ECLI:NL:RBASS:2010:BM8369

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
65744 / HA ZA 08-38 (2)
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mislukte aandelenoverdracht en gevolgen causaal stelsel

In deze zaak gaat het om een mislukte aandelenoverdracht van de besloten vennootschap E. [R.] Beheer B.V. aan de aandeelhouder, waarbij de tegenwaarde van de aandelen niet is vergoed. Na de overdracht faalt de verkopende vennootschap, wat leidt tot een juridische strijd over de geldigheid van de overdracht. De rechtbank Assen oordeelt dat er geen geldige titel voor de overdracht bestaat, waardoor de aandelen nooit het vermogen van de verkopende vennootschap hebben verlaten. De curator, mr. J.J. Reiziger, vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat de overdracht nietig is en dat de aandelen eigendom blijven van E. [R.] Beheer B.V. De rechtbank bevestigt dat de curator de aandelen kan revindiceren, omdat de overdracht op basis van een nietige titel heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagden af en legt de kosten van de procedure op aan de Stichting en de erven. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige titel bij aandelenoverdrachten en de gevolgen van het ontbreken daarvan in het faillissementsrecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 65744 / HA ZA 08-38
Vonnis van 16 juni 2010
in de zaak van
MR. JEROEN JAKOB REIZIGER handelende in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap E. [R.] BEHEER B.V.,
kantoorhoudende te Assen,
eiser,
advocaat mr. J.J. Reiziger te Assen,
tegen
1. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR [R.] [E.] B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. A.K. Doornbosch,
2. [GEDAAGDE SUB 2],
3. [GEDAAGDE SUB 3],
beiden wonende te Rolde,
gedaagden,
advocaat mr. P.J. van Steen,
4. MR. H.J. PELLINKHOF,
wonende te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Pellinkhof.
Partijen zullen hierna de curator respectievelijk de stichting, de erven en mr. Pellinkhof genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 december 2009, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- de akte uitlating houdende wijziging van eis van de curator van 17 februari 2010;
- de akte met productie van de stichting van 17 februari 2010;
- de akte met productie van de erven van 17 februari 2010;
- de akte van mr. Pellinkhof van 17 februari 2010;
- de antwoordakte van de curator van 31 maart 2010;
- de akte houdende uitlating wijziging van eis van de stichting van 31 maart 2010;
- de akte tot bewijsaanbod van de erven van 31 maart 2010;
- de antwoordakte van mr. Pellinkhof van 31 maart 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Het tussenvonnis van 23 december 2009
2.1. De rechtbank is in haar tussenvonnis van 23 december 2009 tot het voorlopige oordeel gekomen dat wanneer niet alsnog blijkt dat [R.] Beheer op grond van een geldige titel de door haar gehouden aandelen [R.] [E.] aan [R.] heeft geleverd, ingevolge het bepaalde in artikel 3:84 BW van een geldige eigendomsoverdracht van die aandelen aan [R.] geen sprake kan zijn. [R.] Beheer is dan rechthebbende van de aandelen [R.] [E.] gebleven en de curator kan dan op die grond de aandelen revindiceren. Omdat geen van partijen zich over deze situatie had uitgelaten, heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent de titel die aan de overdracht van de aandelen [R.] [E.] door [R.] Beheer aan [R.] ten grondslag ligt en om zich uit te laten over de (rechts-)gevolgen van het al dan niet ontbreken van een geldige titel.
De akten van 17 februari 2010
2.2. Wat partijen in hun akten van 17 februari 2010 hebben aangevoerd, komt, samengevat weergegeven, op het volgende neer.
