ECLI:NL:RBARN:2012:BX0880

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900534-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het onttrekken van een minderjarige aan het wettelijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 10 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn dochter, geboren in 2001, zonder toestemming van zijn ex-vrouw naar de Verenigde Staten had meegenomen. De verdachte heeft zijn dochter van het schoolplein van de Cavaljéschool in Ede gehaald en haar daar meer dan 16 maanden vastgehouden. De rechtbank oordeelde dat de Amerikaanse uitspraak waarop de verdachte zich baseerde, geen rechtskracht had in Nederland, omdat er geen verlof tot tenuitvoerlegging was verleend door een Nederlandse rechter. De rechtbank heeft vastgesteld dat op het moment van de ontvoering het ouderlijk gezag over de dochter gezamenlijk door beide ouders werd uitgeoefend, en dat de moeder het feitelijke gezag had. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij voor immateriële schadevergoeding toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van het onttrekken van een kind aan het gezag van de andere ouder en de gevolgen daarvan voor zowel het kind als de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/900534-09
Datum zitting : 26 juni 2012
Datum uitspraak : 10 juli 2012
VERSTEK
Vonnis van de rechtbank in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. J.P.A van Schaik, advocaat te Veenendaal (niet verschenen).
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2009 tot en met 26 september 2010, te Ede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die beneden de 12 jaar oud was, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag ([moeder van slachtoffer] moeder van [slachtoffer]) of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die [slachtoffer] ([slachtoffer]) meegenomen vanaf het schoolplein van de Cavaljéschool en haar vervolgens in een auto weggevoerd met als uiteindelijke eindbestemming Pennsylvania in de Verenigde Staten van Amerika en/of die [slachtoffer] ([slachtoffer]) vervolgens daar ongeveer 16 maanden te houden en daarmee te onttrekken aan het wet-tig gezag van die [moeder van slachtoffer] (woonachtig te Ede).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 26 juni 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen. Zijn raadsman mr. Van Schaik voornoemd, is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen [moeder van slachtoffer], bijgestaan door haar raadsman: mr. M.L.E. Storm van ’s Gravenzande.
De officier van justitie, mr. P.A. Boer, heeft gerekwireerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 mei 2009 heeft verdachte in Ede tezamen met een ander zijn dochter, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) geboren op [geboortedatum] 2001, vanaf het schoolplein van de Cavaljéschool meegenomen en haar in een auto weggevoerd. Uiteindelijk is [slachtoffer] – via andere landen- naar Pennsylvania in de Verenigde Staten van Amerika gebracht. Op 27 september 2010 is [slachtoffer] naar Nederland teruggekeerd en sindsdien woont zij bij haar moeder.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte en mevrouw [moeder van slachtoffer] tezamen het gezag hadden over [slachtoffer], zoals blijkt uit de beschikking van rechtbank Arnhem van 20 februari 2009. Verdachte heeft zich gebaseerd op een uitspraak van een Amerikaanse rechter d.d. 20 mei 2009. Hij heeft opzettelijk ervoor gekozen deze uitspraak niet door een Nederlandse rechter te laten erkennen. Door desalniettemin [slachtoffer] van het schoolplein mee te nemen, heeft hij zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van [slachtoffer] aan het gezag van haar moeder.
Beoordeling door de rechtbank
Allereerst zal de rechtbank de vraag beantwoorden aan wie in de tenlastegelegde periode het wettelijk gezag over [slachtoffer] was toegekend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte en [moeder van slachtoffer] zijn op 29 februari 2000 in de Verenigde Staten gehuwd. Uit dit huwe-lijk is op [geboortedatum] 2001, in de Verenigde Staten waar partijen woonden, [slachtoffer] geboren. In sep-tember 2002 zijn verdachte en [moeder van slachtoffer] uit elkaar gegaan. In het kader van een lopende proce-dure in de Verenigde Staten, hebben partijen op 28 februari 2002 een overeenkomst getroffen waarbij zij afspraken dat beide ouders het juridische en feitelijke gezag over [slachtoffer] uitoefenen, gevolgd door een nieuwe afspraak op 19 september 2002, inhoudende dat beide ouders het juri-dische gezag over [slachtoffer] behouden en dat de moeder primair het feitelijke gezag heeft en voorts dat de moeder toestemming heeft om met [slachtoffer] in Kiev te gaan wonen en dat verdachte bezoekrecht heeft. Beide overeenkomsten zijn goedgekeurd door de Amerikaanse rechter. Met instemming van verdachte is [moeder van slachtoffer] in mei 2003 met [slachtoffer] in Nederland gaan wonen. Bij uitspraak van een Amerikaanse rechter van 15 juni 2007 is tussen verdachte en [moeder van slachtoffer] de echtscheiding uitgesproken. Deze beslissing is in kracht van gewijsde gegaan.
