RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 327598 \ EJ VERZ 11-5184
beschikking van de kantonrechter van 23 november 2011
De stichting Stichting Vanboeijen,
die woonplaats kiest in Groningen,
verzoekster,
gemachtigde: mr. G. Ham,
[Werknemer],
die woont in [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. J.A. van 't Slot.
Partijen worden hierna Vanboeijen en [werknemer] genoemd.
Het procesverloop
In haar op 12 oktober 2011 ter griffie van de rechtbank ingekomen verzoekschrift, verzoekt Vanboeijen de kantonrechter de tussen haar en [werknemer] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden.
In zijn op 3 november 2011 ter griffie van de rechtbank ingekomen verweerschrift, refereert [werknemer] zich aan dat verzoek en verzoekt [werknemer] de kantonrechter hem een vergoeding toe te kennen bij de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst.
Op 9 november 2011 is de zaak ter zitting behandeld.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat de beschikking vandaag wordt gegeven.
De feiten
Bij de beoordeling van het verzoek kan de kantonrechter uitgaan van de navolgende feiten en omstandigheden.
Sinds 1 januari 2001 is [werknemer] in dienst bij Vanboeijen in de functie van begeleider dagbesteding / ambulant begeleider, tegen een bruto maandsalaris van € 2.421,23 vermeerderd met 8% vakantietoeslag en 6,25% eindejaarsuitkering. [werknemer] is thans 42 jaar oud.
Een tweetal (vrouwelijke) collega's van [werknemer] hebben geklaagd over grensoverschrijdend gedrag van [werknemer]. Vanboeijen heeft in die klachten aanleiding gevonden om [werknemer] een schriftelijke waarschuwing te geven, [werknemer] over te plaatsen naar een andere locatie en [werknemer] een verbetertraject op te leggen. [werknemer] heeft besloten aan dat verbetertraject niet mee te werken.
De standpunten van partijen
Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten stelt Vanboeijen, samengevat weergegeven, dat beëindiging van het dienstverband met [werknemer] wat haar betreft aanvankelijk niet aan de orde was, maar onafwendbaar werd toen [werknemer] uiteindelijk besloot om niet mee te werken aan het eerder wel overeengekomen en door Vanboeijen ook noodzakelijk geachte verbetertraject. Volgens Vanboeijen ontstond daardoor een impasse en Vanboeijen vindt dat [werknemer] daarvan een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat zijn arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een vergoeding, per 1 november 2011 moet worden ontbonden.
[werknemer] refereert zich aan de verzochte ontbinding. [werknemer] voert tegen het verzoek aan dat hij zich niet grensoverschrijdend heeft gedragen, zodat in zijn ogen de schriftelijke waarschuwing ten onrechte is gegeven. Hij voert verder aan, samengevat weergegeven, dat hem op grond van een klacht van feitelijk één collega, niet alleen een waarschuwing is gegeven, maar hij ook werd verbannen van zijn werkplek en hem een verbetertraject werd opgelegd. [werknemer] stelt dat daarvoor in redelijkheid geen noodzaak bestond. [werknemer] plaatst de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen bovendien in een andere context dan Vanboeijen. [werknemer] zoekt een verklaring voor de opstelling van Vanboeijen in een door Vanboeijen beoogde reorganisatie. [werknemer] stelt dat hem op grond van het gevoerde verweer een vergoeding toekomt, gebaseerd op c=1,75 en daarom ter grootte van € 44.196,74.
De beoordeling
Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven, om het volgende. Sinds 1 januari 2001 werkt [werknemer] als begeleider dagbesteding / ambulant begeleider bij Vanboeijen, dit tot in december 2010 tot tevredenheid van zowel Vanboeijen als [werknemer]. Dit verandert als met het oog op een door Vanboeijen beoogde reorganisatie van het restaurant waar [werknemer] feitelijk werkt met twee vrouwelijke collega's van [werknemer] wordt gesproken. Vanboeijen ervaart dat beide vrouwelijke collega's ernstige problemen hebben met de manier waarop zij door [werknemer] worden bejegend. Vanboeijen vindt dat [werknemer] zich ten opzichte van beide vrouwelijke collega's regelmatig schuldig heeft gemaakt aan wat Vanboeijen "grensoverschrijdend" gedrag noemt.