Het standpunt van de curator
2.3. De curator voert aan dat hij met de rechtbank van oordeel is dat niet blijkt dat aan de overdracht van de aandelen een geldige titel ten grondslag ligt. De curator wijzigt daarom zijn eis en hij stemt de eis af op de aanwezigheid van een titelgebrek. Na wijziging van eis vordert de curator, verkort weergegeven, dat de rechtbank voor recht verklaart dat aan de overdracht van de aandelen [R.] [E.] door [R.] Beheer aan [R.] geen geldige titel ten grondslag heeft gelegen, dat deze overdracht daarom nietig is, dat de aandelen [R.] [E.] eigendom zijn van [R.] Beheer en dat alle rechtshandelingen die op grond van de nietige overdracht zijn verricht nietig zijn. Daartoe voert de curator aan dat wanneer ervan moet worden uitgegaan dat de levering niet op grond van een geldige titel heeft plaatsgevonden, teruglevering daarvan aan [R.] Beheer niet nodig en ook niet mogelijk is, terwijl ook geen afgifte of revindicatie kan worden gevorderd. De curator stelt dat hij op grond van de door de rechtbank te geven verklaring voor recht de juiste verwerking van de eigendomsverhoudingen in het aandelenregister kan realiseren. De curator meent dat de rechtbank in dit verband ten onrechte heeft overwogen dat de aandelen in deze situatie zouden kunnen of moeten worden gerevindiceerd. De curator acht het wel noodzakelijk dat het aandelenregister aan de curator wordt afgegeven en na wijziging van eis vordert de curator daarom ook dat de rechtbank een daartoe strekkende voorziening geeft. Verder vermeerdert de curator de eis. Hij vordert dat de rechtbank ook voor recht verklaart dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die [R.] Beheer heeft geleden en zal lijden als gevolg van de nietige overdracht van de aandelen in [R.] [E.] aan [R.] en (daarna) aan de Stichting, welke schade volgens de curator moet worden opgemaakt bij staat. Voorts vordert de curator na wijziging van de eis dat wanneer de aanspraken van [R.] Beheer zijn verjaard, de rechtbank mr. Pellinkhof veroordeelt tot vergoeding van de schade die [R.] Beheer daardoor heeft geleden en zal lijden, eveneens op te maken bij staat.
In de laatste plaats wijzigt de curator zijn eis door een - kennelijke - verschrijving te herstellen. Het gaat dan om de datum waarop volgens de oorspronkelijke redactie van de eis de aandelen [R.] [E.] aan [R.] zijn geleverd, volgens de curator thans,
11 december 1998.
Het standpunt van de Stichting
2.4. De Stichting voert aan dat zij het tussenvonnis heeft voorgelegd aan de bij de overdracht van de aandelen betrokken notaris, mr. A.J. van Bekkum. Die notaris heeft bij brief van 28 januari 2010 op het vonnis gereageerd. Volgens de Stichting blijkt uit de brief van de notaris dat op 19 oktober 1998 naast de koopovereenkomst die is gesloten tussen [R.] en Drenthe Recreatie óók een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [R.] en [R.] Beheer. Die overeenkomst vormt volgens de Stichting thans, de titel op grond waarvan de overdracht van de aandelen heeft plaatsgevonden. De Stichting stelt dat zij de rechtbank abusievelijk niet volledig had geïnformeerd over de afspraken die op 19 oktober 1998 in zoverre tussen de betrokken partijen zijn gemaakt.
Het standpunt van de erven
2.5. De erven verwijzen eveneens naar de brief van de notaris van 28 januari 2010. Zij verzoeken de rechtbank de inhoud van de brief als woordelijk herhaald en ingelast in de akte te beschouwen. De erven verzoeken hetzelfde ten aanzien van het commentaar dat de Stichting op de brief van de notaris heeft gegeven.
Het standpunt van mr. Pelinkhof
2.6. Mr. Pellinkhof voert aan dat een titel voor de overdracht van de aandelen [R.] [E.] op 11 december 1998 ontbreekt, zodat de aandelen niet zijn overgedragen en [R.] Beheer rechthebbende is gebleven. De boedel heeft het recht de aandelen te revindiceren. De vordering zoals die bij inleidende dagvaarding luidt, moet worden afgewezen, er is geen (vernietigbare) overdracht geweest.
De antwoordakten van 31 maart 2010
2.7. Wat partijen in hun antwoordakten van 31 maart 2010 aanvoeren, komt, samengevat weergegeven, op het volgende neer.
Het standpunt van de curator
2.8. De curator acht wat de notaris aanvoert en de op basis daarvan door de Stichting en de erven ingenomen nieuwe standpunten, ongeloofwaardig. De curator wijst erop dat het bestaan van een afspraak waardoor op [R.] Beheer de verplichting rustte om de aandelen [R.] [E.] aan [R.] te leveren, zich niet verdraagt met de tekst van alle overige door de notaris gemaakte stukken en evenmin met alles wat de Stichting aan feiten in deze procedure heeft gesteld. Het is volgens de curator frappant dat de beweerdelijk tussen [R.] en [R.] Beheer gemaakte afspraken niet op schrift zijn gesteld, in tegenstelling tot alle andere afspraken die niet alleen door de notaris op schrift zijn gesteld maar zelfs in authentieke akten zijn vastgelegd. De stelling van de Stichting dat zij abusievelijk de rechtbank niet juist zou hebben voorgelicht is volgens de curator op zijn zachtst gezegd merkwaardig.
