zaaknummer / rolnummer: 75906 / HA ZA 09-784
Vonnis van 12 januari 2011
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STATEN PRODUCTDEVELOPMENT B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN RAALTE DISPLAYS B.V.,
gevestigd te Voorschoten,
eiseressen,
advocaat mr. A.H. Vermeulen,
[GEDAAGDE],
h.o.d.n. SIGN BUSINESS CENTER,
wonende te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. M. Arends.
Eisers zullen hierna gezamenlijk Staten en Van Raalte genoemd worden, en afzonderlijk Staten respectievelijk Van Raalte. Gedaagde zal hierna [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juli 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 18 november 2010;
- de akte met producties van Staten en Van Raalte van 18 november 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Staten en Van Raalte zijn gespecialiseerd in het bedenken en produceren van displayproducten ten behoeve van reclame- en andere uitingen. In 1998-1999 heeft Staten een verrijdbare kunststof voet ten behoeve van een standaard voor een reclamebord ontwikkeld. Staten heeft het model van deze voet in 1999 bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom gedeponeerd. In 2000 is het model daar ingeschreven onder nummer 31440-00. Van Raalte is exclusief licentiehoudster en heeft het ingeschreven model onder de naam VR Storestopper op de Benelux-markt gebracht.
2.2. [gedaagde] drijft de onderneming Sign Business Center, een groothandel in presentatiematerialen.
2.3. In oktober/november 2008 hebben onderhandelingen plaatsgevonden tussen Van Raalte en Herva BVBA in België over de aankoop door Herva BVBA van de VR Storestopper. Tijdens die onderhandelingen heeft Herva BVBA aangegeven eveneens een offerte te hebben ontvangen van een andere Nederlandse producent. De onderhandelingen tussen Van Raalte en Herva BVBA hebben niet tot een overeenkomst geleid.
2.4. Begin april 2009 hebben Staten en Van Raalte in België bij tankstations van Lukoil Belgium B.V. reclameborden met kunststof voeten aangetroffen die naar hun mening sterk lijken op de VR Storestopper. Deze voeten zijn afkomstig van Herva BVBA die een partij van 280 stuks bij [gedaagde] heeft afgenomen.
2.5. Staten en Van Raalte hebben in mei 2009 een kort geding procedure tegen Herva BVBA en [gedaagde] aanhangig gemaakt. Bij kort geding vonnis van 10 juli 2009 is onder meer bepaald dat Herva BVBA en [gedaagde] elke inbreuk in de Benelux op het Beneluxmodel van Staten en Van Raalte gestaakt dienen te houden. Tevens is op basis van artikel 1019i Rv bepaald dat binnen drie maanden na datum vonnis de bodemprocedure terzake aanhangig moet worden gemaakt.
2.6. Na de kort geding procedure is een minnelijke regeling tot stand gekomen tussen Raalte en Van Staten en Herva BVBA. Met [gedaagde] is geen regeling getroffen.
3. Het geschil
3.1. Staten en Van Raalte vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren:
I [gedaagde] beveelt met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis iedere inbreuk in de Benelux op het Benelux model van Statenen Van Raalte, geregistreerd onder inschrijvingsnummer 31440-00, te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet voldoet;
II [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de redelijke en evenredige (proces)kosten ex artikel 1019h Rv ad € 4.953, 27 ex BTW, te vermeerderen met de na 8 januari 2010 gemaakte redelijke en evenredige (proces)kosten (PM) en de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het te wijzen vonnis;
III [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de kosten van dit geding, tevens inhoudende de na de uitspraak ontstane kosten ex artikel 237 lid 4 Rv, begroot op € 131,- zonder betekening van het te wijzen vonnis en € 199,- met betekening van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis.
3.2. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen deze vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Staten en Van Raalte hebben primair aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het Benelux model nr. 31440-00 van Staten en Van Raalte, subsidiair dat zij inbreuk heeft gemaakt op hun auteursrecht op de VR Storestopper.
