ECLI:NL:RBASS:2012:2084

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
85361 / HA ZA 11-171
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vergoeding en verdeling vennootschapsvermogen tussen vennoten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Assen is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser en gedaagden, die vennoten zijn in een vennootschap onder firma. De eiser vordert een vergoeding van € 9.000,00 en de mogelijkheid om zijn voormalige cliënten te bedienen zonder dat gedaagden hem daarbij in de weg staan. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken waarin gedaagden zijn opgedragen bewijs te leveren van een overeengekomen vaste vergoeding. Gedaagden hebben bewijs bijgebracht, waaronder getuigenverklaringen en schriftelijke stukken, waaruit blijkt dat partijen een vaste vergoeding van € 2.500,00 per maand zijn overeengekomen voor het jaar 2008, die stilzwijgend is voortgezet in 2009. De rechtbank oordeelt dat de schriftelijke bewijsstukken de verklaring van gedaagde voldoende geloofwaardig maken.

In reconventie vorderen gedaagden betaling van een bedrag van € 61.925,00 op grond van overbedeling en ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank wijst deze vordering af, omdat gedaagden onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangedragen om hun vordering te onderbouwen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de vordering van eiser in conventie gedeeltelijk wordt toegewezen, terwijl de vordering in reconventie wordt afgewezen. De kosten van de procedure worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ASSEN

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 85361 / HA ZA 11-171
Vonnis van 2 mei 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende en kantoorhoudende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.H.J. van der Maas te Haren,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
alsmede haar vennoten:
2.
[gedaagde],
wonende te [plaats],
3.
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.F. Dirkzwager.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 november 2011, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 maart 2012;
  • de overigens ingebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

