RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/2280
tussenuitspraak ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 8 mei 2012.
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P.L.O. van de Waarsenburg,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 16 mei 2011.
Bij besluit van 11 november 2010 heeft verweerder geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 26 maart 2012. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Smid, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3.1 Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Op [datum] is zij 18 jaar geworden. Zij heeft een aanvraag ingevolge de Wet Wajong ingediend die door verweerder op 10 augustus 2010 is ontvangen.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. De rechtbank merkt het besluit van 11 november 2010 aan als een weigering om eiseres arbeidsondersteuning toe te kennen op grond van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong, en het bestreden besluit als een besluit tot handhaving van het besluit van 11 november 2010.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres in de periode van 17 januari 2001 tot 1 november 2005 als medewerkster supermarkt duurzaam in staat is geweest minimaal 75% van haar maatmaninkomen te verdienen. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op de vaststelling dat eiseres niet heeft voldaan aan de in de Wet Wajong opgenomen voorwaarde dat zij arbeidsongeschikt is gebleven.
3.3 Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Zij heeft aangevoerd dat zij arbeidsongeschikt is en dat de daaraan ten grondslag liggende beperkingen reeds voor haar 17e verjaardag aanwezig waren als gevolg van anorexia, boulimia, borderline- en gedragsproblematiek. De door haar verrichte werkzaamheden bij de supermarkt heeft zij tot schade van haar gezondheid gedaan.
3.4 Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.
Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Wajong is de jonggehandicapte de ingezetene die na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Ingevolge artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong wordt, indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
Ingevolge artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong wordt de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, alsmede de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a en d van de Wet Wajong - samengevat - heeft de jonggehandicapte op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk, indien hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen en hij de aanvraag heeft ingediend op of na 1 januari 2010.
In het tweede lid is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet eerder ontstaat dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend.
3.5 Aangezien eiseres haar aanvraag heeft ingediend ná 1 januari 2010, heeft verweerder, gelet op artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet Wajong, in samenhang gelezen met artikel 3:6, eerste lid, van de Wet Wajong, terecht beoordeeld of eiseres recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong.
3.6 De rechtbank stelt vast dat verweerder in deze zaak heeft verwezen naar de Instructie beoordeling laattijdige aanvragen Wet Wajong. Deze werkinstructie geeft aan hoe een (laattijdige) aanvraag op grond van de Wet Wajong dient te worden beoordeeld.
Aangezien een aanvrager, teneinde aanspraak te kunnen maken op arbeidsondersteuning, moet voldoen aan een aantal uit de Wet Wajong voortvloeiende (cumulatieve) voorwaarden, is in de werkinstructie gewezen op de mogelijkheid om niet in alle gevallen op dezelfde wijze te werk te gaan.
In de werkinstructie wordt een driestappenplan gevolgd. Stap 1 houdt in dat indien - kort gezegd - tussen het moment van de 17e verjaardag en de aanvraag een arbeidsverleden kan worden vastgesteld, onderzocht dient te worden hoe de aanvrager in werk heeft gefunctioneerd. Indien er een periode is aan te wijzen waarbinnen een aanvrager in staat is geweest om meer dan 75% van zijn maatmaninkomen te verdienen kan op grond van die vaststelling reeds de aanvraag worden afgewezen.
3.7 Verweerder heeft in dit geval gewezen op het arbeidsverleden van eiseres, zijnde de periode 17 januari 2001 tot 1 november 2005, en heeft met toepassing van stap 1 van de werkinstructie de aanvraag afgewezen.
3.8 De rechtbank stelt vast dat eiseres - hoewel niet zonder problemen in het laatste jaar - ruim viereneenhalf jaar als medewerkster supermarkt voor 32 uren per week heeft gewerkt en daarmee samenhangend in de betreffende periode tenminste 75% van haar maatmaninkomen heeft verdiend. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze werkzaamheden passend waren voor eiseres. Eiseres heeft de betreffende werkzaamheden immers gedurende een niet onaanzienlijke periode van viereneenhalf jaar verricht. Er zijn geen aanwijzingen dat het werk van eiseres, buiten het laatste jaar waarin ze dat werk deed, tot excessieve uitval of andersoortige gezondheidsproblemen heeft geleid.
Geoordeeld wordt dan ook dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres gedurende langere tijd vanaf haar 17e verjaardag tenminste 75% van haar maatmaninkomen kon verdienen.
3.9 De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder, door zich tot stap 1 te beperken, het bepaalde in artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong heeft miskend. In navolging van de rechtbank Amsterdam in zijn uitspraak van 2 februari 2012, LJN: BV7983, overweegt de rechtbank dat dit artikellid uitdrukkelijk de mogelijkheid open laat dat een ingezetene binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt (derhalve tot de leeftijd van 23 jaar) alsnog jonggehandicapte wordt op het moment binnen die periode waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte nagelaten te beoordelen of eiseres na afloop van haar dienstverband bij [werkgever] op 1 november 2005, toen zij 21 jaar oud was, ingevolge artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong alsnog als jonggehandicapte zou moeten worden aangemerkt. De werkinstructie houdt hier bij stap 1 geen rekening mee.
De rechtbank overweegt overigens dat eiseres niet als jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Wajong kan worden aangemerkt, reeds niet nu zij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan 11 mei 2007, niet gedurende ten minste zes maanden studerende was.
3.10 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een onvolledige grondslag is gebaseerd. Het bestreden besluit is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid van de Awb.
3.11 Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
De rechtbank ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door te onderzoeken of eiseres op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Indien eiseres als jonggehandicapte moet worden aangemerkt zal verweerder vervolgens moeten onderzoeken of eiseres heeft voldaan aan de in artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong opgenomen voorwaarde dat zij arbeidsongeschikt is gebleven.
Verweerder zal aan het herstellen van het gebrek een toereikend medisch - en wellicht arbeidskundig - onderzoek ten grondslag moeten leggen.
3.12 De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om het gebrek te herstellen bepalen op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
Indien verweerder heeft medegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de rechtbank met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb, het onderzoek sluiten en einduitspraak doen zonder nadere zitting. In de overige in dit artikel genoemde gevallen kan de rechtbank bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft.
3.13 In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
heropent het onderzoek;
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, en mr. B.N. Crol en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2012.
Hoger beroep tegen deze tussenuitspraak kan alleen tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de einduitspraak worden ingesteld.
Verzonden op: 8 mei 2012.