ECLI:NL:RBASS:2011:BR0706

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
83756 / HA ZA 10-943
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schikking en boetebepaling in burenruzie over perceelgebruik

In deze zaak, die voor de Rechtbank Assen is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de naleving van een bijzondere bepaling in een leveringsakte. Eiser, eigenaar van het perceel [straatnaam] 5, heeft een geschil met gedaagde, eigenaar van het aangrenzende perceel [straatnaam] 4. De bijzondere bepaling in de akte verbiedt gedaagde om op een gedeelte van zijn perceel te bouwen of een paardenbox te plaatsen, en verplicht hem om deze bepaling ook op eventuele gebruikers van de grond op te leggen. Eiser vordert een boete van € 100.000,00 omdat gedaagde zich niet aan deze bepaling zou hebben gehouden door met een dochter, gezeten op een paard, rondjes te rijden op het verboden gedeelte van zijn perceel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen eerder een schikking hebben getroffen, neergelegd in een proces-verbaal van comparitie. Eiser stelt dat gedaagde de schikking niet is nagekomen, maar de rechtbank oordeelt dat de mededelingen van de rechter tijdens de comparitie niet de inhoud van de schikking bepalen. De rechtbank concludeert dat er geen basis is voor de vordering tot betaling van de boete, omdat de schikking niet inhoudt dat gedaagde de boete verbeurt bij het niet naleven van de afspraken. De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die worden begroot op € 3.422,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 83756 / HA ZA 10-943
Vonnis van 15 juni 2011
in de zaak van
1. [Eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.G. Besling,
tegen
1. [Gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. C.Th. Schouwenburg.
Partijen worden hierna, steeds in enkelvoud, [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 februari 2011;
- het proces-verbaal van comparitie van 31 mei 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De rechtbank zal bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de navolgende feiten die tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist, vaststaan.
2.2. [eiser] is eigenaar van het perceel [straatnaam] 5 te [woonplaats]. [gedaagde] is eigenaar van het perceel [straatnaam] 4 te [woonplaats]. Partijen zijn buren, hun percelen grenzen aan elkaar.
2.3. In de akte waarmee [gedaagde] voornoemd perceel geleverd heeft gekregen is ten gunste van [eiser], die eertijds eigenaar was van het perceel [straatnaam] 4 te [woonplaats] en dat perceel heeft verkocht, een bijzondere bepaling neergelegd. Die bepaling luidt, voor zover van belang:
1. Zolang verkoper juridisch eigenaar is van het perceel [straatnaam] 5 te [woonplaats] is het koper niet toegestaan om het gedeelte, zoals gearceerd bij benadering is aangegeven op de aan deze akte, door de comparanten en mij notaris voor "gezien" gewaarmerkte tekening, te bebouwen of een paardenbox te plaatsen.
2. Tevens is koper verplicht voormelde bepaling op te leggen op eventuele gebruikers van de grond.
3. Indien koper verzuimt aan één of meer bepalingen te voldoen zoals hiervoor omschreven, dan verbeurt hij een direct opeisbare boete van honderdduizend euro (€ 100.000,00) ten behoeve van verkoper, ongeacht het recht van verkoper op aanvullende schadevergoeding, welke boete opeisbaar is door het enkele feit van overtreding.
2.4. Tussen partijen is op enig moment een geschil ontstaan over de mogelijke
schending van de bijzondere bepaling. Dit heeft geleid tot een procedure bij deze
rechtbank. Partijen hebben die procedure geschikt. Wat zij daartoe zijn overeengekomen is
neergelegd in het proces-verbaal van comparitie van 10 februari 2010. In dat proces-verbaal
is neergelegd, voor zover van belang:
5. Partijen [gedaagde] en [gedaagde sub 2] verplichten zich, zolang het bepaalde onder 1 van de bijzondere bepaling van de akte van levering eigendom van 18 augustus 2006 geldt, ertoe om niet met de paarden in het voormelde omheinde gearceerde gedeelte "rondjes te rijden".
2.5. Op en/of omstreeks 4 april 2010 heeft [gedaagde] met een dochter, gezeten op een paard, rondjes gereden in het proces-verbaal bedoelde omheinde gedeelte.
3. Het geschil
3.1. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten vordert [eiser], verkort weergegeven, hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 100.000,00 vermeerderd met rente en kosten. Daartoe stelt [eiser], samengevat weergegeven, dat [gedaagde] zich niet aan de in het proces-verbaal neergelegde schikking heeft gehouden, zodat aan [eiser] opnieuw een beroep toekomt op de bijzondere bepaling in de leveringsakte en [gedaagde] de in die akte neergelegde boete verschuldigd is.