De curator wijst erop dat de Stichting er tot zover veel werk van heeft gemaakt om zich als de partij te presenteren die niet wist en die niet hoefde te weten of en zo ja welke tegenprestatie [R.] Beheer had of zou kunnen ontvangen van haar moedervennootschap, Drenthe Recreatie, voor het nakomen van de verplichting van Drenthe Recreatie tot levering van de aandelen aan [R.]. Dat is volgens de curator niet te rijmen met de nieuw betrokken stelling dat er ook een koopovereenkomst tussen [R.] en [R.] Beheer bestaat. Het zou dan immers [R.] Beheer zijn die de aandelen aan [R.] diende te leveren en niet Drenthe Recreatie. De curator wijst erop dat voor zover van het bestaan van de koopovereenkomst tussen [R.] Beheer en [R.] moet worden uitgegaan de basis van het oorspronkelijke verweer van de Stichting en de erven is komen te vervallen en de verrekeningsconstructie waarop dat verweer is gebaseerd, ondeugdelijk is.
Het standpunt van de Stichting
2.9. De Stichting volhardt in haar nieuw ingenomen standpunt en biedt aan te bewijzen dat er een overeenkomst tussen [R.] en [R.] Beheer tot stand is gekomen. De Stichting voert verder aan dat uitsluitend omdat de fiscale adviseur van [R.] tijdens de bespreking bij de notaris op 19 oktober 1998 de financiële consequenties daarvan niet kon overzien, werd afgesproken de levering van de aandelen [R.] [E.] aan [R.] niet voorafgaand maar pas na de levering van de aandelen in [R.] Beheer aan Drenthe Recreatie plaats te laten vinden. De juridische vormgeving werd volgens de Stichting vervolgens overgelaten en geregeld door de notaris, die zich daartoe enige tijd terugtrok met de heer [aandeelhouder]. Het eventuele titelgebrek was niet aan de Stichting bekend en haar bestuur was te goeder trouw zodat haar een beroep toekomt op artikel 3:88 lid 1 BW.
Het standpunt van de erven
2.10. De erven volstaan met het doen van een bewijsaanbod.
Het standpunt van mr. Pellinkhof
2.11. Mr. Pellinkhof voert in de eerste plaats aan dat voor zover de curator thans vordert dat Pellinkhof wordt veroordeeld tot vergoeding van schade van [R.] Beheer, de vordering van de curator moet worden afgewezen. De curator heeft zijn vordering niet concreet gemaakt. Er blijkt ook niet door welk toedoen of nalaten enig recht zou zijn verjaard. Bij gebreke van een concrete onderbouwing van de vordering voor zover die tegen mr. Pellinkhof is ingesteld, is het niet mogelijk om tegen de vordering verweer te voeren. Voor het overige bestrijdt mr. Pellinkhof dat er een overeenkomst tussen [R.] Beheer en [R.] tot stand is gekomen. Het bestaan van die overeenkomst staat haaks op wat de Stichting en de erven eerder in de procedure hebben gesteld. Zij hebben tot zover aangevoerd dat de levering op 11 december 1998 van de aandelen [R.] [E.] door [R.] Beheer aan [R.] niet los kan worden gezien van de op 19 oktober 1998 gesloten overeenkomst. Mr. Pellinkhof voert aan dat de akte van levering verwijst naar de op
19 oktober 1998 tot stand gekomen koopovereenkomst en de leveringsakte van 11 december 1998 nu juist de afspraken in de schriftelijke koopovereenkomst van 19 oktober 1998 bevestigt. Het is volgens mr. Pellinkhof uitgesloten dat de notaris in de akte van levering zou hebben beoogd te verwijzen naar de gepretendeerde mondelinge afspraken, terwijl op diezelfde datum een schriftelijke koopovereenkomst terzake de levering van de aandelen [R.] [E.] tot stand is gekomen die door de dezelfde notaris in een authentieke akte is vastgelegd.
