zaaknummer / rolnummer: 83315 / KG ZA 10-295
Vonnis in kort geding van 11 januari 2011
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E. Bosscher te Heerenveen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEDAAGDE],
gevestigd te Almelo,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Oudendijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door [gedaagde] overgelegde producties;
- de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de navolgende feiten en omstandigheden.
2.2. [gedaagde], in de persoon van [bestuurder van gedaagde] als (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde], heeft sinds juni 2009 werkzaamheden verricht voor [derde b.v. 1] te Emmen (hierna te noemen: [derde b.v. 1]).
2.3. [derde b.v. 2], waarvan de heer [bestuurder van derde b.v. 2] algemeen bestuurder is, is voor 51 % aandeelhouder van [derde b.v. 1]. [eiser] is procuratiehouder van [derde b.v. 2] en heeft een tot € 25.000,00 geldende beperkte bevoegdheid tot optreden.
2.4. Begin 2010 zijn er heronderhandelingen geweest over de tarieven van [gedaagde]. In dit verband heeft op 8 februari 2010 een gesprek plaatsgevonden en heeft [gedaagde] meerdere concept-overeenkomsten opgesteld. [derde b.v. 1] heeft geen van deze concept-overeenkomsten ondertekend.
2.5. [derde b.v. 1] verkeert sinds juni 2010 in betalingsmoeilijkheden. Zij heeft een viertal facturen van [gedaagde] niet voldaan.
2.6. Bij schrijven van 28 oktober 2010 heeft [gedaagde] [bestuurder van derde b.v. 2] en [eiser] ingebreke gesteld voor de niet betaling van deze facturen alsmede voor het niet ondertekenen van de door haar opgemaakte overeenkomst d.d. 8 februari 2010.
2.7. Bij verzoekschrift van 8 november 2010 heeft [gedaagde] de voorzieningenrechter verzocht verlof te verlenen om onder meer ten laste van [eiser] conservatoire beslag te mogen leggen op de in het verzoekschrift onder randnummer 9 omschreven onroerende zaken. Dat verlof is op dezelfde dag verleend, waarbij de vordering van [gedaagde] is begroot op
€ 74.000,00 en de termijn voor het instellen van de hoofdzaak is bepaald op 14 dagen.
2.8. Op 9 november 2010 is conservatoir beslag gelegd, mede ten laste van [eiser], op de in het proces-verbaal vermelde onroerende zaken.
3.1. [eiser] vordert , verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt om binnen 48 uur na het wijzen van het vonnis, de in het petitum nader aangeduide conservatoire beslagen op te (doen) heffen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5000,- voor elke dag dat [gedaagde] niet volledig aan het vonnis voldoet en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang wordt, gelet op de aard van de vordering, voldoende aanwezig geacht.
4.2. De voorzieningenrechter overweegt dat volgens artikel 705 lid 2 Rv een beslag dient te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Kern van dit geschil is in hoeverre aannemelijk is geworden dat [eiser] zelf kan worden aangesproken tot nakoming van enige verplichting uit hoofde van de overeenkomst die [gedaagde] op 8 februari 2010 met [derde b.v. 1] heeft gesloten.
4.3. [eiser] ziet niet in waarom ten aanzien van hem, als procuratiehouder bij [derde b.v. 2], beslag is gelegd. [eiser] heeft hiertoe aangevoerd dat hij geen formele positie binnen [derde b.v. 2] heeft en zijn werkzaamheden voor [derde b.v. 1] middels een daartoe gesloten overeenkomst door zijn persoonlijke holding verricht. [eiser] heeft tevens nimmer voor zichzelf met [gedaagde] gehandeld.
4.4. [gedaagde] heeft ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] heeft aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat de vergoeding van [gedaagde]
€ 1.250,00 per dag zou bedragen, welk bedrag voor € 950,00 in geld zou worden uitgekeerd en voor € 300,00 in de vorm van aandelen in [derde b.v. 1]. De aandelenoverdracht heeft evenwel niet plaatsgevonden en aan de overeenkomst van 8 februari 2010 is in zijn geheel geen uitvoering gegeven. Nu [eiser] aan tafel heeft gezeten bij de onderhandelingen tussen [gedaagde] en [derde b.v. 1] en daarbij zelf de indruk heeft gewekt dat hij bevoegd was de overeenkomst van 8 februari 2010 te tekenen, ligt het naar de mening van [gedaagde] mede op de weg van [eiser] om uitvoering te geven aan de overeenkomst en is hij derhalve aansprakelijk.
4.5. De voorzieningenrechter overweegt dat voornoemd toetsingskader van artikel 705 lid 2 Rv, meebrengt dat het op de weg ligt van degene die de opheffing van het beslag vordert, om voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er een rechtsbetrekking tussen [gedaagde] en [eiser] bestaat uit hoofde waarvan [eiser] kan worden aangesproken wegens vermeend tekortschieten (van de vennootschap waarvan hij procuratiehouder is) in de door [gedaagde] aangenomen verplichtingen van [derde b.v. 1].
4.6. Voorts staat de voorzieningenrechter, zoals hij partijen ter zitting heeft voorgehouden, voor de vraag welke gevolgen het opheffen van de ten laste van [eiser] gelegde beslagen heeft voor de gelegde beslagen.
4.7. Het beslag is gelegd op onroerende zaken die deel uitmaken van een gemeenschap. [eiser] is eigenaar van een (onverdeeld) aandeel in die gemeenschap. Samen met de overige deelgenoten (de besloten vennootschappen [derde b.v. 1] en [derde b.v. 2]) is [eiser] volledig eigenaar van de beslagen zaken. Het beslag is gelegd op de onroerende zaken en niet op de (onverdeelde) aandelen van de beslagdebiteuren.
4.8. Tegen deze achtergrond komt de vraag op in hoeverre het mogelijk is het beslag op te heffen uitsluitend voor zover het het (onverdeelde) aandeel van [eiser] betreft. De voorzieningenrechter oordeelt dat wanneer het beslag voor zover dat ten laste van [eiser] is gelegd wordt opgeheven, dit een wijziging van het beslag met zich brengt zoals dat is gelegd. Het zou immers met zich brengen dat het beslag niet langer rust op de onroerende zaken als zodanig, maar op de (onverdeelde) aandelen in die zaken van de overige beslagdebiteuren. Dit verhoudt zich niet met het uitgangspunt dat een eenmaal op een zaak gelegd beslag niet kan worden gewijzigd in een beslag gelegd op een (onverdeeld) aandeel in die zaak (zie: HR 30 maart 2001, NJ 2002, 380). De voorzieningenrechter zal daarom de beslagen opheffen.
4.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- griffierecht € 258,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.161,93
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure die aan de zijde van [eiser] tot heden worden begroot op € 1.161,93
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp, bijgestaan door mr. I. Eising en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2011.