zaaknummer / rolnummer: 229863 / KG ZA 12-266
Vonnis in kort geding van 12 juli 2012
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK GROESBEEK-MILLINGEN AAN DE RIJN U.A.,
gevestigd te Groesbeek,
eiseres,
advocaat mr. D. Bercx te Groesbeek,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GROESBEEK,
zetelend te Groesbeek,
gedaagde,
advocaat mr. B.J.M. van Meer te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Rabobank en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 15 producties
- de brief van mr. Bercx van 26 juni 2012 met producties 16 tot en met 18
- de brief van mr. Van Meer van 27 juni 2012 met 6 producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 28 juni 2012
- de door mr. Bercx ter zitting overgelegde foto en computertekening
- het door mr. Van Meer ter zitting overgelegde procesbesluit
- de pleitnota en nota van repliek mr. Bercx
- de pleitnota van mr. Van Meer.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Rabobank is gevestigd aan de Dorpsstraat 28 in Groesbeek. Het perceel is eigendom van de Rabobank.
2.2. De gemeente wenst het zogenoemde “Centrumplan” te realiseren, een nieuwbouwproject in het centrum van Groesbeek. Daartoe dient te gemeente over het perceel van de Rabobank te beschikken.
2.3. Op 3 oktober 2008 is tussen de gemeente en de Rabobank een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot het perceel van de Rabobank. De gemeente zou op grond van die overeenkomst het perceel kopen voor een bedrag van € 1.770.000,00. De koopovereenkomst is nadien ontbonden.
2.4. Bij brieven van 13 april 2011 en 19 mei 2011 heeft de gemeente de Rabobank aangeboden het perceel alsnog te kopen voor de eerder overeengekomen prijs van € 1.770.000,00. De Rabobank heeft dat bod afgewezen.
2.5. Op 11 juli 2011 heeft de gemeenteraad besloten de Kroon te verzoeken over te gaan tot aanwijzing ter onteigening van het perceel van de Rabobank.
2.6. De Rabobank en de gemeente zijn in overleg getreden over de door de gemeente aan de Rabobank te betalen onteigeningsvergoeding. Bij dat overleg waren namens de gemeente betrokken de heer S. [betrokkene 1], [namens de gemeente] (hierna: ‘[betrokkene 1]’) en de heer P. [betrokkene 2], extern adviseur van de gemeente (hierna: ‘[betrokkene 2]’). De Rabobank werd tijdens dat overleg steeds bijgestaan door haar advocaat mr. Bercx. Partijen hebben onder meer gesproken over taxatie van het perceel.
2.7. In een e-mail van 26 september 2011 schrijft [betrokkene 2] aan mr. Bercx:
Op grond van de afspraak die we vorige week hebben gemaakt hebben wij besloten aan DTZ Zadelhoff een nieuwe taxatie uit te voeren op onteigeningswaarde zodat taxaties over en weer kunnen worden uitgewisseld.
2.8. In een e-mail van 27 september 2011 antwoordt mr. Bercx:
Mij is niet helemaal duidelijk op welke afspraak je doelt. Hoe dan ook, de Rabobank kan uiteraard instemmen met het inschakelen van DTZ en het uitwisselen van taxaties.
2.9. In een e-mail van 28 september 2011 schrijft [betrokkene 2] aan mr. Bercx:
Zoals aangegeven, zullen wij de thans beschikbare taxatie niet afgeven en de tweede taxatie pas afgeven nadat we ook die van u hebben ontvangen.
2.10. Begin november 2011 is het perceel van de Rabobank in opdracht van de gemeente getaxeerd door DTZ Zadelhoff (hierna: ‘DTZ’) en in opdracht van de Rabobank door LBP Sight (hierna: ‘LBP’).
2.11. In een brief van 16 december 2011 heeft mr. Bercx de gemeente verzocht conform afspraak de taxatie van DTZ aan de Rabobank ter beschikking te stellen.
