ECLI:NL:RBASS:2010:BL9531

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
78704 - KG ZA 10-82
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaald bedrag in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 30 maart 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde. Eiseres, die ongeneeslijk ziek is, heeft in december 2009 een bedrag van € 22.255,08 overgemaakt naar de bankrekening van gedaagde, haar voormalige vriendin, met wie zij een vriendschappelijke relatie had. Eiseres heeft later besloten dat zij niet langer wilde dat gedaagde haar financiële belangen behartigde en heeft om terugbetaling van het bedrag gevraagd. Gedaagde weigerde echter het bedrag terug te betalen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres het recht had om haar beslissing om gedaagde als haar vertegenwoordiger aan te stellen, te herroepen. De rechter oordeelde dat gedaagde geen recht had op het geld en dat haar argumenten om het bedrag niet terug te betalen niet geldig waren. De voorzieningenrechter heeft daarom gedaagde veroordeeld om het bedrag van € 22.255,08 binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis aan eiseres terug te betalen. Daarnaast is gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.166,93.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgrond voor financiële transacties en de mogelijkheid voor een partij om terug te komen op een eerdere beslissing om iemand anders haar belangen te laten behartigen. De rechter heeft ook rekening gehouden met de dringende noodzaak voor eiseres om het geld terug te krijgen, gezien haar ernstige gezondheidstoestand.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 78704 / KG ZA 10-82
Vonnis in kort geding van 30 maart 2010
in de zaak van
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
toegevoegd advocaat mr. J.S. Vlieger,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 maart 2010;
- de mondelinge behandeling op 30 maart 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De voorzieningenrechter kan van de navolgende feiten uitgaan:
2.2. Bij [eiseres], die thans 77 jaar oud is, is eind 2009 een longcarcinoom vastgesteld. Zij is ongeneeslijk ziek.
2.3. [eiseres] en [gedaagde] hebben geruime tijd een vriendschappelijk verhouding gehad. [eiseres] heeft daarom de dag waarop zij uit het ziekenhuis werd ontslagen [gedaagde] gevraagd om haar financiële belangen te behartigen.
2.4. In december 2009 is in totaal € 22.255,08 overgeschreven van de bankrekening van [eiseres] naar de bankrekening van [gedaagde].
2.5. Dit beantwoordde niet aan wat [eiseres] wilde. Zij heeft [gedaagde] gevraagd het genoemde bedrag van € 22.255,08 aan haar terug te betalen. [gedaagde] weigert dit bedrag aan [eiseres] terug te betalen.
2.6. Bij brief van 22 februari 2010 heeft de raadsman van [eiseres] onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht, voor zover relevant:
Voor deze overboekingen bestaat geen rechtsgrond. Reden waarom cliënte het bedrag als onverschuldigd betaald terugvordert. Mocht er wel een rechtsgrond bestaan dan beroept cliënte zich op het bestaan van een wilsgebrek, dan wel op bedrog of misbruik van omstandigheden en vernietigt zij op deze grond de overeenkomst. Mocht in rechte komen vast te staan dat geen sprake was van voornoemde vernietigingsgronden dan zegt cliënte de overeenkomst per datum dagtekening van deze brief op.
2.7. [gedaagde] heeft ook daarop het bedrag van € 22.255,08 niet aan [eiseres] terugbetaald.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert – verkort weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, [gedaagde] veroordeelt aan haar een bedrag te betalen ter grootte van € 22.255,08 en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag – samengevat – dat zij eind 2009, toen zij al erg ziek was en kort daarvoor ontslagen was uit het ziekenhuis door [gedaagde] is benaderd met het aanbod haar financiële belangen te behartigen. Daarmee heeft [eiseres] toen ingestemd en dat heeft ertoe geleid dat een aanzienlijk bedrag van haar rekening is overgemaakt naar de rekening van [gedaagde]. Toen [eiseres] die situatie ongedaan wilde maken, weigerde [gedaagde] haar geld terug te betalen.
