RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 317821 \ CV EXPL 11-3709
vonnis van de kantonrechter van 10 april 2012
[Werkneemster],
die woonplaats kiest in Zwolle,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.E. Jeekel,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., en
2. de naamloze vennootschap N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij,
die woonplaats kiezen in Amsterdam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. C.J.M. Molenaar.
Partijen worden hierna [werkneemster], [werkgeefster] en Bovemij genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 september 2011;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 17 januari 2012;
- de akte van [werkneemster] van 14 februari 2012;
- de antwoordakte van [werkgeefster] van 13 maart 2012.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag het vonnis wordt uitgesproken.
Om organisatorische redenen wijst een andere rechter dit vonnis dan de rechter ten overstaan van wie op 22 november 2010 getuigen zijn gehoord.
De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
In de periode die aanvangt in 1981 en die eindigt in 1993 heeft [werkneemster] op grond van een arbeidsovereenkomst bij [werkgeefster] gewerkt als administratief medewerkster. [werkgeefster] betreft - onder meer - een garagebedrijf met een werkplaats waar auto's werden gerepareerd. In die werkplaats is in de jaren dat [werkneemster] bij [werkgeefster] in dienst was, gewerkt met asbesthoudende materialen.
In januari 2008 is bij [werkneemster] de diagnose maligne mesothelioom gesteld.
Mesothelioom is een vorm van kanker die door onbeschermd werken met asbest kan ontstaan. Voor het ontstaan van de ziekte is een kortdurende blootstelling aan relatief lage concentraties van asbestvezels voldoende.
Op 14 maart 2009 stelt [werkneemster] [werkgeefster] aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg van haar ziekte lijdt. [werkgeefster] en haar AVB-verzekeraar, Bovemij, wijzen iedere aansprakelijkheid af.
De vordering en het verweer
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten vordert [werkneemster], verkort weergegeven, dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [werkgeefster] toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht ex art. 7:658 lid 1 BW en om die reden schadeplichtig is. Ook vordert [werkneemster] een hoofdelijke veroordeling van [werkgeefster] en Bovemij tot betaling van een voorschot op haar schade ad € 55.000,-- vermeerderd met rente en proceskosten, inclusief nakosten. Daartoe stelt [werkneemster], samengevat weergegeven, dat zij tijdens haar dienstverband bij [werkgeefster] is blootgesteld aan asbest. De monteurs werkten met asbesthoudende materialen zoals remvoeringen, remschijven en koppelingsplaten. Deze materialen werden hoofdzakelijk schoongemaakt met perslucht, waardoor er asbesthoudende stoffen vrijkwamen. [werkneemster] stelt dat zij regelmatig op de werkplaats kwam en dat [werkgeefster] heeft verzuimd de benodigde maatregelen te treffen ter voorkoming van gezondheidsschade bij haar werknemers. Volgens [werkneemster] waren er geen deugdelijke afzuiginstallaties en droegen de medewerkers geen beschermende kleding of mondkapjes. [werkneemster] stelt dat het oorzakelijk verband tussen de ziekte en de werkzaamheden bij [werkgeefster] daarmee is gegeven.
Het verweer van [werkgeefster] en Bovemij strekt, verkort weergegeven, tot niet-ontvankelijkheid van [werkneemster], althans afwijzing van haar vorderingen en veroordeling van [werkneemster] in de proceskosten. Daartoe stellen [werkgeefster] en Bovemij, samengevat weergegeven, dat er geen sprake is van een causaal verband tussen de ziekte van [werkneemster] en de werkzaamheden bij [werkgeefster]. Er kan geen relevante blootstelling aan asbest hebben plaatsgevonden gelet op de werkzaamheden van [werkneemster] op kantoor en haar beperkte contact met de werkplaats. Bovendien stelt [werkgeefster] dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht ex art. 7:658 lid 1 BW. In de periode dat [werkneemster] werkzaam was werd er al gebruik gemaakt van de zogenoemde 'natte reinigingsmethode' om remmen en remvoeringen schoon te maken, zodat [werkneemster] niet geconfronteerd kan zijn met ronddwarrelende stofdeeltjes. Ook valt niet uit te sluiten dat [werkneemster] bij een vorige werkgever dan wel tijdens privé werkzaamheden is blootgesteld aan asbest.
De beoordeling
Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om het volgende. [werkneemster] kan als administratief werkster van het garagebedrijf van [werkgeefster] tijden haar werk zijn blootgesteld aan asbestvezels en als gevolg daarvan mesothelioom hebben ontwikkeld. [werkneemster] gaat van dat oorzakelijk verband uit en houdt [werkgeefster] aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg van haar ziekte lijdt. [werkneemster] grondt de aansprakelijkheid van [werkgeefster] in een tekortschieten van de wettelijke verplichting die art. 7:658 BW volgens [werkneemster] in het leven roept om te zorgen dat zij tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden geen schade lijdt. Ten aanzien van de in dit verband tussen partijen opgekomen geschilpunten overweegt de kantonrechter als volgt.
[werkneemster] die haar vordering grondt op art. 7:658 BW, moet stellen en bij betwisting zo nodig bewijzen dat zij schade heeft geleden in de uitvoering van haar werkzaamheden en dat er sprake is van een causaal verband tussen haar schade en haar werkzaamheden. [werkneemster] stelt dat zij bij bezoeken aan de werkplaats is blootgesteld aan asbestvezels en dat zij daardoor mesothelioom heeft ontwikkeld. Het daartegen gerichte verweer komt hierop neer dat [werkgeefster] stelt dat geen begin van bewijs is geleverd dat de ziekte van [werkneemster] onomstotelijk voortvloeit uit de werkomstandigheden, omdat er maar een beperkt contact met de werkplaats heeft bestaan zodat geen relevante blootstelling kan hebben plaatsvonden.
Met haar verweer geeft [werkgeefster] in de eerste plaats blijk van een onjuiste rechtsopvatting en wel voor zover zij aanvoert dat voor het aannemen van een oorzakelijk verband tussen de schade en de uitvoering van werkzaamheden bewijs zou moeten worden geleverd dat de ziekte onomstotelijk het gevolg is van werkomstandigheden. Uit de rechtspraak volgt dat een werknemer die een werkgever aansprakelijk houdt voor de schade die hij lijdt als gevolg van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, kan volstaan met het stellen en bij betwisting zonodig bewijzen dat hij gedurende de uitvoering van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan gevaarlijke stoffen en dat hij lijdt aan een ziekte of gezondheidsklachten die door die blootstelling kunnen zijn veroorzaakt (vgl. HR 23 juni 2006, LJN AW6166, HR 16 mei 2008, LJN BC7683 en HR 8 juni 2011, LJN BQ3514).
[werkgeefster] betwist niet de door [werkneemster] gestelde blootstelling aan asbest. Gelijktijdig miskent [werkgeefster] dat naar thans geldende wetenschappelijke inzichten ook een geringe blootstelling aan asbestvezels mesothelioom als gevolg kan hebben.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het verweer gericht tegen het gestelde causale verband voor zover feitelijk juist, juridisch niet relevant en voor zover juridisch relevant, feitelijk niet juist is. Aldus ontbreekt in het verweer van [werkgeefster] een toereikende betwisting van het door [werkneemster] gestelde causale verband tussen de gestelde schade en de door [werkneemster] bij [werkgeefster] uitgevoerde werkzaamheden.
Voor die schade is [werkgeefster] (mede) aansprakelijk, tenzij zij slaagt in het bewijs van de door haar betrokken stellingen dat zij haar zorgplicht is nagekomen, dan wel dat de schade ook zou zijn ontstaan wanneer zij haar zorgplicht wel zou zijn nagekomen. De kantonrechter zal een hierop toegesneden bewijsopdracht geven.
De kantonrechter houdt in afwachting van de bewijslevering iedere verdere beslissing aan.
De beslissing
De kantonrechter
draagt [werkgeefster] op feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat zij haar zorgplicht is nagekomen, althans dat de schade ook zou zijn ontstaan wanneer zij haar zorgplicht zou zijn nagekomen,
bepaalt dat [werkgeefster] zich op de rolzitting van 8 mei 2012 schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe zij het bewijs wil leveren;
bepaalt dat, als [werkgeefster] bewijs wil leveren met schriftelijke stukken, zij deze stukken op de hiervoor genoemde rolzitting over moet leggen;
bepaalt dat [werkgeefster], als zij bewijs door getuigen wil leveren, de naam en woonplaats van de te horen getuigen moet opgeven met de verhinderdata voor een periode van 12 weken van haarzelf, haar gemachtigde en de getuigen en zo mogelijk van de tegenpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.R. Tromp en in tegenwoordigheid van mr. A. Hut, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 april 2012.