2.12. De gemeente heeft een brief van 27 december 2011 aan mr. Bercx gezonden. Bovenaan de brief is vermeld: “Behandeld door P. [betrokkene 2]”. De gemeente schrijft:
(…) U heeft aangegeven te verlangen dat wij de aan ons uitgebrachte taxaties integraal overleggen. Wij hebben evenwel aangegeven daartoe niet bereid te zijn (…)
2.13. In een e-mail van 1 maart 2012 schrijft de heer [ ] [betrokkene 3] van de Rabobank aan mr. Bercx over een gesprek op 10 februari 2012 tussen de Rabobank en toenmalig burgemeester [betrokkene 4] van Groesbeek:
Op mijn vraag waarom er niet wordt gedaan wat is afgesproken, namelijk de taxaties van beide partijen open leggen en daarover een gesprek aangaan, zei [betrokkene 4] dat ze dat niet willen omdat er teveel onzekerheden en discussiepunten in de taxatie zitten.
2.14. Bij brief van 12 april 2012 heeft de gemeente een aanbod gedaan aan de Rabobank om het perceel te kopen voor een bedrag van € 1.956.000,00. Ook dat aanbod heeft de Rabobank afgewezen.
3.1. De Rabobank vordert, samengevat weergegeven, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
de gemeente te gebieden om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een kopie van de in haar opdracht door DTZ opgestelde en in december 2011 gereedgekomen taxatie aan de Rabobank te overhandigen, onder gelijktijdige overhandiging door de Rabobank een de gemeente van de taxatie van LBP,
subsidiair:
de gemeente te gebieden om de Rabobank inzage te geven in de hoogte van de door DTZ in het taxatierapport genoemde schadebedragen,
in beide gevallen:
op het voorgaande een dwangsom te stellen van € 25.000,00 voor iedere dag dat de gemeente in gebreke blijft om aan het gebod te voldoen, met een maximum van € 500.000,00,
de gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.2. De gemeente voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De gemeente heeft betwist dat de Rabobank voldoende belang, laat staan een spoedeisend belang, heeft bij haar vordering, mede gelet op de daar tegenover staande belangen van de gemeente.
4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt, nu de Rabobank een vordering tot nakoming heeft ingesteld, niet toegekomen aan een belangenafweging zoals door de gemeente bedoeld. Beoordeeld dient te worden of de Rabobank voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering om daarin in kort geding te kunnen worden ontvangen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval nu de Rabobank heeft gesteld dat zij op korte termijn haar standpunt dient te bepalen met betrekking tot haar toekomstige (plaats van) huisvesting. In dat kader is het rapport van DTZ van belang omdat de Rabobank op basis daarvan een inschatting stelt te kunnen maken of de gemeente al dan niet tot onteigening zal overgaan. Afhankelijk daarvan betrekt de Rabobank al dan niet een nieuw pand op een andere locatie in Groesbeek dan waar zij thans gevestigd is.
4.3. Inhoudelijk heeft de gemeente primair aangevoerd dat geen sprake is van een door [betrokkene 2] aan de Rabobank gedaan aanbod tot het uitwisselen van de taxatierapporten. De e-mail van [betrokkene 2] van 26 september 2011 kan volgens de gemeente niet als een aanbod worden begrepen.
De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter mocht de Rabobank de e-mail van [betrokkene 2] van 26 september 2011, gelet op de tekst daarvan en mede in het licht van (de fase van) het onderhandelingstraject waar partijen op dat moment in verkeerden, redelijkerwijs verstaan als een aanbod tot het uitwisselen van de rapporten met betrekking tot de in opdracht van ieder van partijen uit te voeren taxaties. Dat aanbod is door de Rabobank, zo volgt uit de e-mail van mr. Bercx van 27 september 2011, aanvaard. Voorshands is derhalve voldoende aannemelijk dat tussen partijen wilsovereenstemming bestond over het uitwisselen van de taxatierapporten.
4.4. Subsidiair heeft de gemeente aangevoerd dat door het bevoegd gezag geen besluit is genomen tot het aangaan van de overeenkomst met de Rabobank inhoudende het uitwisselen van de taxatierapporten. Evenmin is volgens de gemeente door haar aan [betrokkene 2] een volmacht verleend om een dergelijke overeenkomst aan te gaan of de schijn gewekt dat zulks het geval was.