Uit de akte blijkt bovendien dat de notaris aansluiting heeft gezocht bij de schriftelijke overeenkomst van 19 oktober 1998 en dus niet bij mondelinge afspraken die thans als de titel voor de levering worden gepretendeerd. Immers, uit de akte van 11 december 1998 volgt dat de verkoper, dat wil zeggen [R.] Beheer, de koopsom voor de aandelen [R.] [E.] zou hebben ontvangen bij wege van verrekening met een schuld die blijkt uit een schuldbekentenis van 19 oktober 1998. Die schuldbekentenis en de verrekening zijn vastgelegd in de overeenkomst van 19 oktober 1998 waarbij echter Drenthe Recreatie en dus niet [R.] Beheer de schuldenaar is. Het is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de overdracht van de aandelen [R.] [E.] door [R.] Beheer aan [R.] heeft plaatsgevonden op grond van een geldige titel.
De overwegingen van de rechtbank
2.12. Het geschil van partijen komt in de kern genomen op het volgende neer. Tot het moment waarop de rechtbank haar tussenvonnis van 23 december 2009 wees, leggen de Stichting en in haar kielzog de erven aan hun verweer een feitencomplex ten grondslag dat hierop neerkomt dat de levering van de aandelen [R.] Beheer door [R.] aan
Drenthe Recreatie plaatsvond op 19 oktober 1998, ter uitvoering van de koopovereenkomst die tussen [R.] en Drenthe Recreatie tot stand is gekomen. In verband met de betaling van de koopprijs door Drenthe Recreatie aan [R.], zijn op 11 december 1998 de aandelen [R.] [E.] aan [R.] geleverd. Die levering vond volgens de Stichting en de erven plaats door [R.] Beheer, die daarmee de verplichting tot levering van die aandelen van haar moedervennootschap, Drenthe Recreatie, is nagekomen.
2.13. Het is juist dit aan het verweer ten grondslag gelegde feitencomplex dat de rechtbank tot het in het tussenvonnis van 23 december 2009 vervatte voorlopige oordeel bracht dat aan de levering van de aandelen op 11 december 1998 geen geldige titel ten grondslag ligt. Uit de leveringsakte van 11 december 1998 volgt namelijk dat levering van de aandelen [R.] [E.] door [R.] Beheer aan [R.] plaatsvindt om uitvoering te geven aan een koopovereenkomst die tussen [R.] Beheer als verkoper en [R.] Beheer als koper tot stand is gekomen. In het licht van alle door partijen betrokken stellingen kon naar het voorlopig oordeel van de rechtbank het bestaan van die overeenkomst worden uitgesloten. De rechtbank heeft met het wijzen van haar tussenvonnis beoogd ten aanzien van de door partijen en in het bijzonder de door de Stichting gestelde titel duidelijkheid te krijgen.
2.14. Geen van partijen heeft een kanttekening geplaatst bij het voorlopige oordeel van de rechtbank. De curator verenigt zich met zoveel woorden met het voorlopige oordeel van de rechtbank, hij wijzigt zijn eis en stemt deze af op de situatie die ontstaat als ervan moet worden uitgegaan dat aan de levering van de aandelen geen geldige titel ten grondslag ligt. Ook mr. Pellinkhof stelt met zoveel woorden dat een geldige titel ontbreekt voor de levering van de aandelen [R.] [E.] door [R.] Beheer aan [R.].
2.15. De Stichting noch de erven keren zich tegen het voorlopige oordeel van de rechtbank, behoudens voor zover de Stichting aanvoert dat zij tot zover de rechtbank abusievelijk onvolledig heeft geïnformeerd. De Stichting introduceert in dit verband een novum. Er bestaat volgens de Stichting en de erven namelijk naast de overeenkomst waarover tot zover werd geprocedeerd, ook een andere door de rechtbank niet gekende overeenkomst. Het bestaan van die overeenkomst ontlenen de Stichting en de erven aan een brief van de bij alle transacties betrokken notaris.
Deze notaris stelt in zijn brief van 28 januari 2010, voor zover voor het navolgende van belang:
(…)
Partijen waren, zoals vermeld, op 19 oktober 1998 allen fysiek aanwezig op mijn kantoor, waar ik persoonlijk als plaatsvervangend notaris aanwezig ben geweest bij het tot stand komen van de overeenkomst. Toen de heer [R.] in persoon later ter vergadering verscheen zijn alle te nemen stappen punt voor punt doorgenomen en door alle partijen akkoord bevonden.