Omdat [slachtoffer] sinds mei 2003 in Nederland verblijft, hier naar school gaat en is ingebed in de Nederlandse samenleving, moet de vraag naar het ouderlijk gezag worden beoordeeld naar Nederlands recht (in gelijke zin: US District Court for the Eastern District of Pennsylvania van 3 maart 2010 in de door [moeder van slachtoffer] aangespannen teruggeleidingsprocedure op basis van het Haags Kinderontvoeringsverdrag). Op dezelfde grond heeft de Nederlandse rechter ook rechts-macht om te beslissen over deze kwestie (vgl. Gerechtshof Arnhem 24 mei 2001, rov. 4.4 en 4.6).
Ingevolge artikel 1:251 Burgerlijk Wetboek blijven beide ouders na echtscheiding gezamenlijk het gezag uitoefenen, tenzij de rechter het gezag aan één van hen toekent (artikel 1:251a BW). Dat laatste was op 27 mei 2009 niet het geval.
Uit het voorgaande volgt dat zowel naar Amerikaans recht (de 'geformaliseerde' partij-afspraken van 28 februari en 19 september 2002) als naar Nederlands recht (artikel 1:251 BW) op 27 mei 2009 het ouderlijk gezag over [slachtoffer] door beide ouders werd uitgeoefend. Eerst bij uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 mei 2010 is het tot dan toe gezamenlijk uitgeoefende gezag over [slachtoffer] beëindigd en is aan [moeder van slachtoffer] het eenhoofdig gezag over [slachtoffer] toegekend. Deze, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, uitspraak is bevestigd bij beschikking van het gerechtshof Arnhem van 5 april 2012. Dat brengt mee dat in de periode 3 mei 2010 tot en met 26 september 2010 [moeder van slachtoffer] het eenhoofdige gezag over [slachtoffer] had.
Verdachte heeft zich bij zijn verhoor beroepen op een uitspraak van the Court of Common Pleas of Lehigh County van 20 maart 2009. In deze uitspraak is bepaald:
"2) Sole legal and primary physical custody of the parties' minor child, [slachtoffer], born [geboortedatum], 2001, are with the Father. (…)
6) Father may obtain custody of the child at any place that she may be found, whether in the United States or in any other country. (…)
10) Father shall be provided with the physical custody of the child instantly and shall transport the child to Lehigh County, Pennsylvania, without need of further court action or restriction by any other court or any other official."
Deze Amerikaanse rechterlijke uitspraak kan evenwel geen verandering brengen in de gezagsituatie omtrent [slachtoffer] zoals hiervoor beschreven. Allereerst is ten aanzien van dit Amerikaanse vonnis geen verlof tot tenuitvoerlegging gegeven door de Nederlandse rechter (een zgn. exequa-turprocedure) zodat het vonnis in Nederland geen rechtskracht heeft. Bovendien was de Ameri-kaanse rechter niet bevoegd een dergelijke beslissing te geven wegens het ontbreken van rechtsmacht, zo oordeelt de rechtbank in navolging van het Gerechtshof Arnhem in zijn beslissing van 24 mei 2011.
Door zonder instemming van [moeder van slachtoffer] [slachtoffer] mee te nemen naar Amerika en haar daar te houden, heeft verdachte [slachtoffer] aan het wettig gezag en aan het door moeder uitgeoefende opzicht onttrokken. Ook de ouder die -mede- het gezag heeft over een minderjarig kind, kan het kind aan het gezag en opzicht van de andere ouder onttrekken (HR 15 februari 2005, NJ 2005, 218 = LJN AR8250; HR 23 augustus 2005, LJN AT5802).
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 27 mei 2009 tot en met 26 september 2010, te Ede, tezamen en in vereni-ging met een ander, opzettelijk een minderjarige die beneden de 12 jaar oud was, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2001, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag ([moeder van slachtoffer] moeder van [slachtoffer]) of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met een ander die [slachtoffer] ([slachtoffer]) meegenomen vanaf het schoolplein van de Cavaljéschool en haar vervolgens in een auto weggevoerd met als uiteindelijke eindbestemming Pennsylvania in de Verenigde Staten van Amerika en heeft verdachte die [slachtoffer] ([slachtoffer]) vervolgens daar ongeveer 16 maanden gehouden en daarmee ont-trokken aan het wettig gezag van die [moeder van slachtoffer] (woonachtig te Ede).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Zo verdachte zich, ook al is door of namens hem ter zitting niet het woord gevoerd ter verdediging, op het standpunt zou stellen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, omdat hij handelde overeenkomstig een beschikking van de Court of Common Pleas of Lehigh County van 20 mei 2009, overweegt de rechtbank als volgt. Vanwege de grote publicitaire belangstelling voor de onderhavige zaak, zal de rechtbank toch nader ingaan op dit veronderstelde verweer.
