ECLI:NL:RBARN:2012:BY8402

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
236225
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir derdenbeslag wegens ongeldige cessie van vordering

In deze zaak vorderde eiseres, Bouwmaatschappij Arnhem B.V., de opheffing van een conservatoir derdenbeslag dat door gedaagde, Timmerfabriek B.V., was gelegd ter verzekering van een vordering die voortvloeide uit onbetaalde facturen. De rechtsvoorgangster van gedaagde was failliet verklaard en de curator had de vordering aan gedaagde gecedeerd. Eiseres stelde dat de cessie niet rechtsgeldig was, omdat de algemene voorwaarden van eiseres de overdraagbaarheid van vorderingen zonder toestemming uitsloten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de cessie inderdaad niet rechtsgeldig was, omdat eiseres geen toestemming had verleend voor de overdracht van de vordering. Hierdoor had gedaagde geen recht op de vordering en was het beslag onterecht gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de opheffing van het beslag, aangezien eiseres de geblokkeerde gelden nodig had voor haar bedrijfsvoering. De vordering van eiseres werd toegewezen en het beslag werd opgeheven. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 236225 / KG ZA 12-607
Vonnis in kort geding van 13 december 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BOUWMAATSCHAPPIJ ARNHEM B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. M.H.M. Deppenbroek te Doetinchem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIMMERFABRIEK [gedaagde] B.V.,
gevestigd te Silvolde,
gedaagde,
advocaat mr. R. de Lange te Winterswijk.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen de rechtsvoorgangster van [gedaagde], Timmerfabriek H.D. [gedaagde] B.V. (hierna: [gedaagde] (oud)), en [eiseres] is op 27 april 2011 een overeenkomst van levering met betrekking tot machinaal timmerwerk tot stand gekomen. [eiseres] heeft uit hoofde van deze overeenkomst een drietal facturen van [gedaagde] (oud) tot een bedrag van € 42.097,44 onbetaald gelaten.
2.2. Op deze overeenkomst zijn de algemene inkoopvoorwaarden van [eiseres] van toepassing. Artikel 9 van deze algemene voorwaarden luidt als volgt:
“Het is de opdrachtnemer verboden zijn uit de overeenkomst jegens [eiseres] voortvloeiende vorderingen zonder toestemming van Kaassen aan een derde te verpanden of onder welke titel dan ook over te dragen of daarop beperkte rechten te vestigen.”
2.3. Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 22 mei 2012 is [gedaagde] (oud) in staat van faillissement verklaard.
2.4. Bij overeenkomst van 6 juni 2012 tussen de curator van [gedaagde] (oud) en [gedaagde], zijn de vorderingen op de handelsdebiteuren van [gedaagde] (oud) in het kader van een zogenaamde “doorstart” aan [gedaagde] gecedeerd. Van die cessie is aan [eiseres] bij brief van 15 juni 2012 mededeling gedaan.
2.5. Bij brief van 29 augustus 2012 heeft [gedaagde] nogmaals mededeling gedaan van de cessie aan [eiseres] en aanspraak gemaakt op betaling van de onbetaald gelaten facturen, met rente en kosten voor een totaalbedrag van bijna € 50.000,00.
2.6. Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 12 oktober 2012 heeft [gedaagde] ter verzekering van haar gestelde vordering op [eiseres]
uit hoofde van de door de curator aan haar gecedeerde vordering van [gedaagde] (oud) op [eiseres], welke vordering begroot is op een bedrag van € 54.700,00, ten laste van [eiseres] op 17 oktober 2012 conservatoir (derden)beslag doen leggen onder F. van Lanschot Bankiers N.V. te ’s-Hertogenbosch en de Stichting Volksbelang Vianen.
2.7. Het beslag onder de Stichting Volksbelang Vianen heeft doel getroffen.
Deze stichting heeft een bedrag van € 54.700,00 in mindering gebracht op de betaling van een factuur van de stichting aan [eiseres].
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - de opheffing van het op 17 oktober 2012 ten laste van haar onder de Stichting Volksbelang Vianen gelegde conservatoir derdenbeslag, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de door [gedaagde] aan het beslag ten grondslag gelegde vordering. Daartoe stelt [eiseres] dat [gedaagde] haar vordering baseert op een door de curator in het faillissement van [gedaagde] (oud) aan haar gecedeerde vordering van [gedaagde] (oud) op [eiseres] uit hoofde van de overeenkomst van 27 april 2011 tussen [gedaagde] (oud) en [eiseres]. In artikel 9 van op die overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden is de overdraagbaarheid van die vordering, behoudens toestemming van [eiseres], uitgesloten. Voor de onderhavige cessie heeft [eiseres] nimmer toestemming verleend, zodat de cessie niet rechtsgeldig is en daarmee [gedaagde] geen vordering op [eiseres] heeft gekregen. [gedaagde] heeft dan ook ten laste van [eiseres] beslag gelegd ter verzekering van een kennelijk niet bestaande vordering. Het beslag is daardoor ten onrechte en dus onrechtmatig gelegd, zodat dit opgeheven moet worden, aldus [eiseres].
[eiseres] stelt een (spoedeisend) belang te hebben bij de opheffing van het beslag, omdat zij de door het beslag getroffen gelden nodig heeft voor haar bedrijfsvoering. Indien zij haar lopende financiële verplichtingen niet meer kan voldoen, zal zij in ernstige financiële problemen geraken.