3.2. Het verweer van [gedaagde] strekt tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vordering dan wel matiging van de boete, een en ander met veroordeling van [eiser] in de werkelijke kosten van deze procedure.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover die stellingen van belang zijn, bij de beoordeling ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven, om het volgende. [eiser] heeft een boerderijwoning met grond verkocht aan de rechtsvoorganger van [gedaagde]. Een aangrenzend perceel heeft [eiser] behouden. Met het oog op de nog daarop te bouwen woning heeft [eiser] een bijzondere bepaling in de leveringsakte opgenomen die er kennelijk toe strekt - zo moet de rechtbank bij gebreke van een door partijen gegeven toelichting uit de stukken opmaken - dat [eiser] op het door hem behouden perceel vanuit een nog voor hem te bouwen woning van een blijvend vrij uitzicht zal kunnen genieten en hij geen last kan krijgen van stof en zand of iets dergelijks. De bijzondere bepaling is als kettingbeding terechtgekomen in de akte waarmee [gedaagde] het perceel grond heeft verworven waar de beperkingen betrekking op hebben. Dit brengt met zich dat het [gedaagde] niet is toegestaan om op een gedeelte van zijn perceel te bouwen of daarop een paardenbox te plaatsen. Tussen partijen is op enig moment een geschil ontstaan over een mogelijke schending van de bijzondere bepaling. Partijen hebben daarover geprocedeerd en hebben ter comparitie een schikking getroffen. Uit het proces-verbaal waarin die schikking is neergelegd, blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] op een gedeelte van zijn perceel niet te paard rondjes mag rijden. De vordering waarmee deze procedure is ingeleid, strekt te komen tot incasso van de in de leveringsakte opgenomen boete op grond van schending van wat partijen ter comparitie zijn overeengekomen.
4.2. Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank in deze procedure te beoordelen of [gedaagde] de in de leveringsakte opgenomen boete moet betalen omdat hij in strijd met wat ter comparitie is overeengekomen, samen met een dochter, beiden gezeten te paard, rondjes heeft gereden op dat deel van zijn perceel waar hem dat op grond van de ter comparitie getroffen schikking niet is toegestaan.
4.3. Gegeven de grondslag die [eiser] aan zijn vordering geeft, rijst de vraag waarom schending van de ter comparitie getroffen schikking met zich brengt dat een boete uit de leveringsakte wordt verbeurd. Gesteld noch overigens kan blijken dat partijen ter comparitie een boetebeding zijn overeengekomen. Gesteld noch overigens kan blijken dat uit wat partijen bij het treffen van de schikking over en weer hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen mochten afleiden, het er voor moet worden gehouden dat de bijzondere bepaling - die uitsluitend betrekking heeft op het bebouwen van het perceel al dan niet met een paardenbox - ook betrekking heeft op het te paard rondjes rijden. Aldus biedt de vordering geen enkele steun aan de gedachte dat ook het gezeten te paard rijden van rondjes leidt tot het verbeuren van enige boete.
4.4. Het voorgaande is ter comparitie aan [eiser] voorgehouden, die - zo blijkt het proces-verbaal dat van de comparitie is opgemaakt - ter nadere toelichting op de vordering vervolgens heeft aangevoerd:
Rechter [X] heeft op de vorige zitting gezegd dat we konden terugkomen als de vaststellingsovereenkomst niet werd nagekomen en dat de boete zou herleven. Vandaar dat wij hier nu weer zijn.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat uit het proces-verbaal van wat [eiser] als de "vorige zitting" duidt, niet blijkt van enige mededeling van de rechter. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat als die mededeling wel zou zijn gedaan, dit [eiser] niet zou kunnen baten. Een dergelijke mededeling bepaalt niet de inhoud van de schikking die partijen met elkaar hebben getroffen. Dat zou alleen anders kunnen zijn als die mededeling ten tijde van het tot stand komen van de schikking door partijen in hun onderhandelingen is betrokken, zodanig dat [eiser] op grond van een verklaring of gedraging van [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat bij het niet naleven van de Schikking hij de in de leveringsakte opgenomen boete zou verbeuren. Daaromtrent is door [eiser] niets gesteld.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden op de gebruikelijke wijze begroot. De vraag of er termen zijn om tot een veroordeling in de werkelijke kosten te komen zoals [gedaagde] wil, kan de rechtbank onbeantwoord laten. Een specificatie van wat die werkelijke kosten zijn heeft [gedaagde] niet gegeven. De kostenveroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat [gedaagde] daarom niet heeft verzocht. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 580,00
- salaris advocaat € 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 3.422,00
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af,
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op
€ 3.422,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.