4.2. Alvorens op de grondslag van de vorderingen in zal worden gegaan, zal het verweer van [gedaagde] worden behandeld dat Staten en Van Raalte misbruik van bevoegdheid maken door de onderhavige procedure in te stellen. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat het enkele doel van deze procedure lijkt te zijn om [gedaagde] op kosten te jagen, hetgeen door Staten en Van Raalte wordt betwist.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Van misbruik van bevoegdheid is onder meer sprake indien wordt geprocedeerd met geen ander doel dan een ander te schaden (artikel 3:13, tweede lid, BW). Staten en Van Raalte hebben in mei 2009 een kort geding procedure aanhangig gemaakt wegens de gestelde inbreuk op hun recht, waarbij hun vorderingen - deels - zijn toegewezen. Deze voorzieningen hebben op grond van artikel 1019i Rv in beginsel slechts tijdelijke kracht. Een voortduren ervan dient te worden bewerkstelligd door een bodemprocedure te entameren. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] heeft aangeboden een onthoudingsverklaring te tekenen, betekent niet dat dit belang van Staten en Van Raalte om de voorzieningen middels een rechterlijk vonnis veilig te stellen, wegvalt. Daarnaast is onweersproken gebleven dat Staten en Van Raalte na de procedure in kort geding aanvullende kosten hebben gemaakt doordat [gedaagde] niet tijdig aan haar verplichtingen uit het kort geding vonnis heeft voldaan.
In het licht van deze omstandigheden is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat enkel wordt geprocedeerd om [gedaagde] te benadelen.
4.3. Nu dit verweer niet slaagt, zal de rechtbank ingaan op de kern van het geschil, namelijk de vraag of [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het Benelux modelrecht, althans het auteursrecht, van Staten en Van Raalte op de VR Storestopper.
4.4. Uitgangspunt zijn de niet weersproken stellingen van Staten en Van Raalte dat hen het Benelux modelrecht op VR Storestopper toekomt en dat [gedaagde] een partij van 280 voeten aan Herva BVBA heeft geleverd, waarvan exemplaren door Staten en Van Raalte zijn aangetroffen bij Lukoil B.V.
4.5. Artikel 3.16 lid 1 BVIE geeft de houder van een Benelux model het recht om op grond van zijn uitsluitend recht zich te verzetten tegen het gebruik van een voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het model is toegepast en dat hetzelfde uiterlijk vertoont als het gedeponeerde model, dan wel dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, rekening houdend met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model. Bij de beoordeling of de modellen hetzelfde uiterlijk vertonen c.q. geen andere indruk wekken bij het geïnformeerde publiek dient de totaalindruk van de voeten als criterium te worden gehanteerd (HR 29 december 1995, NJ 1996, 546).
4.6. Staten en Van Raalte hebben in dit verband aangevoerd dat de van [gedaagde] afkomstige voet een groot aantal typerende uiterlijke kenmerken gemeenschappelijk heeft met de VR Storestopper en dat de voet van [gedaagde] om die reden geen andere totaalindruk wekt dan de VR Storestopper. Het gaat aldus Staten en Van Raalte om de volgende kenmerken:
Vooraanzicht
• De voet heeft een kenmerkende ellipsvormige symmetrische opbouw, aflopend aan beide uiteinden, toelopend naar boven naar het midden;
• De voet heeft een kenmerkende ellipsvormig symmetrische uitsparing in het midden, aflopend aan beide uiteinden, toelopend naar boven naar het midden;
• De voet beschikt over twee symmetrische opbouwen, ten behoeve van de standaard.