Dit betreft voor zover hier van belang de navolgende punten:
1. Het besluit tot het aangaan van de overeenkomst van koop en verkoop van aandelen [R.] [E.] B.V. door [R.] Beheer B.V. aan [R.] privé: dit besluit werd genomen door het voltallige bestuur van de Stichting Administratiekantoor in haar hoedanigheid van enig aandeelhouder en enig bestuurder van [R.] Beheer B.V., in aanwezigheid van en met instemming van de enige houder van certificaten van aandelen [R.] Beheer B.V., de heer [R.] in privé, voor een koopsom van NLG 2.000.000,00. Het besluit tot het aangaan van deze overeenkomst werd door de heer [R.] in privé genomen, zodat daarmee de overeenkomst tot stand was gekomen.
2. Het besluit tot het aangaan van de overeenkomst van koop en verkoop van de aandelen [R.] Beheer B.V. aan Drenthe Recreatie B.V. voor een koopsom van NLG. 2.500.000,00: dit besluit werd genomen door het voltallige bestuurd van de Stichting Administratiekantoor in haar hoedanigheid van enig aandeelhouder van [R.] Beheer B.V., in aanwezigheid van en met instemming van de enige houder van certificaten van aandelen [R.] Beheer B.V., de heer [R.] in privé. Vervolgens werd ter uitvoering van dit besluit eveneens een overeenkomst gesloten met Drenthe Recreatie als kopende partij.
De hiervoor genoemde besluiten zijn in die volgorde genomen en de daarin opgenomen overeenkomsten zijn in die volgorde gesloten.
Daarmee bestond dus voor [R.] Beheer B.V. op het moment van sluiten van de laatste koopovereenkomst reeds de verplichting tot levering van de aandelen [R.] [E.] B.V..
2.16. Wanneer voor waar moet worden aangenomen wat de notaris schrijft, dringt zich de conclusie op dat de Stichting van aanvang af moet hebben geweten van het bestaan van de koopovereenkomst. Zij is immers de bestuurder van de vennootschap, [R.] Beheer, die als verkoper van de aandelen acteert. Het mag dan op zijn minst verwondering oogsten dat de Stichting op geen enkel moment gewag heeft gemaakt van het volgens de notaris door haar bestuur genomen besluit tot verkoop van de aandelen [R.] [E.] door [R.] Beheer aan [R.]. Het maakt bovendien dat al wat de Stichting en al wat de erven tot 23 december 2009 aan hun verweer ten grondslag hebben gelegd, in het bijzonder alle overwegingen ten aanzien van de verrekening van de koopprijs en de verklaring waarom die niet in het vermogen van de verkoper - [R.] Beheer - is gevloeid, geen basis in de werkelijkheid kan hebben, zoals ook de curator, zij het in andere bewoordingen, vaststelt. Wat bij dit alles op de voorgrond staat, is dat de Stichting in haar akte van
17 februari 2010 onder randnummer 5 stelt:
Uit die brief blijkt dat op 19 oktober 1998 niet alleen een koopovereenkomst werd gesloten tussen wijlen de heer E. [R.] en Drenthe Recreactie B.V. betreffende de aandelen in E. [R.] Beheer B.V., maar dat ook een koopovereenkomst werd gesloten tussen E. [R.] Beheer B.V. en wijlen de heer E. [R.] betreffende de koop en verkoop van de aandelen in E. [R.] [E.] B.V.
Die overeenkomst vormde de titel voor de levering van de aandelen in [R.] [E.] B.V. door E. [R.] Beheer B.V. aan wijlen de heer [R.] op 11 december 1998.
en onder randnummer 7:
De stichting AK die haar verweer alleen had gebaseerd op de inhoud van de op 19 oktober 1998 schriftelijk tussen de partijen vastgestelde overeenkomst (nummer 41932.OVK, productie 2 zijdens eisers) moet achteraf, op grond van het antwoord van mr. Van Bekkum op de door uw rechtbank opgeworpen vraag, constateren dat zij uw rechtbank abusievelijk nog niet volledig had geïnformeerd over de afspraken die op 19 oktober 1998 door de betrokken partijen zijn gemaakt.
