RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/4137
tussenuitspraak ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 24 mei 2012.
[Eiseres], eiseres,
gevestigd te [vestigingsplaats],
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 oktober 2010, bekendgemaakt op 12 november 2010.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het Natuurbeheerplan Gelderland 2011 (hierna: het Natuurbeheerplan) vastgesteld.
Dit besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Verweerder heeft op 20 april 2010 het ontwerp van dit besluit vastgesteld, daarvan kennis gegeven en het van 10 mei 2010 tot en met 21 juni 2010 ter inzage gelegd.
Eiseres heeft tegen het ontwerpbesluit een zienswijze ingediend.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld. Naar de door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 april 2012. Namens eiseres is [directeur] verschenen, directeur van eiseres.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ir. J. van Kuijk en mr. B.M. Menting, beiden werkzaam bij de provincie Gelderland.
Het Natuurbeheerplan vindt zijn grondslag in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009 (hierna: de Subsidieverordening) en vormt het beoordelingskader voor subsidieaanvragen op grond van de Subsidieverordening.
In het Natuurbeheerplan is een kaart opgenomen, waarop is aangeduid voor welke natuurterreinen, landbouwgronden, beheertypen, beheerpakketten of landschapselementen een subsidie kan worden verstrekt. Daartoe zijn percelen aangewezen als een bepaald beheertype met een codering, ook wel aangeduid als de begrenzing. De kaart bestaat uit een beheerkaart die betrekking heeft op het beheerjaar en uit een ambitiekaart, die de gewenste toekomstige situatie weergeeft. In het onderhavige Natuurbeheerplan is de begrenzing van percelen bepalend voor de subsidiëring in het beheerjaar 2011.
Blijkens het beroepschrift zijn de volgende begrenzingen die verweerder in het natuurbeheerplan heeft aangebracht in geding:
1. de begrenzing van de bospercelen met nummer 40479 als N16.01 “droog bos met produktie” en nummer 32408 als N15.02 “dennen- eiken- en beukenbos”;
2. de begrenzing van drie houtwallen als N15 “bos”;
3. de begrenzing van vier bomenrijen als L01.07 “lanen”.
Op de beroepsgronden van eiseres zal – voor zover nodig – in het navolgende worden ingaan.
ad 1. Bospercelen 40479 en 32408
Ter zitting heeft eiseres het beroep ten aanzien van bosperceel 32408 ingetrokken. In geding is dus slechts de begrenzing van bosperceel 40479.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat bosperceel 40479 moet worden begrensd als N17.01 “vochtig hakhout en middenbos”, hetgeen volgens haar conform de feitelijke situatie is en haar tevens een substantieel hogere subsidie oplevert.
Ter zitting is gebleken dat eiseres voor het desbetreffende perceel een lopende subsidie ontvangt op grond van de subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer (SNL), ingaande 1 januari 2011 tot 31 december 2016. Nu de begrenzing bepalend is voor de subsidieverlening in de genoemde periode, heeft eiseres een procesbelang met betrekking tot de beoordeling van de in geding zijnde begrenzing.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de omzetting van het oude subsidiestelsel onder de SNL naar het per 1 januari 2010 in werking getreden nieuwe subsidiestelsel onder de Subsidieverordening beleidsarm heeft plaatsgevonden. Dat wil zeggen dat er geen nieuw beleid wordt gevoerd. Als uitgangspunt is daarbij gekozen dat de lopende beheerovereenkomsten die met de subsidieontvangers zijn gesloten, leidend zijn, in die zin dat bij het omzetten van de oude naar de nieuwe natuurdoelen de afgesloten overeenkomsten het uitgangspunt vormen bij het bepalen van het uiteindelijke natuurbeheertype.
Ter zitting is de rechtbank aan de hand van een vergelijking tussen de lopende beheerovereenkomst, de bij het Natuurbeheerplan 2011 behorende kaart en de bij het Natuurbeheerplan 2009 behorende kaart gebleken dat de beleidsarme omzetting ten aanzien van andere percelen van eiseres dan het onderhavige niet consequent is toegepast, nu daar wél sprake is van een wijziging van het beheertype. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom niet zonder nadere motivering op het standpunt mogen stellen dat de begrenzing van het onderhavige bosperceel, in afwijking van de niet-beleidsarme omzetting van die andere percelen, beleidsarm wordt omgezet. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en in zoverre een gebrek bevat. De rechtbank acht het besluit daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
De rechtbank ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het hiervoor aangeduide gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Daartoe dient verweerder alsnog gemotiveerd te onderbouwen waarom bosperceel 40479 is begrensd als N16.01 “droog bos met produktie” en niet als N17.01 “vochtig hakhout en middenbos”, de door eiseres gewenste optie.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om het gebrek te herstellen bepalen op vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
Indien verweerder heeft medegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de rechtbank met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb, het onderzoek sluiten en einduitspraak doen zonder nadere zitting. In de overige in dit artikel genoemde gevallen kan de rechtbank bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft.
In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Eiseres heeft zich blijkens het beroepschrift op het standpunt gesteld dat de begrenzing van drie houtwallen als N15 “bos” moet worden gewijzigd in “houtwal en houtsingel” of als “landschapszoekgebied”, omdat dit overeenkomt met de feitelijke situatie.
Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder verklaard dat voor landschapsbeheer in 2011 en 2012 geen subsidie beschikbaar is. Indien de door eiseres gewenste begrenzing “houtwal en houtsingel” wordt toegekend, betekent dat niet dat er subsidie zal worden verleend. Er bestaat echter bij verweerder beleidsmatig geen bezwaar om dit vanaf 2013 als zodanig aan te merken en in het natuurbeheerplan op te nemen. Het ziet er niet naar uit dat voor landschapselementen in 2013 subsidie zal worden opengesteld. Het handhaven van de huidige begrenzing N15 “bos”, waarvoor tenminste nog enige subsidie wordt verleend, zal dus voordeliger voor eiseres uitpakken.
Met het oog op het vorenstaande heeft eiseres ter zitting het beroep met betrekking tot dit onderdeel ingetrokken.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de begrenzing van vier bomenrijen als L01.07 “lanen” moet worden gewijzigd in “bomenrij”, omdat dit overeenkomt met de feitelijke situatie.
Ter zitting is komen vast te staan dat het feitelijk om vier bomenrijen gaat en niet om lanen. De gemachtigde van verweerder heeft gezegd dat sprake is van een fout, die ten onrechte niet is hersteld in het Natuurbeheerplan en evenmin in het Natuurbeheerplan 2012. In 2013 zal dit alsnog geschieden. Over 2011 heeft eiseres hiervan geen nadeel, omdat hiervoor geen subsidie beschikbaar is gesteld.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, heeft eiseres dit onderdeel van haar beroep ter zitting ingetrokken.
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak gemotiveerd te onderbouwen waarom bosperceel 40479 is begrensd als N16.01 “droog bos met produktie” en niet als N17.01 “vochtig hakhout en middenbos”.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. W.R.H. Lutjes, rechters, in tegenwoordigheid mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2012.
Hoger beroep tegen deze tussenuitspraak kan alleen tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de einduitspraak worden ingesteld.
Verzonden op: 24 mei 2012.