Bovenaanzicht
• De voet is ellipsvorm aan alle vier de zijden, naar binnen toe gebogen;
• De voet heeft twee gespiegelde halve-maan-vormen; zandloper-model;
• De voet beschikt aan de vier zijden over volstrekt symmetrische ellipsvormige uitsparingen;
• De voet heeft een parabolisch gevormde ietwat verzonken groef in het midden, net als beide zijkanten, in een zandloper model;
• De voet heeft een vuldop gecentreerd in de verzonken groef;
• De voet beschikt over twee symmetrische opbouwen, ten behoeve van de standaard.
Zijaanzicht
• De voet heeft een ellipsvormige symmetrische opbouw, aflopend aan beide uiteinden, die eveneens ellipsvormig is opgebouwd aan de bovenzijde van het zijaanzicht;
• De voet heeft een ellipsvormige symmetrische uitsparing in het midden;
• De voet beschikt over een symmetrische opbouw, ten behoeve van een van de twee poten van de standaard.
4.7. [gedaagde] heeft de door Staten en Van Raalte genoemde overeenkomsten niet weersproken maar heeft aangevoerd dat de verschillen tussen de voeten dusdanig groot zijn dat desondanks sprake is van een verschillende totaalindruk: de voet van de VR Storestopper is bijna vierkant, is forser en minder gedetailleerd, de VR Storestopper is groter en minder handzaam, de voeten hebben verschillende vulopeningen en de voet van [gedaagde] heeft een handvat en lijkt vanuit zij-aanzicht te zweven.
4.8. De rechtbank baseert zich bij de beoordeling van de totaalindruk van de voeten op een vergelijking van figuur 1 in de dagvaarding en de modeltekeningen in productie 3 bij de dagvaarding enerzijds (VR Storestopper) en de figuren 2 en 3 in de dagvaarding en de afbeeldingen in productie 5 bij de dagvaarding anderzijds (voet van [gedaagde]).
De totaalindruk die beide voeten maken wordt gedomineerd door de langhoekige vorm van de voet, de geronde lijnen, de symmetrische half-ellipsvormige uitsparingen aan de vier zijden van de voet, welke aan voor- en achterzijde schuin oplopen, de groef die in de lengte over de voet heenloopt en door de twee poten waarop de standaard rust. Met deze specifieke en visueel overheersende gemeenschappelijke kenmerken wekken de voeten naar het oordeel van de rechtbank een overeenstemmende totaalindruk.
De verschillen waar [gedaagde] op heeft gewezen zijn in het licht van deze dominante aspecten van de vormgeving niet van dien aard dat zij wezenlijk afbreuk doen aan deze totaalindruk. Bij bestudering van de foto’s blijkt bijvoorbeeld dat de VR Storestopper aan de hoeken vierkanter is, maar ook dat dit verschil slechts een zeer gering effect heeft op het totaalbeeld. De door [gedaagde] gestelde verschillen wat betreft het formaat van de voeten en de eigenschap dat de VR Storestopper minder handzaam zou zijn dan de voet van [gedaagde] zijn voorts niet uit de foto´s af te leiden, zodat zonder nadere toelichting de opmerkingen op dit punt niet kunnen afdoen aan de totaalindruk die door de foto´s en tekeningen wordt gewekt.
4.9. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het Benelux model van Staten en Van Raalte.
4.10. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat Staten en Van Raalte wisten, althans konden weten, dat [gedaagde] op het punt stond om kunststof voeten aan Herva BVBA te leveren die inbreuk maakten op hun modelrecht en dat zij [gedaagde] toen daarvoor hadden moeten waarschuwen. Nog daargelaten of er een waarschuwingsplicht op Staten en Van Raalte rustte, en, zo ja, wat de implicaties daarvan zouden zijn, heeft [gedaagde] op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan: hetgeen [gedaagde] bij conclusie van antwoord heeft aangedragen is bij conclusie van repliek gemotiveerd door Staten en Van Raalte weersproken, terwijl [gedaagde] bij conclusie van dupliek slechts summierlijk haar standpunt heeft herhaald.