2.17. De rechtbank kan de onwetendheid van de Stichting van de door haarzelf genomen besluiten enkel verklaren uit wat de Stichting stelt onder randnummer 8 van haar akte van 31 maart 2010:
Uitsluitend omdat de fiscale adviseur van de heer [R.] tijdens de bespreking ten kantore van de notaris op
19 oktober 1998 van oordeel was de fiscale consequenties niet te kunnen overzien, werd afgesproken levering van de aandelen in E. [R.] [E.] B.V. aan de heer E. [R.] niet voorafgaand maar na de levering van de aandelen in E. [R.] Beheer B.V. aan Drenthe Recreatie B.V. plaats te laten vinden. De juridische vormgeving daarvan werd vervolgens overgelaten en geregeld door de notaris die zich daartoe, zoals eerder reeds naar voren gebracht, ook nog enige tijd terugtrok met de heer [aandeelhouder].
2.18. Als de rechtbank het vorengestelde welwillend uitlegt komt het hierop neer dat de Stichting heeft besloten om het daarheen te leiden dat de aandelen [R.] [E.] eigendom van [R.] zouden worden en de Stichting het daarbij op 19 oktober 1998 heeft gelaten aan de notaris om het een en ander vorm te geven. Daarmee stelt de Stichting echter niet als feit dat zij heeft besloten en heeft gewild dat [R.] Beheer haar aandelen [R.] [E.] aan [R.] verkoopt. Dat bevestigt veeleer dat er geen eigen beslissing door de Stichting is genomen tot die verkoop en dat aldus - uitgaande van wat in de leveringsakte staat - de (gestelde) titel voor de overdracht van die aandelen ontbreekt.
2.19. Wat in dit verband bovendien klemt is dat wanneer ervan moet worden uitgegaan dat (de fiscale adviseur van) [R.] tijdens de bespreking ten kantore van de notaris op
19 oktober 1998 van oordeel was de fiscale consequenties niet te kunnen overzien van een eventuele verkoop van en/of overdracht van aandelen [R.] [E.] door [R.] Beheer aan [R.], dit juist impliceert dat daartoe dan ook op 19 oktober 1998 niet werd besloten, maar in plaats daarvan de marsroute werd gekozen waarop de Stichting en de erven tot
23 december 2009 hun feitelijke verweer hebben gegrond.
2.20. De rechtbank ziet haar twijfel met betrekking tot het bestaan van de door de Stichting en de erven nieuw gestelde overeenkomst tussen [R.] Beheer en [R.] bevestigd in de omstandigheid dat de Stichting niet zelf uit eigen wetenschap, maar slechts op grond van een brief van de notaris concludeert dat zij kennelijk op 19 oktober 1998 óók een koopovereenkomst heeft gesloten met haar certificaathouder.
2.21. Het nieuw ingenomen standpunt verdraagt zich bovendien niet met hetgeen in de akte van 11 december 1998 is opgenomen over de koopsom en is aangehaald rov. 2.11 van het tussenvonnis van 23 december 2009. Wanneer niet Drenthe Recreatie maar [R.] Beheer als verkoper moet worden aangewezen, kan immers geen sprake zijn van een verrekening van de koopsom met een schuld van Drenthe Recreatie aan [R.].
2.22. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat levering op 11 december 1998 plaatsvond, volgens de akte, ter uitvoering van een tussen [R.] Beheer enerzijds als verkoper en [R.] anderzijds als koper tot stand gekomen overeenkomst, terwijl tegen de achtergrond van de overigens door partijen gestelde feiten het bestaan van die overeenkomst moet worden uitgesloten.
