ECLI:NL:RBASS:2010:BN1430

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80955 / KG ZA 10-187
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling in kort geding tegen overplaatsingsbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 14 juli 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling, eiser, en de Staat der Nederlanden, gedaagde. Eiser, die gedetineerd is in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, heeft een vordering ingediend tegen een besluit van 1 juli 2010, waarbij hij werd overgeplaatst naar een andere penitentiaire inrichting. Eiser heeft verzocht om de beslissing tot overplaatsing te heroverwegen en heeft tevens een verbod gevraagd om hem naar het detentiecentrum Zeist of Alphen aan de Rijn over te plaatsen totdat er opnieuw beslist is.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vorderingen in kort geding. De rechter heeft overwogen dat de Penitentiaire beginselenwet de mogelijkheid biedt om een schorsing van de overplaatsing te verkrijgen, en dat deze mogelijkheid eerst door eiser benut had moeten worden voordat hij zich tot de voorzieningenrechter wendde. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken omdat het besluit niet in begrijpelijke taal aan hem is medegedeeld en dat hij geen afschrift van het besluit heeft ontvangen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat eiser niet de juiste procedure heeft gevolgd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die hem zouden vrijstellen van het volgen van de voorgeschreven rechtsgang.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.079,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 80955 / KG ZA 10-187
Vonnis in kort geding van 14 juli 2010
in de zaak van
[EISER],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Veenhuizen,
locatie “Esserheem” te Veenhuizen,
eiser,
advocaat mr. J.F. Ruijter de Wildt,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
waarvan de zetel gevestigd is te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M ten Broeke.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Staat worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van heden;
- de mondelinge behandeling van heden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De voorzieningenrechter kan bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de navolgende feiten.
2.2. [eiser] is thans als strafrechtelijk veroordeelde vreemdeling gedetineerd in bovenvermelde penitentaire inrichting. Bij selectiebeslissing van 1 juli 2010 is beslist om [eiser] over te plaatsen naar een andere penitentiaire inrichting. Bij brief van 12 juli 2010 is van de zijde van [eiser] hiertegen opgekomen en is verzocht de beslissing van 1 juli 2010 te heroverwegen.
2.3. Naar aanleiding van die brief is [eiser] te verstaan gegeven dat ondanks de brief van 12 juli 2010 hij op 15 juli 2010 wordt overgeplaatst.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op alle dagen en op de minuut:
gedaagde te bevelen om haar beslissing van 1 juli 2010 tot overplaatsing van eiser naar het detentiecentrum Zeist met inachtneming van de overwegingen in dit vonnis in heroverweging te nemen en voorts gedaagde te verbieden om eiser naar voornoemd detentiecentrum Zeist of naar het detentiecentrum Alphen aan de Rijn voor de duur van de rest van aan hem opgelegde gevangenisstraf over te plaatsen zolang gedaagde nog niet naar aanleiding van dit vonnis opnieuw heeft beslist en zolang de nog te nemen beslissing ook nog vatbaar is voor beroep en niet definitief is geworden; dit alles op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor elke dag, of gedeelte daarvan dat gedaagde aan voornoemd verbod tot overplaatsing naar een van voornoemde detentiecentra niet mocht hebben voldaan, althans die voorlopige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter gelet op de hierboven aangegeven gronden zal vermenen te behoren met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2. Het verweer van De Staat strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiser].
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In de eerste plaats staat te beoordelen of [eiser] in zijn vorderingen in kort geding kan worden ontvangen. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. Hij neemt daartoe het volgende in overweging.
4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Penitentiaire beginselenwet de mogelijkheid biedt om op de kortst mogelijke termijn een schorsing van de verdere tenuitvoerlegging van een beslissing tot overplaatsing te verkrijgen. Die mogelijkheid moet, in beginsel, door de gedetineerde eerst moet worden benut voordat hij zich tot de voorzieningenrechter in kort geding kan wenden. Dit kan alleen dan anders zijn wanneer bijzondere omstandigheden zich ertegen verzetten dat de hier bedoelde bijzondere rechtsgang wordt gevolgd.
4.3. In dit verband is van de zijde van [eiser] aangevoerd dat hem weliswaar het besluit van 1 juli 2010 ter hand is gesteld, maar dat de inhoud van dat besluit hem niet in een voor hem begrijpelijke taal is uiteengezet en dat evenmin een afschrift van het besluit aan zijn toenmalige gemachtigde is verzonden. Dit heeft volgens [eiser] veroorzaakt dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt. De advocaat van [eiser] heeft ter zitting in kort geding bovendien aangevoerd dat hij telefonisch contact heeft gelegd met de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en dat hij uit dat telefonische contact heeft moeten opmaken dat het niet mogelijk was om op korte termijn de door zijn cliënt beoogde schorsingbeslissing te krijgen.
4.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat aldus niet op de wijze als waarin de Penitentiaire beginselenwet voorziet een schorsingsverzoek is gedaan, terwijl er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit volgt dat van [eiser] (zijn advocaat) in de gegeven omstandigheden niet kon worden gevergd dat hij de in de hiervoor genoemde wet mogelijk gemaakte procedure tot schorsing zou volgen.
4.5. Wanneer wel zou zijn gepoogd een schorsingsbeslissing te krijgen, maar het daartoe strekkende verzoek zou niet of niet met de mate van voortvarendheid die in de gegeven omstandigheden mag worden gevergd, zijn behandeld, dan zou de weg naar de voorzieningenrechter in kort geding open hebben gestaan om tot schorsing van het overplaatsingsbesluit te komen, wanneer de voorzieningenrechter dan van oordeel zou zijn geweest dat een beslissing op het schorsingverzoek niet kan worden afgewacht.
4.6. Het voorgaande brengt met zich dat [eiser] in zijn vorderingen in kort geding niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de De Staat worden begroot op:
- vast recht € 263,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Staat tot op heden begroot op € 1.079,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Huizing, op 14 juli 2010.