Om die reden krijgt [werknemer] een schriftelijke waarschuwing. Vanboeijen ervaart dat verdere samenwerking tussen één van de beide vrouwelijke collega's en [werknemer] niet meer mogelijk is, zodat voor [werknemer] een andere werkplek wordt gezocht en gevonden. Vanboeijen ziet in het door Vanboeijen ervaren grensoverschrijdende gedrag van [werknemer] bovendien aanleiding een verbetertraject aan [werknemer] op te leggen. Het geven van de schriftelijke waarschuwing, de wijziging van de locatie waar [werknemer] werkt en het opleggen van een verbetertraject, ontspruiten aan de opvatting van Vanboeijen dat vaststaat dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag.
[werknemer] verzet zich van aanvang af tegen de aanname door Vanboeijen dat sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Uit de door hem - ook op de schriftelijke waarschuwing - gegeven reacties volgt dat [werknemer] zich niet herkent in de kritiek op zijn functioneren en de beschrijving van wat door Vanboeijen wordt geduid als grensoverschrijdend gedrag. Het is om die reden dat [werknemer] uiteindelijk besluit niet mee te werken aan een overeengekomen verbetertraject. Uit zijn op die beslissing ter zitting gegeven toelichting begrijpt de kantonrechter dat [werknemer] het zo heeft ervaren dat het meewerken aan een verbetertraject neerkomt op een erkenning van het door Vanboeijen gestelde grensoverschrijdende gedrag. Dit heeft geleid tot de impasse waarop Vanboeijen het verzoek tot ontbinding grondt. Het geschil tussen partijen spitst zich daarbij toe op de vraag of die ontbinding al dan niet zonder toekenning van een vergoeding moet plaatsvinden.
De kantonrechter stelt bij de boordeling van het geschil voorop dat Vanboeijen op een wijze en in een mate waarin dat van haar als werkgeefster mag worden gevergd, signalen van twee vrouwelijke collega's van [werknemer] heeft opgepakt dat sprake zou zijn van grensoverschrijdend gedrag en die signalen heeft onderzocht.
De als grensoverschrijdend te duiden incidenten worden beschreven in een door de beide vrouwelijke collega's ondertekend en op 23 december 2010 gedateerd verslag. Daarin is opgenomen, voor zover van belang:
Voorbeelden:
• Collega 2: Haar man wordt het komende jaar behandeld met Prednison. Een reactie van [werknemer] is "dan wordt hij heel dik, vind je hem nog wel aantrekkelijk en wil je nog wel naast hem slapen?"
• Collega 2: Naar aanleiding van het 3e huwelijk onlangs van haar vader wordt door [werknemer] gezegd dat hij haar ook een type vindt om snel vreemd te gaan en dat het bewezen is dat vreemdgaan in je bloed zit.
• Collega 2: Heeft een glutenallergie maar volgens [werknemer] heeft ze anorexia. Dit heeft hij gedurende een bepaalde periode dagelijks tegen haar gezegd.
• Hij lijkt erg geïnteresseerd te zijn in vrouwenzaken zoals menstruatie(problemen). Tijdens zwangerschappen van beide vrouwelijke collega's lijkt hij erg geïnteresseerd te zijn in de melkproductie en wil graag adviezen geven over het belang van borstvoeding. Hij heeft bij collega 2 gevraagd of en hoe vaak ze seks had tijdens haar zwangerschap. Dit heeft bij beide collega's schaamte opgeroepen, zij hebben zich hierover erg ongemakkelijk gevoeld. Daarnaast lijkt hij het erg druk te hebben met het zwanger raken van mensen en dit kan leiden tot ongemakkelijke situaties. Collega's hebben zich wel eens zeer ongemakkelijk gevoeld omdat hij deze opmerkingen ook maakt wanneer hij buffet draait en bijv. in situaties waarin mensen geen kinderen kunnen krijgen.