2.23. Uit wat de rechtbank onder rov. 2.22. overweegt volgt, zo overweegt de rechtbank thans ten overvloede, dat als wel voor waar zou moeten worden aangenomen dat op
19 oktober 1998 óók een koopovereenkomst tussen [R.] en [R.] Beheer tot stand is gekomen en ter uitvoering daarvan de overdracht van de aandelen plaatsvond zonder dat de daarvoor verschuldigde koopsom ter grootte van ƒ 2.000.000,00 in [R.] Beheer vloeide, niet (langer) aan de conclusie kan worden ontkomen dat daarmee de verhaalsmogelijkheden van de crediteuren van [R.] Beheer zijn beperkt en dat het daarop gebaseerde beroep van de curator op de Faillissementspauliana doel heeft getroffen. Immers, in dat geval mist het daartegen gerichte verweer zoals door de Stichting verwoord in randnummer 14 van de conclusie van antwoord, feitelijke grondslag:
Naar het oordeel van de Stichting AK is daarvan [een onverplichte rechtshandeling om niet, rb.] in het geval van [R.] geen sprake geweest. De levering op 11 december 1998 kan niet los worden gezien van de op 19 oktober 1998 gesloten overeenkomst. Weliswaar had niet [R.] Beheer, maar Drenthe Recreatie zich in die overeenkomst verplicht tot levering van de aandelen in [R.] [E.] aan [R.], maar tegenover het verkrijgen van die aandelen stond wel degelijk een verplichting van [R.] die door hem reeds op 19 oktober door de levering van de aandelen in [R.] Beheer aan Drenthe Recreatie was nagekomen. Voor [R.] was, naar de ratio van artikel 42 lid 2 Fw. de levering op 11 december door [R.] Beheer van de met haar aandeelhoudster overeengekomen aandelen in [R.] [E.] geen onverplichte rechtshandeling om niet, maar de nakoming door de dochter vennootschap [R.] Beheer van de verplichting van Drenthe Recreatie tot levering van de aandelen in [R.] [E.] aan [R.] waartegenover [R.] uit diens vermogen reeds de aandelen in [R.] Beheer aan Drenthe Recreatie had geleverd.
2.24. Het één en ander brengt de rechtbank tot het volgende.
2.25. Het moet er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat [R.] Beheer rechthebbende van de aandelen [R.] [E.] is gebleven. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de Stichting en de erven beslissen zoals in het dictum is weergegeven. Daarbij overweegt de rechtbank dat niet is gesteld en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat de Stichting en de erven een rechterlijke uitspraak naast zich neer zullen leggen, zodat er vooralsnog geen termen zijn om de Stichting en de erven te veroordelen het nodige te doen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Die bijkomende vordering wijst de rechtbank daarom af. Bovendien kan de rechtbank zonder nadere toelichting, die de curator niet geeft, niet begrijpen waarom er sprake is van een hoofdelijk schuldenaarschap als het gaat om de verplichting tot vergoeding van schade en proceskosten, zodat de gevorderde hoofdelijke veroordeling evenmin zal worden toegewezen.
2.26. De vordering voor zover ingesteld tegen mr. Pellinkhof behoeft, gelet op het voorwaardelijke karakter ervan, geen verdere behandeling.
2.27. De rechtbank zal de Stichting en de erven bij helfte veroordelen in de kosten van deze procedure. De totale kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 143,60
- vast recht 251,00
- salaris advocaat 1.582,00 (3,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.976,60 : 2 = € 988,30.
2.28. De rechtbank zal de curator veroordelen in de kosten van de procedure van
mr. Pellinkhof. De kosten aan de zijde van mr. Pellinkhof worden begroot op:
- vast recht € 251,00
- salaris advocaat 2.034,00 (4,5 punten x tarief € 452,00)
Totaal € 2.285,00.
BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart voor recht dat aan de overdracht van de aandelen [R.] [E.] door [R.] Beheer aan [R.] geen geldige titel ten grondslag heeft gelegen en dat deze overdracht daarom nietig is,
2. verklaart voor recht dat alle rechtshandelingen die door gedaagden op grond van deze nietige overdracht zijn verricht, waaronder in ieder geval begrepen de overdracht van deze aandelen door [R.] aan de Stichting en de certificering van deze aandelen, nietig zijn,
3. verklaart voor recht dat de aandelen [R.] [E.] in eigendom toebehoren aan [R.] Beheer,
4. veroordeelt de Stichting en de erven om, voor zover hun medewerking daartoe is vereist, het aandelenregister aan de curator af te geven en aan de correcte inschrijving in het aandelenregister mee te werken,
5. veroordeelt de Stichting en de erven tot vergoeding van de ten gevolge van de nietige overdracht van de aandelen in [R.] [E.] aan [R.] en de Stichting Administratiekantoor [R.] [E.] door [R.] Beheer geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet,
6. veroordeelt de stichting in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 988,30,
7. veroordeelt de erven in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 988,30,
8. veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van mr. Pellinkhof tot op heden begroot op € 2.285,00,
9. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4. t/ 8. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2010.