Bij beschikking van 20 mei 2009 heeft de Court of Common Pleas of Lehigh County bepaald dat het eenhoofdig gezag bij verdachte berust (zie hiervoor).
Op grond van artikel 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen beslissin-gen gegeven door vreemde rechters, niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij daartoe verlof wordt gevraagd, zoals omschreven in de artikelen 985-944 van dat Wetboek.
Artikel 8 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen bepaalt (voor zover thans van belang) dat personen die stellen dat een kind in strijd met het recht betreffende het gezag is overgebracht of wordt vastgehouden, zich kunnen richten tot de centrale autoriteit van hetzij de gewone verblijfplaats van het kind, hetzij van iedere andere Verdragsluitende Staat, met het verzoek om behulpzaam te zijn bij het verzekeren van de terugkeer van het kind.
Verdachte heeft zich eerst op 6 juli 2009 tot de Nederlandse rechter gewend om verlof te vragen tot tenuitvoerlegging van de beschikking van de Court of Common Pleas. Dit verzoek is afgewezen bij beschikking van de rechtbank Arnhem op 21 juni 2010. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem op 24 mei 2011 geoordeeld dat de Amerikaanse rechter niet bevoegd was kennis te nemen van het (aan die beschikking voorafgaande) verzoek van verdachte tot toekenning aan hem van het gezag en dat de beschikking van de Court of Common Pleas van 20 mei 2009 niet voor erkenning in Nederland vatbaar is.
In het kader van de gevoerde teruggeleidingsprocedure op grond van het Haags Kinderontvoe-ringsverdrag in Amerika heeft (onder andere) de United States Court of Appeals Third Circuit uitspraak gedaan. In die uitspraak is opgenomen dat de beschikking van de Court of Common Pleas of Lehigh County nietig was totdat die beschikking bij een Nederlandse rechtbank was ingeschreven.
Nu genoemde beschikking van de Court of Common Pleas of Lehigh County niet in Nederland erkend kon worden, kon deze beschikking, op grond van artikel 431 van het Wetboek van Bur-gerlijke Rechtsvordering, niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd. Verdachte was dan ook geenszins gerechtigd genoemde beschikking eigenhandig ten uitvoer te leggen door [slachtoffer] van school op te halen en weg te voeren. Daarbij komt dat verdachte zich nimmer heeft gewend tot de centrale autoriteiten van Nederland (zijnde het land van gewone verblijfsplaats van [slachtoffer]) met een verzoek om behulpzaam te zijn, zoals omschreven in voormeld Verdrag.
Voor zover verdachte zich op het standpunt stelt dat hij desondanks mocht vertrouwen op de rechtskracht van voornoemde beschikking van de Court of Common Pleas of Lehigh County, volgt de rechtbank verdachte hierin niet.
Verdachte heeft in het kader van zijn scheiding en het gezag over [slachtoffer] in Amerika en in Nederland diverse procedures gevoerd. Hij heeft zich daarbij telkens laten bijstaan door advocaten. Niet valt in te zien dat deze advocaten verdachte niet op de hoogte hebben kunnen brengen van de juridische implicaties van deze uitspraak. In ieder geval blijkt niet dat verdachte advies heeft ingewonnen bij een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen.
Voorts heeft verdachte zich eerst op 6 juli 2009, dus nadat hij eigenmachtig [slachtoffer] had 'ont-voerd' vanaf het schoolplein, gewend tot de Nederlandse autoriteiten voor erkenning van de Amerikaanse beschikking, waaruit kan blijken dat het van de zijde van verdachte bekend moet zijn geweest dat dit de juiste procedure was. In die procedure heeft hij zich laten bijstaan door een advocaat. Blijkens een passage uit het vonnis van de US District Court for the Eastern Dis-trict of Pennsylvania van 3 maart 2010 (voetnoot 1, blz. 11) heeft verdachte in die procedure verklaard tot juli 2009 te hebben gewacht met het vragen van verlof tot tenuitvoerlegging omdat zijn Nederlandse advocaat voldoende tijd nodig had om de zaak voor te bereiden. Nu verdachte tevens heeft verklaard (blz. 297) dat hij alles met betrekking tot het meenemen van [slachtoffer] tot in detail heeft gepland, is het geenszins aannemelijk geworden dat verdachte voor zijn actie op 27 mei 2009 niet op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de juiste te voeren procedure tot tenuitvoerlegging in Nederland. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ver-dachte geen gerechtvaardigd vertrouwen aan de beschikking van de Court of Common Pleas of Lehigh County mocht ontlenen dat zijn handelwijze rechtmatig was.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld bij verdachte.
Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 21 mei 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zijn dochter [slachtoffer] onttrokken aan het wettelijk gezag, door haar zonder toestemming van zijn ex-vrouw mee te nemen naar Amerika en haar daar ruim 16 maanden te houden.
Verdachte heeft, tezamen met een ander, op klaarlichte dag [slachtoffer] van het schoolplein weggerukt, heeft haar vervolgens in een auto gezet en naar Amerika gebracht. Getuigen hebben gezien dat [slachtoffer] gilde en zich hevig verzette tegen deze actie. Zij is plotseling en voor lange tijd ontworteld uit een voor haar veilige omgeving en heeft door haar verblijf in Amerika taalachterstand opgelopen. Daarnaast is een en ander ook in psychologisch opzicht niet zonder gevolgen gebleven en is zij onder behandeling bij een psycholoog. Ook voor de moeder van [slachtoffer] heeft verdachtes handelen grote gevolgen gehad. Zij heeft haar dochter al die tijd moeten missen en heeft diverse rechterlijke procedures moeten voeren om haar weer terug te krijgen. Zij was maandenlang in onzekerheid of zij haar kind ooit nog terug zou zien. Hierdoor is de moeder van [slachtoffer] zowel lichamelijk, psychisch en financieel beschadigd. Bij [slachtoffer] en haar moeder bestaat nog altijd de vrees dat verdachte nogmaals tot een dergelijke actie zal overgaan.
Tevens heeft verdachte grote gevoelens van angst en onrust teweeggebracht onder de omstanders (kinderen) op het schoolplein. De rechtbank neemt deze ongehoorde wijze van handelen verdachte zeer kwalijk. Enerzijds kan niet gezegd worden dat er geen enkel begrip is voor de moeilijke positie van een vader die al lange tijd zijn dochtertje niet heeft kunnen zien. Anderzijds moet de rechtbank ook constateren dat verdachte eigenmachtig heeft gehandeld om zijn, veronderstelde, gezagsrecht over zijn dochter te verkrijgen en/of te effectueren. In plaats van de geëigende en geordende kanalen te gebruiken, heeft verdachte voor eigen rechter gespeeld. In de woorden van de District Court in zijn vonnis van 3 maart 2011: verdachte heeft exact dat gedaan wat het Haags Kinderontvoeringsverdrag beoogt te verbieden: "a snatch and grab".
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van na te noemen duur geboden is. De rechtbank zal een belangrijk deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen om verdachte ervan te weerhouden een en ander nogmaals te doen. Hierbij is niet zonder belang dat verdachte nog altijd weigerachtig is het Amerikaanse paspoort van [slachtoffer] te retourneren.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [moeder van slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 63.468.49 bij wijze van voorschot aan materiële schadevergoeding en € 5.000 aan immateriële schadevergoeding (zowel voor zichzelf als voor haar dochter), beiden te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 359 dagen hechtenis.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van [moeder van slachtoffer] voor wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Hoewel het een zeer aanzienlijk bedrag is, zal de rechtbank de vordering in haar geheel toewijzen. Het betreft in hoofdzaak kosten voor (rechtsbijstand en verblijf ten behoeve van) de juridische procedures die [moeder van slachtoffer] met name in de Verenigde Staten heeft moeten maken teneinde [slachtoffer] weer naar Nederland te krijgen. In het Amerikaanse civiele procesrecht wordt in beginsel geen veroordeling in de proceskosten gegeven; uitgangspunt is dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Deze kosten hangen rechtstreeks samen met het bewezenverklaarde handelen, dat tot gevolg heeft gehad dat [slachtoffer] gedwongen in de Verenigde Staten verbleef en de moeder rechtsmaatregelen moest treffen om deze onrechtmatige toestand te beëindigen. Nu niet onaannemelijk is dat uit het bewezenverklaarde feit mogelijk nog andere schadeposten zullen ontstaan, zal de rechtbank de vordering bij wijze van voorschot toekennen.
Met betrekking tot de gevraagde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Aan de benadeelde partijen, [moeder van slachtoffer] en [slachtoffer], is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermo¬gensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op € 2.500 per persoon.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 10 juli 2012.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 279 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [moeder van slachtoffer], te betalen € 63.468,49 (drieënzestigduizend vierhonderd achtenzestig euro en negenenveertig eurocent) aan materiële schadevergoeding bij wijze van voorschot, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [moeder van slachtoffer], te betalen € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [moeder van slachtoffer], te betalen € 65.968,49 (vijfenzestigduizend negenhonderd achtenzestig euro en negenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 359 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [moeder van slachtoffer], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer], te betalen € 2.500 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van [moeder van slachtoffer] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer], te betalen € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. dr. N. Djebali, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2012.