ECLI:NL:RBBRE:2005:AU2756
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van aftrekbeperkingen en bijtelling privégebruik auto in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 2 september 2005, staat de aftrekbeperking van artikel 3.17, lid 1, letter c van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) centraal, evenals de bijtelling voor privégebruik van een auto zoals geregeld in artikel 3.20 van dezelfde wet. De eiser, vertegenwoordigd door drs. [M.], had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag die was opgelegd door de Belastingdienst, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 38.434,=. De rechtbank oordeelt dat de beperking van artikel 3.17, lid 1, letter c enkel betrekking heeft op kale huurlasten en niet op andere huisvestingskosten die in de jaarrekening zijn opgenomen. Dit betekent dat de overige huisvestingskosten volledig in aftrek kunnen worden gebracht als ondernemingskosten.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de bijtelling voor privégebruik van de bestelauto terecht is toegepast. De eiser had niet overtuigend aangetoond dat de bestelauto uitsluitend voor zakelijke doeleinden werd gebruikt, aangezien er geen bewijs was geleverd dat er minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden mee was gereden. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, herroept het primaire besluit en stelt de belastingaanslag vast op € 35.520,=. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 322,= worden vastgesteld, en moet het betaalde griffierecht van € 37,= worden vergoed.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 september 2005 en biedt inzicht in de interpretatie van de relevante artikelen van de Wet IB 2001, waarbij de rechtbank de parlementaire geschiedenis als leidraad heeft genomen voor haar oordeel. De rechtbank benadrukt dat de wetgever de aftrekbeperkingen heeft bedoeld voor kale huurlasten en dat de bijtelling voor privégebruik van een auto niet kan worden ontweken zonder overtuigend bewijs van het tegendeel.