4.11. Het bovenstaande betekent dat de vorderingen van Staten en Van Raalte in beginsel voor toewijzing gereed liggen, alsmede dat de subsidiair aan de vorderingen ten grondslag gelegde inbreuk op het auteursrecht van Staten en Van Raalte geen bespreking meer behoeft.
Sub I Het gevorderde verbod
4.12. Staten en Van Raalte hebben niet weersproken dat de inbreuk door [gedaagde] op hun modelrecht uitsluitend bestaat uit de levering van 280 voeten aan Herva BVBA en dat [gedaagde] niet beschikt over een voorraad van deze voeten. Dit brengt mee dat de vordering sub I voor zover die inhoudt dat [gedaagde] met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis de inbreuk op het model van Staten en Van Raalte dient te staken, wegens een gebrek aan belang zal worden afgewezen. De vordering zal voor het overige wel worden toegewezen nu de rechtbank met de inbreuk op het modelrecht in 2009 daarbij voldoende belang aanwezig acht. De gevorderde dwangsom zal tevens worden toegestaan, met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd.
Sub II Proceskosten ex artikel 1019h Rv
4.13. Staten en Van Raalte vorderen voorts proceskosten ex artikel 1019h Rv ad
€ 8.031, 27, die zij hebben onderbouwd aan de hand van tijdig ingediende kostenoverzichten. De rechtbank stelt vast dat de juistheid van de gevorderde kosten als zodanig niet is weersproken en dat [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in beginsel deze kosten zal moeten dragen.
4.14. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de kosten niet billijk zijn vanwege het ontbreken van procesbelang van Staten en Van Raalte in deze procedure, vanwege de gebrekkige draagkracht van [gedaagde], de beperkte omvang van de inbreuk en het ontbreken van toerekenbaarheid aan de zijde van [gedaagde].
De rechtbank overweegt daarover als volgt. Bij de vaststelling van de kosten volgt de rechtbank de zogenaamde Indicatietarieven IE-zaken, die inhoud geven aan de billijkheid van artikel 14 Richtlijn 2004/48 en artikel 1019h Rv. Deze indicatietarieven hanteren als maximumtarief voor de categorie ‘eenvoudige bodemzaak met repliek, dupliek en/of pleidooi’, waartoe de onderhavige zaak behoort, een bedrag van € 10.000,-. Nu de door Staten en Van Raalte gevorderde kosten binnen dit maximum vallen, ziet de rechtbank in de door [gedaagde] genoemde argumenten geen aanleiding om af te wijken van de Indicatietarieven IE-zaken. De gevorderde kosten zijn daarmee toewijsbaar. De in dit verband gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen.
Sub III de kosten van dit geding
4.15. De verschotten begroot de rechtbank op een bedrag van € 237,25, - (€ 158,- aan griffierechten en € 79,25 aan explootkosten). De vordering terzake de nakosten is eveneens voor toewijzing vatbaar in die zin dat de hoogte van deze kosten volgens het liquidatietarief kan worden begroot op € 131,- zonder betekening, vermeerderd met € 68,- in geval van betekening. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal worden toegewezen als hierna vermeld.
1. beveelt [gedaagde] met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis iedere inbreuk in de Benelux op het Benelux model van Staten en Van Raalte, geregistreerd onder inschrijvingsnummer 31440-00, gestaakt te houden en bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag of gedeelte van een dag waarmee zij hiermee in strijd handelt een onmiddellijk opeisbare boete aan Staten en Van Raalte verbeurt ter grootte van € 10.000,- tot een maximum van € 100.000,- ,
2. veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de redelijke en evenredige (proces)kosten ex art. 1019h Rv, ad € 8.031,27 excl. BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de dag van de uitspraak van dit vonnis tot de dag der volledige betaling,
3. veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de kosten van dit geding tot op heden begroot op € 237,25, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,- zonder betekening, dan wel ad € 199,- in het geval van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan [gedaagde] tot de dag der volledige betaling,
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2010.