Inleiding

2.1.
In het tussenvonnis van 2 november 2011 is [gedaagden] opgedragen feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt, kort samengevat, dat partijen een vaste vergoeding zijn overeengekomen. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis iedere verdere beslissing aangehouden.
2.2.
[gedaagden] hebben vervolgens bewijs bijgebracht. Thans staat te beoordelen of [gedaagden] in het bewijs zijn geslaagd.
2.3.
De rechtbank zal thans bovendien de overige tussen partijen opgekomen geschilpunten behandelen.
Het bijgebrachte bewijs
2.4.
De heer [gedaagde], vennoot van [gedaagden], verklaart als getuige, voor zover van belang:
Ik heb eind 2007 met [eiser] afspraken gemaakt. (...) We hebben toen afgesproken dat hij een inkomen zou hebben dat gelijk is aan de loonkosten vermeerderd met de werkgeverslasten in 2007. De loonkosten vermeerderd met de werkgeverslasten bedroegen in 2007 € 30.000,-. Dit betekent dat [eiser] recht zou hebben op een aandeel ter grootte van € 2.500,- per maand in 2008.
Ik verwijs in dit verband graag naar een e-mailbericht dat [eiser] aan mij zond op 22 september 2010. (...) Volgens mij kunt u in dat e-mailbericht lezen dat [eiser] mij de gemaakte afspraken bevestigt.
Naar aanleiding van vragen van mr. Dirkzwager:
U vraagt waarom ik graag wilde dat op voorhand bankafschriften, grootboekkaarten, jaarrekeningen en een salarisspecificatie aan de rechtbank zijn worden toegestuurd. (..)
Ik vind de salarisspecificatie van belang, omdat daaruit blijkt welk salaris aan [eiser] werd betaald in 2007.
De bankafschriften en de grootboekkaarten laten de onttrekkingen zien ten behoeve van [eiser] en tonen mijns inziens aan dat feitelijk in 2008 en 2009 onttrekkingen zijn gedaan ter grootte van de volgens mij overeengekomen vaste vergoeding.
Ook zijn de jaarrekeningen van belang. Die laten zien dat in de jaren 2007 en 2008 een vergelijkbaar resultaat is behaald, ondanks de toetreding van [eiser] als vennoot in 2008.
(...)
Naar aanleiding van vragen van mr. Van der Maas:
Voor het jaar 2009 zijn met [eiser] geen concrete afspraken gemaakt. De betalingen in 2009 zijn voortgezet op de wijze zoals die plaatsvonden in 2008.
2.5.
Ter aanvulling op deze verklaring is schriftelijk bewijs bijgebracht. Dat bewijs betreft een e-mailbericht dat [eiser] op 22 september 2010 aan [gedaagde] zond. [eiser] schrijft. Dat e-mailbericht luidt, voor zover van belang:
(...) In januari 2008 hebben we mondelinge afspraken gemaakt (...).
In mijn beleving hebben we afgesproken dat mijn arbeidsvergoeding gelijk zou zijn aan de loonkosten (werkgeverslasten). Dit zou dan rond de EUR 30.000,- zijn. Daarnaast is er ook gezegd dat dit niet het enige bedrag zou zijn en dat ik ook nog een deel van de restantwinst tegemoet kon zien. Een concreet bedrag is niet genoemd, maar ik kan leven met een bedrag van 10% x EUR 30.000 = EUR 3.000,-.
2.6.
Ook zijn ter onderbouwing van de omvang van de loonkosten en werkgeverslasten, het feitelijk aan [eiser] betaalde loon en de overige betalingen aan [eiser], stavende bewijsstukken in het geding gebracht in de vorm van bankafschriften, grootboekkaarten, jaarrekeningen en een salarisspecificatie.
De waardering van het bijgebrachte bewijs
2.7.
De verklaring van [gedaagde] onderbouwt de door [gedaagden] gestelde afspraken met [eiser]. De rechtbank kent echter geen doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring van [gedaagde]. Daarvoor is redengevend dat [gedaagde] partijgetuige is, zodat zijn verklaring alleen bewijs in het voordeel van [gedaagden] oplevert als sprake is van aanvulling van onvolledig bewijs. Het komt er daarbij op aan of er aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat het de verklaring van [gedaagde] als partijgetuige voldoende geloofwaardig maakt.
2.8.
Dat aanvullende bewijs is bijgebracht met het e-mailbericht van [eiser] van
22 september 2010, de salarisspecificatie van [eiser], de bankafschriften, de grootboekkaarten en de jaarrekeningen. Deze bescheiden, in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd met de verklaring die [gedaagde] als getuige heeft afgelegd, bevestigen dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] in 2008 een inkomen zou ontvangen dat gelijk is aan de loonkosten vermeerderd met de werkgeverslasten in 2007 ad € 30.000,00. Dit komt neer op de gestelde vergoeding ter grootte van € 2.500,00 per maand.
2.9.
Uit het bijgebrachte schriftelijke bewijs kan verder worden afgeleid dat de betalingen in 2009 op dezelfde wijze zijn voortgezet. Bovendien kan uit de jaarstukken het aan [eiser] toekomende kapitaal voor 2010 worden afgeleid.
2.10.
De rechtbank oordeelt dat de schriftelijke bewijsstukken zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten bevatten dat zij de verklaring van [gedaagde] voldoende geloofwaardig maken. Zij komt tot dat oordeel omdat de hiervoor geduide bescheiden los en onafhankelijk van elkaar met een uiteenlopend doel in een lange periode van tijd tot stand zijn gekomen en toch aansluiten op de inhoud van de gestelde afspraken.
2.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er van moet worden uitgegaan dat partijen voor 2008 een vaste vergoeding van € 2.500,00 per maand zijn overeengekomen en dat deze afspraak (stilzwijgend) is voortgezet in 2009. Uit wat de rechtbank in haar tussenvonnis van 2 november 2011 heeft overwogen volgt dat zij niet aanneemt dat voor het jaar 2010 ook kan worden uitgegaan van een vaste vergoeding.
2.12.
De rechtbank constateert dat in lijn met wat zij overweegt in rov. 2.11 de jaarstukken zijn ingericht, zodat het aandeel van [eiser] in het kapitaal van de vennootschap uit de door [gedaagde] & [eiser] geproduceerde jaarstukken kan worden afgeleid.
2.13.
[gedaagden] hebben in dit verband bij antwoord onder randnummer 22 gesteld dat - uitgaande van het hiervoor ook besproken e-mailbericht van [eiser] en het daarin neergelegde vaste winstaandeel - volgens de jaarstukken [eiser] per saldo een aandeel in het kapitaal toekomt ter grootte van € 9.000,00. In zoverre zal de rechtbank de vordering van [eiser] toewijzen.
2.14.