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gegeven.
4.2. De opheffing van een conservatoir beslag kan ingevolge artikel 705 lid 2 Rv
onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, ligt het op de weg van degene die de opheffing vordert, om met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onder¬bouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.4. De vordering waarvoor [gedaagde] ter verzekering van verhaal conservatoir beslag heeft gelegd is een vordering van [gedaagde] (oud) op [eiseres] vanwege onbetaalde facturen (hierna: de vordering uit onbetaalde facturen) uit hoofde van de overeenkomst van 27 april 2011 tussen [gedaagde] (oud) en [eiseres], welke vordering door de curator op 6 juni 2012 aan [gedaagde] is gecedeerd in het kader van de doorstart van de onderneming van [gedaagde] (oud) door [gedaagde]. In geschil is of deze cessie rechtsgeldig is en of daarmee de vordering uit ontbetaalde facturen is overgegaan op [gedaagde].
4.5. In artikel 9 van de op de overeenkomst van 27 april 2011 toepasselijke algemene voorwaarden is de overdraagbaarheid van de uit die overeenkomst voortvloeiende vorde¬ringen, behoudens (voorafgaande) toestemming van [eiseres], uitgesloten op de voet van artikel 3:83 lid 2 BW. Een overdracht in strijd met zo’n beding levert niet slechts wanpres¬tatie van de gerechtigde tot die vordering ([gedaagde] (oud) c.q. de curator) tegenover zijn schuldenaar ([eiseres]) op, maar het beding heeft ook de ongeldigheid van die overdracht tot gevolg. Of [gedaagde] ten tijde van de cessie op de hoogte was van het overdrachtsverbod (zonder toestemming) doet niet ter zake (vgl. HR 17 januari 2003, NJ 2004, 281).
4.6. Vast is komen te staan dat door [eiseres] aan de curator (vooraf) geen (uitdruk¬kelijke) toestemming is verleend voor de cessie. De curator heeft [eiseres] voor de cessie überhaupt geen toestemming gevraagd, zodat deze ook niet verleend kan zijn. Dat er door [eiseres] achteraf allerlei handelingen zouden zijn verricht waaruit volgens [gedaagde] zou blijken dat [eiseres] de rechtsgeldigheid van de cessie niet zou betwisten, doet niet af aan het vereiste dat de toestemming van [eiseres] aan de cessie vooraf verleend had moeten zijn en dat die er niet is. De door [gedaagde] gestelde handelingen van [eiseres] voorafgaande aan de cessie, te weten het op 4 juni 2012 aan [gedaagde] in plaats van [gedaagde] (oud) melden van tekort¬komingen in de uitvoering van het werk door [gedaagde] (oud), het daarvoor sturen van een factuur aan [gedaagde] op 5 juni 2012 en een e-mail van 8 juni 2012 aan [gedaagde] met het verzoek om sloten te leveren, rechtvaardigen niet de conclusie dat door [eiseres] vooraf toestemming aan de cessie is verleend. Weliswaar heeft [eiseres] zich gewend tot [gedaagde] terwijl de kwesties [gedaagde] (oud) aangingen, maar die omstandig¬heden oordeelt de voorzieningenrechter van onvoldoende gewicht om daaruit (impliciete) toestemming van [eiseres] aan de cessie af te leiden. Gelet hierop faalt ook het beroep van [gedaagde] op de bescherming van artikel 3:36 BW met betrekking tot de verklaringen of gedragingen van [eiseres], waaruit zou blijken dat er een rechtsgeldige cessie tussen haar en de curator tot stand zou zijn gekomen of dat [eiseres] geen beroep zou doen op de niet-overdraagbaar¬heid van de gecedeerde vordering vanwege het ontbreken van toestemming.
4.7. Dat het overdrachtsverbod (zonder toestemming) onredelijk bezwarend zou zijn, althans een beroep daarop door [eiseres] in strijd zou zijn met de goede trouw en/of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, heeft [gedaagde] niet, althans onvoldoende onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter aan deze stellingen van [gedaagde] voorbij gaat. De voorzieningen¬rechter merkt ten overvloede op dat het enkele feit dat [gedaagde] de vordering te goeder trouw overgedragen zou hebben gekregen van de curator, er niet toe leidt dat [eiseres] geen beroep kan doen op het op die vordering toepasselijke overdrachtsverbod in haar algemene voorwaarden.
4.8. Uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat nu aan de cessie een overdrachtsgebrek kleeft, namelijk het ontbreken van de vereiste toestemming van [eiseres], deze niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, zodat de vordering ter verzekering waarvan beslag is gelegd niet rechtsgeldig is overgedragen aan [gedaagde]. Dit betekent dat [gedaagde] geen vordering toekomt op [eiseres]. Hiermee is [eiseres] erin geslaagd summierlijk aanne¬melijk te maken dat de vordering waarvoor [gedaagde] beslag heeft gelegd ondeug¬delijk is, zodat het beslag moet worden opgeheven. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel.
4.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 78,67
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.469,67
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op het op 17 oktober 2012 ten laste van [eiseres] onder de Stichting Volksbelang Vianen gelegde conservatoir derdenbeslag,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.469,67,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2012.
Coll.: HS