ECLI:NL:RBASS:2009:BJ3548

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
74171 - KG ZA 09-153
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding ter incasso van onbetaald gebleven advocatendeclaraties met betwisting door cliënt

In deze zaak, die diende als kort geding, vorderde de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van onbetaald gebleven advocatendeclaraties door de gedaagde. De eiseres had een bedrag van € 10.799,25 inclusief BTW gevorderd, alsook buitengerechtelijke incassokosten en vertragingsrente. De procedure begon met een dagvaarding op 10 juli 2009, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 juli 2009, waarbij de gedaagde niet verschenen was. De voorzieningenrechter diende te beoordelen of de vordering in kort geding toewijsbaar was, waarbij de voorwaarde was dat de declaraties door de cliënt niet betwist mochten worden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de hoogte van de declaraties door de gedaagde werd betwist, wat bleek uit een brief van de advocaat van de gedaagde. In deze brief werd aangegeven dat de gedaagde twijfels had over de juistheid van de facturen. De voorzieningenrechter concludeerde dat, aangezien de declaraties betwist werden, de eiseres niet kon volstaan met een kort geding om betaling af te dwingen. De eiseres had bovendien niet aangetoond dat de rechtsbijstand in een zaak viel die niet onder de Wet op de rechtsbijstand viel.

Uiteindelijk leidde dit tot de slotsom dat de vordering van de eiseres moest worden afgewezen. Aangezien de gedaagde niet was verschenen, werden er geen proceskosten aan de gedaagde opgelegd. Het vonnis werd uitgesproken door mr. B.R. Tromp, voorzieningenrechter, op 22 juli 2009, in aanwezigheid van de griffier mr. F.W. Strijker.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 74171 / KG ZA 09-153
Vonnis in kort geding van 22 juli 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[NAAM ADVOCATENKANTOOR] ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. F.H. Elema,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
en tevens handelende onder de naam [NAAM],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 juli 2009;
- de mondelinge behandeling op 20 juli 2009;
- het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vordering
Eiseres vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en op alle dagen en uren:
I gedaagde zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan
eiseres te voldoen het bedrag groot € 10.799,25 (zegge: tienduizendzevenhonderdnegenennegentig euro en vijfentwintig eurocent) inclusief BTW, te vermeerderen met het (gematigde) bedrag van € 500,00(zegge: vijfhonderd euro) exclusief BTW terzake de buitengerechtelijke incassokosten, alsmede te vermeerderen met de verschuldigde vertragingsrente, gelijk aan de wettelijke rente vermeerderd met 1,5 %, gerekend vanaf de vervaldatum der facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
II zulks met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, onder de
bepaling dat gedaagde de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is wanneer deze niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald.
3. De beoordeling
3.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
3.2. Aldus staat de voorzieningenrechter in de eerste plaats voor de vraag of het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn. In dit verband stelt de voorzieningenrechter voorop dat een kort geding ter incasso van onbetaald gebleven advocatendeclaraties mogelijk is, maar dat daarbij voorwaarde is dat de declaraties door de cliënt niet worden betwist.
3.3. In dit geval blijkt uit het dossier van eiseres dat de (hoogte van) de declaraties van eiseres worden betwist. Dit volgt reeds uit de door eiseres overgelegde brief van 28 mei 2009. In die brief bericht mr. Slofstra, de advocate die de feitelijke rechtsbijstand heeft verleend, aan haar cliënt, voor zover hier van belang:
"(…)
Ruim een week geleden heeft u, de heer [naam], mij telefonisch bericht dat u zich in de hoogte van één of meerdere facturen niet kon vinden. Er is als toen aangegeven dat kennelijk bepaalde verrichtingen ten onrechte op de specificaties zijn opgenomen.(…)"
3.4. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan uit deze brief worden afgeleid dat er niet sprake is van het simpelweg niet betalen van declaratie(s). Eiseres had daarom het initiatief moeten nemen om haar declaratie(s) te laten begroten door de Raad van Toezicht. Eiseres heeft niet gesteld en dit is de voorzieningenrechter ook overigens niet gebleken, dat het gaat om door eiseres verleende rechtsbijstand in een zaak die niet rechtstreeks valt onder artikel 32 van de WTBZ.
3.5. Voor zover eiseres ter zitting heeft betoogd dat in de toepasselijke algemene voorwaarden een termijn is gegeven om te klagen over declaraties, die de cliënt onbenut heeft laten verstrijken en bovendien in de aanmaningsfase de cliënt uitdrukkelijk is uitgenodigd eventuele bezwaren tegen de declaratie(s) kenbaar te maken, noopt dat niet tot een ander oordeel. Het in de aanmaningsfase uitnodigen van de cliënt eventuele bezwaren concreet te maken en het aanzeggen dat wanneer dat niet gebeurd tot dagvaarding wordt overgegaan, maakt niet dat de advocaat die in een WTBZ zaak de “ verkeerde” keuze maakt door de zaak aan de gewone rechter voor te leggen, toch ontvankelijk is in zijn vordering c.q. de gewone rechter bevoegd wordt.
3.6. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de vordering moet worden afgewezen.
3.3. Aangezien gedaagde niet is verschenen en daarmee geen proceskosten heeft gemaakt, kan een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.W. Strijker op 22 juli 2009.