ECLI:NL:RBASS:2012:BV7415

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
76392 - HA ZA 09-869
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van bomen binnen de maximale afstand van de erfgrens

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Assen, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot de verwijdering van coniferen en fruitbomen die zich binnen twee meter van de erfgrens bevinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bomen zich inderdaad binnen de wettelijke afstand van artikel 5:42 BW bevinden. Gedaagde heeft in zijn verweer niet aangetoond dat de vordering misbruik van recht oplevert of dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn die de strijdigheid met de wettelijke afstand rechtvaardigen. De rechtbank heeft de deskundigenrapporten van het Kadaster en een boomkundige in overweging genomen, die bevestigden dat de bomen zich op ongeoorloofde afstand van de erfgrens bevinden. De rechtbank heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld om de bomen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te verwijderen. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.178,91. Het vonnis is uitgesproken op 25 januari 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 76392 / HA ZA 09-869
Vonnis van 25 januari 2012
in de zaak van
[Eiser,]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.F. Dirkzwager,
tegen
[Gedaagden],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.P.E.M. Pover.
Partijen zullen hierna [eiser] en (in enkelvoud) [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 juni 2010, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- de akte uitlating deskundigenkosten van [gedaagde] van 20 oktober 2010;
- de akte houdende uitlatingen begroting deskundigen van [eiser] van 3 november 2010;
- de beschikking van 24 november 2010;
- het deskundigenbericht van het Kadaster van 13 juni 2011, ter griffie ontvangen op
14 juni 2011;
- het deskundigenbericht van ing. R.A.C. van Dijk van 30 september 2011, ter griffie ontvangen op 10 oktober 2011;
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] van 30 november 2011;
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [eiser] van 14 december 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Het gaat in deze zaak thans nog, samengevat weergegeven, om het volgende. [eiser] vordert een met dwangsommen versterkte veroordeling van [gedaagde] tot verwijdering van coniferen en fruitbomen die zijn geplant binnen twee meter van de erfgrens. Uit wat de rechtbank in haar tussenvonnis van 21 april 2010 heeft overwogen volgt dat [eiser] een daartoe strekkende voorziening kan vorderen als er sprake is van een onrechtmatige situatie.
2.2. Van die onrechtmatige situatie is sprake als [gedaagde] binnen twee meter van het erf van [eiser] bomen en binnen vijftig centimeter heesters of heggen heeft, omdat de in artikel 5:42 BW uitzonderingen die met zich brengen dat dit wel geoorloofd is, door [gedaagde] niet zijn gesteld en ook overigens niet zijn gebleken.
2.3. Omdat de erfgrens en de aard van de beplanting tussen partijen niet vaststond, is in het verdere verloop van de procedure door het kadaster dat daartoe door de rechtbank als deskundige is benoemd, de erfgrens vastgesteld en is door een andere deskundige, een boomkundige, vastgesteld dat de in zijn rapport nader omschreven coniferen en fruitbomen, als bomen dienen te worden beschouwd en dat deze zich geheel bevinden binnen de grens van twee meter van de erfgrens.
2.4. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het deskundigenbericht van de boomkundige en hebben dat gedaan. [gedaagde] heeft in de richting van de deskundige gereageerd. De deskundige heeft de in die reactie gestelde vragen van [gedaagde] beantwoord. Partijen hebben in de vervolgens genomen conclusies geen nadere opmerkingen gemaakt met betrekking tot het deskundigenbericht.
2.5. De rechtbank stelt voorop dat geen van partijen stellingen heeft betrokken waaruit volgt dat het onderzoek van de het kadaster en/of de boomkundige gelet op de wijze waarop het tot stand is gekomen dan wel op grond van de inhoud daarvan zodanig ondeugdelijk zijn dat het in redelijkheid niet in de beoordeling kan worden betrokken. De rechtbank neemt daarom de conclusies van de beide deskundigen over en maakt die tot de hare.
2.6. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank er van heeft uit te gaan dat zich op ongeoorloofde afstand van de erfgrens bomen bevinden. De daarop gerichte vordering tot verwijdering daarvan zal de rechtbank daarom toewijzen. Zij zal dat doen op de wijze als hierna in het dictum wordt bepaald.
2.7. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. [gedaagde] stelt in zijn reactie aan de deskundige de vraag of de bomen of heesters die zich op ongeoorloofde afstand tot de erfgrens bevinden, op enigerlei wijze onrechtmatige hinder veroorzaken. [gedaagde] stelt in dit verband verder dat het van groot belang is dat de rechter ter plaatste deze vraag voor zichzelf beantwoordt. De rechtbank kan [gedaagde] daarin niet volgen. Het verweer van [gedaagde] heeft een beperkt karakter. [gedaagde] volstaat met een betwisting van de door [eiser] betrokken stelling dat zich bomen of heesters op ongeoorloofde afstand van de erfgrens bevinden. Hij heeft tot zijn verweer niet aangevoerd dat de vordering tot verwijdering in de gegeven omstandigheden misbruik van recht oplevert en hij heeft hij tot zijn verweer evenmin zicht gegeven op feiten of omstandigheden op grond waarvan mogelijk zou kunnen worden geoorloofd dat de bomen en heesters weliswaar op een te korte afstand van de erfgrens staan, maar dat dat onder de gegeven omstandigheden niet ongeoorloofd is. Voor zover [gedaagde] in zijn processtukken aanvoert dat sprake is van misbruik van recht doet hij dat uitsluitend ter onderbouwing van de door hem betrokken stelling dat [eiser] mediation had moeten proberen om het geschil tussen partijen op te lossen. Aldus heeft [gedaagde] de rechtsstrijd tussen partijen beperkt tot de beantwoording van de vraag of zich op ongeoorloofde afstand van de erfgrens bomen en heesters bevinden.
2.8. De hiervoor gestelde vraag is met de beide deskundigenberichten thans bevestigend beantwoord en moet leiden tot toewijzing van de vordering. Aanleiding om de situatie ter plaatste op te nemen en/of om te komen tot een beoordeling of het onder de gegeven omstandigheden wel van [gedaagde] kan worden gevergd dat één en ander wordt verwijderd, bestaat er gelet op de beperkte omvang van het verweer niet.
2.9. De rechtbank zal niet bepalen dat [gedaagde] dwangsommen verbeurt als hij de bomen niet verwijdert. Daarvoor is redengevend dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] een uitspraak van de rechter naast zich neerlegt. De rechtbank wijst om deze reden ook de vordering af die er toe strekt [eiser] te machtigen om op kosten van Bouwknecht een en ander te verwijden.
2.10. De rechtbank zal [gedaagde] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure veroordelen, waaronder begrepen de kosten van de deskundigenonderzoeken.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 89,31
- griffierecht 262,00
- deskundigen 1.471,60
- salaris advocaat 1.356,00 (3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 3.178,91.
BESLISSING
De rechtbank
1. veroordeelt [gedaagde] om de coniferen en fruitbomen die binnen de in de wet genoemde minimumafstand van de erfgrens zijn geplant binnen veertien dagen nadat dit vonnis aan hem is betekend te verwijderen en verwijderd te houden,
2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.178,91,
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.(