4.5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Beide partijen duiden de afspraak zoals die door de Rabobank wordt gesteld als een overeenkomst. Dit betreft derhalve een privaatrechtelijke rechtshandeling. In artikel 160 lid 1 sub e Gemeentewet is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is tot privaatrechtelijke rechtshandelingen te besluiten. Onweersproken is dat door het college van b&w geen besluit is genomen om de overeenkomst met de Rabobank aan te (laten) gaan. Gesteld noch gebleken is voorts dat het college de door [betrokkene 2] gesloten overeenkomst heeft bekrachtigd en evenmin dat aan [betrokkene 2] een volmacht is verleend om de overeenkomst namens de gemeente aan te gaan.
4.6. Derhalve dient beoordeeld te worden of, zoals de Rabobank heeft gesteld, door het college van b&w de schijn is gewekt dat aan [betrokkene 2] een volmacht was verleend om namens de gemeente de overeenkomst met de Rabobank aan te gaan (artikel 3:61 lid 2 BW).
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een verklaring of gedraging van het college van b&w op grond waarvan de Rabobank onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat een toerekende volmacht was verleend aan [betrokkene 2], stelt de voorzieningenrechter voorop dat - hetgeen door de Rabobank ook niet is bestreden - de bevoegdheidsverdeling zoals neergelegd in de Gemeentewet helder is: Het college van b&w is bevoegd tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten. Te meer nu de Rabobank steeds werd bijgestaan door een advocaat, die, zo mag worden aangenomen, met die bevoegdheidsverdeling bekend was, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in het kader van de thans voorliggende vraag aan die wettelijke bevoegdheidsverdeling een zeker gewicht toe te kennen (vlg. HR 25 juni 2010, LJN BL 5420, Vitesse). Voorts is van belang dat de vraag of het ontbreken van de bevoegdheid een ander te vertegenwoordigen wordt geheeld door de aan die ander toe te rekenen schijn van bevoegdheid, dient te worden beoordeeld naar het moment waarop de overeenkomst tot stand komt (HR 26 september 2003, NJ 2004, 460 Regiopolitie/Hovax).
4.7. De omstandigheden die de Rabobank in het kader van haar beroep op artikel 3:61 lid 2 BW heeft aangedragen, oordeelt de voorzieningenrechter in het licht van hetgeen in rov. 4.6. is overwogen onvoldoende om voorshands aan te nemen dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat door het college van b&w de schijn is gewekt dat aan [betrokkene 2] een volmacht was verleend om met de Rabobank een overeenkomst te sluiten inhoudende de uitwisseling van de taxaties. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, is met enkel de aanwezigheid van wethouder [betrokkene 1] bij de besprekingen en het gegeven dat [betrokkene 2] al jaren voor de gemeente optreedt - mede ook gelet op de betekenis van de voormelde bevoegdheidsverdeling - die schijn niet zonder meer gewekt. De brief van 27 december 2011 waarop de Rabobank zich beroept en het nadien gevolgde overleg met de burgemeester, waarin hij het bestaan van de overeenkomst niet heeft ontkend, betreffen omstandigheden van na het sluiten van de overeenkomst die daarom aan de vermeende schijn van bevoegdheid niet hebben kunnen bijdragen.
4.8. Gelet daarop komt de voorzieningenrechter voorshands tot het oordeel dat geen perfecte overeenkomst tot stand is gekomen tussen de Rabobank en de gemeente. De vordering van de Rabobank tot nakoming daarvan wordt derhalve afgewezen.
4.9. De voorzieningenrechter passeert ook de door de Rabobank gestelde subsidiaire grondslag van de vordering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is door de Rabobank onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat de weigering van de gemeente om het taxatierapport van DTZ aan de Rabobank ter beschikking te stellen, ondanks dat – zoals hiervoor geoordeeld – een overeenkomst daartoe ontbreekt, onrechtmatig is jegens de Rabobank. De enkele verwijzing naar ‘fair play’ is op dat punt onvoldoende.
4.10. De Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.391,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Groesbeek tot op heden begroot op € 1.391,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2012.