• Deze voorbeelden worden overigens door meerdere vrouwelijke collega's aangegeven (ook collega's van andere groepen).
• Een collega heeft een tijd terug uit de lectuurmand van het Restaurant tijdschriften gehaald waarin veel blote vrouwen stonden. Hoe deze in de mand terecht gekomen zijn is niet duidelijk. [werknemer] vond het niet nodig om deze tijdschriften te verwijderen. Gezien het feit dat de collega het niet gepast vond dat cliënten dit soort lectuur op hun werk lezen heeft ze de tijdschriften verwijderd. Toen ze vervolgens op haar werk kwam had [werknemer] de archiefkast beplakt met blote vrouwen.
• Directe collega's ervaren geen respect en waardering van hem. Het lijkt hierbij vooral om vrouwelijke collega's te gaan. In de samenwerking ervaren zijn collega's weinig tot geen waardering van initiatieven en ideeën en krijgen veelvuldig kritiek en hij lijkt het altijd beter te weten.
• Collega's ervaren vaak nare grapjes en pesterige opmerkingen wanneer zij hem aanspreken op zijn gedrag. Mensen ervaren hem als een man met een gebruiksaanwijzing en een enkeling is bang voor zijn reacties. Anderen denken "praat maar lekker"en "weet je wel wat je zegt".
[werknemer], zo blijkt uit aan het verzoekschrift gehechte brief van zijn hand, weerspreekt niet dat de in de hiervoor weergegeven voorbeelden op de werkvloer met collega's zijn besproken. In die brief plaatst [werknemer] de gegeven voorbeelden in een andere context en wil hij de gegeven voorbeelden nuanceren. Daarmee staat vast dat de in de voorbeelden gegeven onderwerpen op de werkvloer met (vrouwelijke) collega's zijn besproken. Het is voorstelbaar dat (vrouwelijke) collega's er moeite mee hebben om deze onderwerpen op de werkvloer met een collega te bespreken en het is evenzeer voorstelbaar dat dit de samenwerking met [werknemer] moeilijk en problematisch kan maken.
Het ligt daarom voor de hand dat Vanboeijen heeft willen ingrijpen op de wijze waarop zij dat heeft gedaan om een goed werkklimaat voor iedere werknemer te borgen. Zonder nadere toelichting die [werknemer] niet geeft, valt ook niet zonder meer in te zien dat het geven van een schriftelijke waarschuwing en de wijziging van de locatie waarop hij werkt op zichzelf genomen disproportionele maatregelen zijn geweest. De kantonrechter neemt in dit verband mede in overweging dat niet blijkt dat aan derden kenbaar is gemaakt dat de wijziging van de plaats van tewerkstelling samenhangt met grensoverschrijdend gedrag. In het licht van de concrete feiten en omstandigheden van het geval kan de kantonrechter bovendien billijken dat Vanboeijen besluit aan [werknemer] een verbetertraject op te leggen. Daarvoor is redengevend dat [werknemer] niet tot het inzicht kan komen dat het bespreken van de vorenbedoelde onderwerpen niet door iedere (vrouwelijke) collega als passend en prettig kan worden ervaren. De kantonrechter kan bovendien billijken dat op het moment dat [werknemer] uiteindelijk besluit om niet mee te werken aan het eerder wel overeengekomen verbetertraject, Vanboeijen geen andere mogelijkheid ziet dan te koersen op een ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[werknemer] ziet kennelijk ook geen mogelijkheden meer om het dienstverband bij Vanboeijen voort te zetten; hij heeft zich gerefereerd aan de verzochte ontbinding. De kantonrechter zal daarom de arbeidsovereenkomst ontbinden met ingang van de hierna in het dictum te geven datum. De kantonrechter heeft zich er daarbij van vergewist dat het verzoek tot ontbinding geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
Gelet op wat daarover in het verzoekschrift wordt gesteld en het daarop gerichte verweer, staat de kantonrechter voor de vraag of er termen zijn om al dan niet een vergoeding aan [werknemer] toe te kennen.