Hieraan doet niet af dat [eiser] stelt dat hij recht heeft op een groter winstaandeel dan in de conceptstukken is opgenomen en het eindvermogen daarom per saldo veel hoger is dan € 9.000,00. [eiser] stelt dit wel, maar hij onderbouwt zijn stelling niet met feiten of omstandigheden die zicht geven op een andere vaststelling van wat aan [eiser] toekomt dan een vaststelling aan de hand van wat de jaarstukken laten zien. De rechtbank neemt in dit verband mede in overweging dat [eiser] evenmin stelt dat de jaarstukken (op grond van de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen of de inhoud ervan) zodanig ondanig ondeugdelijk zijn dat zij in redelijkheid niet kunnen worden gebruikt bij de vaststelling van de kapitaalspositie van [eiser].
2.15.
De gevorderde vergoeding van wettelijke (handels-)rente zal de rechtbank afwijzen. De vordering tot uitkering van het kapitaal staat in een onlosmakelijk verband met de verdeling van het vennootschapvermogen. Dit brengt met zich dat eerst thans vast komt te staan waar [eiser] per saldo recht op heeft. [gedaagden] kunnen daarom nog niet in verzuim zijn gekomen, zodat geen recht bestaat op vergoeding van rente.
Overige geschilpunten
2.16.
In de inleidende dagvaarding vordert [eiser] naast betaling van het toekomende kapitaal, veroordeling van [gedaagden] om te gehengen en te gedogen dat [eiser] zijn eigen (voormalige) cliënten (van de VOF) met een jaaromzet van € 75.000,00 à
€ 100.000,00 bedient, zonder dat gedaagden hem daarbij iets in de weg leggen. [eiser] vordert bovendien, samengevat weergegeven, dat de rechtbank het vennootschapsvermogen verdeelt door het actief dat resteert na uitkering van zijn kapitaal toe te delen aan [gedaagden] onder de verplichting om de passiva van de vennootschap voor hun rekening te nemen en [eiser] te vrijwaren voor aanspraken van de schuldeisers van de vennootschap.
2.17.
In reconventie vorderen [gedaagden] betaling van [eiser] van een bedrag ter grootte van € 61.925,00 op grond van overbedeling, althans uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking, althans uit hoofde van onverschuldigde betaling.
2.18.
Ten aanzien van deze geschilpunten overweegt de rechtbank als volgt.
2.19.
De hiervoor weergegeven vorderingen van [eiser] worden door
[gedaagden] niet bestreden. De rechtbank zal daarom de door [eiser] gevorderde wijze van verdeling vaststellen.
2.20.
In dat verband staat de rechtbank voor de vraag of met de op die wijze tot stand te brengen verdeling een overbedeling plaatsvindt tot de door [gedaagden] gestelde omvang.
2.21.
[gedaagden] onderbouwen de omvang van hun vordering onder randnummer 26 van de conclusie van eis in reconventie als volgt:
Gezien het vorengaande hebben eiser van [eiser] te vorderen:
* te veel ontvangen bij uittreding € 51.684
* omzetverlies door afboeken werkzaamheden € 7.485
* vergoeding fiscale boetes € 1.019
* vergoeding te laat aangevraagde toeslagen € 982
* overige vergoedingen€ 755
Totaal van [eiser] te vorderen € 61.925
2.22.
Daarmee geven [gedaagde] & [eiser] geen zicht op feiten of omstandigheden waaruit volgt dat het vennootschapvermogen bij de door [eiser] gevorderde, door [gedaagden] niet weersproken en door de rechtbank thans vast te stellen wijze van verdeling leidt tot een overbedeling. Uit de op deze posten in conventie en in reconventie gegeven toelichting volgt dat [gedaagden] de opvatting zijn toegedaan dat tussen partijen uiteenlopende afspraken zijn gemaakt die al dan niet door [eiser] zijn geschonden en dat bij een vordering tot nakoming van die afspraken dan wel bij een vordering op grond van het tekortschieten van [eiser] recht geven op een vergoeding tot het beloop van het in reconventie gevorderde bedrag. Daarmee wordt geen grondslag gegeven die een vordering uit hoofde van overbedeling kan schragen.
2.23.
De rechtbank overweegt in dit verband dat aldus sprake is van nalatigheid om te voldoen aan de, mede op grond van artikel 3:185 BW te stellen eis dat een partij de rechter voldoende gegevens verschaft om de vordering (gegrond op overbedeling) te kunnen beoordelen (vgl. HR 10 juli 2009, NJ 2009, 358).
2.24.
De rechtbank neemt verder in overweging dat zij, zonder nadere toelichting of onderbouwing die [gedaagden] niet geven, niet kan inzien hoe ten aanzien van de hiervoor genoemde posten sprake is of kan zijn van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling.
2.25.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering in reconventie onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de vordering in reconventie om die reden afwijzen.
2.26.
Al het voorgaande leidt tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering in conventie en afwijzing van de vordering in reconventie.
2.27.
De rechtbank zal in conventie [eiser] als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure in conventie veroordelen. De rechtbank zal in reconventie [gedaagden] als de in het ongelijk te stellen partijen in de kosten van de procedure in reconventie veroordelen. De kostenveroordeling in reconventie zal de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad kunnen verklaren, nu dat niet uitdrukkelijk is verzocht.
De kosten
in conventieaan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 588,00
- salaris advocaat
2.235,00(2,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  2.823,00.
De kosten
in reconventieaan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat 670,50 (1,5 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00).
BESLISSING
De rechtbank
in conventie
1. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.000,00 (negenduizend euro),
2. veroordeelt [gedaagden] te gehengen en te gedogen dat [eiser] zijn eigen (voormalige) cliënten (van de VOF) met een jaaromzet van € 75.000,00 à € 100.000,00 bedient zonder dat [gedaagden] hem daarbij iets in de weg leggen,
3. deelt aan [gedaagden] het actief van de vennootschap [gedaagden] Accountancy en belastingadvies VOF, onder de verplichting om het passief van deze vennootschap voor hun rekening te nemen en [eiser] te vrijwaren voor aanspraken van de schuldeisers van de vennootschap,
4. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.823,00,
5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7. wijst de vorderingen af,
8. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 670,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2012.