3.3. [gedaagde] voert tot haar verweer aan – samengevat – dat zij met [eiseres] is overeengekomen dat zij het geld voor [eiseres] beheert. Daarvoor heeft [eiseres] ook een overeenkomst getekend. [eiseres] wil dat ook nog steeds, maar het is ene [derde], die voor [eiseres] de belastingpapieren invult, die op het geld uit is. [gedaagde] stelt dat zij op zoek is naar de zoon van [eiseres], want die heeft volgens [gedaagde] het meeste recht op de nalatenschap van [eiseres]. [gedaagde] stelt dat zij [eiseres] wel wil terugbetalen, maar pas wanneer alle onkosten die zijn gemaakt en het tekort van haar begrafenis, zijn betaald. [gedaagde] stelt dat zij onkosten heeft gemaakt, omdat zij op een nacht naar het ziekenhuis is gegaan en bij het bed van [eiseres] heeft gewaakt. Haar echtgenoot heeft toen vier uren op haar gewacht, in een parkeergarage.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter heeft bij mondeling vonnis ter zitting op het door [eiseres] gevorderde beslist in die zin dat het door [eiseres] gevorderde bedrag van
€ 22.255,08 door [gedaagde] moet worden terugbetaald.
4.2. Aan deze beslissing heeft de voorzieningenrechter het volgende ten grondslag gelegd.
4.3. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het [eiseres] vrijstond om te besluiten dat [gedaagde] haar financiële belangen zal behartigen en dat het haar evenzeer vrijstond om op die beslissing terug te komen. [eiseres] wil niet meer dat [gedaagde] haar belangen behartigt en zij verlangt dat wat aan haar vermogen is onttrokken en is overgemaakt op een bankrekening van [gedaagde], aan haar wordt terugbetaald. Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om het gevorderde bedrag ter grootte van € 22.255,08.
4.5. [gedaagde] heeft geen recht op het geld van [eiseres] en wat zij aanvoert ontslaat haar niet van de verplichting om het geld van [eiseres] op haar verzoek direct terug te betalen.
4.6. Aan die verplichting doet niet af dat [gedaagde] wellicht aanspraak kan maken op een vergoeding van bepaalde kosten. De voorzieningenrechter heeft bij de behandeling van deze zaak ter zitting [gedaagde] bij herhaling gevraagd welke kosten zij heeft gemaakt die volgens haar voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen. [gedaagde] heeft desgevraagd enkel aangevoerd dat zij op aandringen van [eiseres] haar in december 2009 bezocht in het ziekenhuis in [vestigingsplaats] en dat haar echtgenoot tijdens dat bezoek vier uur lang in de parkeergarage verbleef om op haar hond en de hond van [eiseres] te passen. Voor zover daaraan al kosten zijn verbonden, kon [gedaagde] desgevraagd daarvan aan de voorzieningenrechter geen opgave doen. Aldus heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt. Het bedrag van € 22.255,08 dient dan ook onverkort aan [eiseres] te worden terugbetaald.
4.7. Gezien de ziekte van [eiseres] en de korte tijd van leven die haar – naar het zich thans laat aanzien – nog rest is ook voldoende aannemelijk dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening tot toewijzing van de vordering is vereist. Voor de betaling van het bedrag van € 22.255,08 zal [gedaagde] een termijn worden gegund van twee werkdagen.
4.8. De voorzieningenrechter overweegt verder dat in het lichaam van de inleidende dagvaarding aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, maar dat een vergoeding van deze kosten in het petitum van de dagvaarding niet wordt gevorderd, zodat een vergoeding – wat daar verder ook van zij – niet kan worden toegewezen.
4.9. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- betaald vast recht 65,75
- in debet gesteld vast recht 197,25
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.166,93
4.10. De gevorderde uitvoerbaarverklaring op alle dagen en uren zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. De gevorderde eventuele uitvoerbaarverklaring op de minuut zal eveneens worden afgewezen, omdat de vrouw daarbij geen belang heeft. Zij krijgt de beschikking over een voor ten uitvoerlegging vatbare grosse.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
1. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis aan
[eiseres] te betalen een bedrag van € 22.255,08,
2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op
heden begroot op € 1.166,93, waarvan te voldoen aan:
a. de griffier van deze rechtbank € 1.079,20 (bestaande uit in debet gestelde recht € 197,25, uitgebracht deurwaardersexploot € 65,95, en € 816,00 voor salaris advocaat van [eiseres]) middels overschrijving op Royal Bank of Scotland, rekeningnummer 56.99.90.556 t.n.v. M.v.J. Arrondissement Assen 534, en
b. het restant, zijnde € 87,73, aan [eiseres],
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4. wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.W. Strijker op 30 maart 2010.