De kantonrechter is van oordeel dat wat Vanboeijen aan haar verzoek tot ontbinding ten grondslag legt weliswaar de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan dragen, maar niet dat geen vergoeding aan [werknemer] wordt toegekend. Dat oordeel grondt de kantonrechter op de navolgende feiten en omstandigheden.
Uit de behandeling ter zitting is het de kantonrechter gebleken dat de omstandigheid dat Vanboeijen zonder meer wilde uitgaan van de juistheid van de hiervoor gegeven voorbeelden en dat [werknemer] zich daartegen van aanvang af heeft verzet. [werknemer], zoals hiervoor weergegeven, heeft erkend dat de in de voorbeelden weergegeven onderwerpen door hem met zijn collega's zijn besproken, maar niet op de wijze of in de context die in de voorbeelden is gegeven. Dit heeft er toe geleid dat partijen zich vervolgens hebben ingegraven in min of meer een stellingenoorlog over de vraag of de gegeven voorbeelden wel of niet kloppen. Dit is mede aan Vanboeijen toe te rekenen. Vanboeijen had immers kunnen volstaan met de constatering dat twee vrouwelijke collega's hebben geklaagd over grensoverschrijdend gedrag van [werknemer]. Daarin kon voldoende grond worden gevonden om de maatregelen te nemen die Vanboeijen passend en geboden achtte, waaronder begrepen het aan [werknemer] opgelegde verbetertraject. Er is echter tussen partijen een patstelling ontstaan, doordat zij het er niet over eens konden worden of de door Vanboeijen gegeven voorbeelden van grensoverschrijdend gedrag zich nu wel of juist niet hebben voorgedaan. Daardoor zag [werknemer] het meewerken aan een verbetertraject als een erkenning van de juistheid van de gegeven voorbeelden. Het is naar het oordeel van de kantonrechter begrijpelijk dat onder zodanige omstandigheden geen draagvlak bij een werknemer kan worden gevonden voor een verbetertraject. Het kan daarom [werknemer] niet in overwegende mate worden verweten dat de verhouding tussen partijen verstoord is geraakt. De kantonrechter kent [werknemer] daarom een vergoeding toe, die hij met inachtneming van de eerder in deze beschikking gegeven informatie over het dienstverband berekent aan de hand van de zogeheten kantonrechtersformule, waarbij wordt uitgegaan van negen gewogen dienstjaren, zodat de vergoeding € 25.005,25 bruto bedraagt.
Vanboeijen heeft ontbinding zonder toekenning van een vergoeding verzocht en de kantonrechter wil in weerwil van dat verzoek wel een vergoeding toekennen. Daarom zal Vanboeijen een termijn van twee weken worden gegeven om haar verzoek in te trekken.
Aldus zal de kantonrechter beslissen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 8 december 2011, onder toekenning van voornoemde vergoeding, tenzij Vanboeijen het ontbindingsverzoek uiterlijk op 7 december 2011 intrekt.
In de omstandigheid dat geen van partijen in overwegende mate in het ongelijk wordt gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van partijen zijn of haar eigen kosten draagt.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 8 december 2011, tenzij het ontbindingsverzoek voor na te noemen datum wordt ingetrokken,
kent aan [werknemer] ten laste van Vanboeijen ter gelegenheid van die ontbinding een vergoeding toe ter grootte van € 25.005,25 bruto,
bepaalt dat Vanboeijen tot uiterlijk 7 december 2011 het ontbindingsverzoek kan intrekken,
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door de kantonrechter mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2011.
typ: 216/BRT
coll: