduidelijkheid over de fundering geen sprake is. Nu in 3.2 van de bijzondere vergunningsvoorschriften is voorzien in de mogelijkheid om de grondkerende muren niet uit het dijklichaam te verwijderen (en is bepaald dat deze muren alleen mogen worden gesloopt in overleg met de toezichthouder), hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming kan worden geacht met het waarborgen van de veiligheid in het beheergebied, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het handhaven van de grondkerende constructie geen aanleiding behoefde te zien de watervergunning te weigeren.
Eiser heeft ten slotte naar voren gebracht dat als gevolg van onduidelijkheid over de constructie van woningtype A, met name ten aanzien van de fundering, verweerder niet adequaat heeft kunnen beoordelen of woningtype A zodanig is geconstrueerd dat de veiligheid van de dijk voor de komende 100 jaar gewaarborgd is zoals is bepaald in paragraaf 5.19 van de Beleidsregels.
De rechtbank is van oordeel dat uit de dossierstukken genoegzaam blijkt op welke wijze de constructie is vorm gegeven. Voorts oordeelt de rechtbank dat uit de toelichting op titel 2.1.van de Waterverordening volgt dat voor de regionale waterkeringen het huidig profiel de norm is. Verweerder heeft aangegeven, dat het huidig profiel veel hoger ligt dan het maatgevend hoogwater. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee op afdoende wijze uiteengezet dat de veiligheid is gewaarborgd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, en
mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.