ECLI:NL:RBBRE:2005:AU2759
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van onderlinge verhoudingen in inkomstenbelasting bij aangifte
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 2 september 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. Eiser, die gehuwd was en wiens echtgenoot op 29 mei 2003 is overleden, had bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde aanslag, waarin een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 22.689,= was opgenomen. Eiser stelde dat deze aanslag onterecht was, omdat het inkomen uit aanmerkelijk belang niet in haar aangifte was opgenomen.
De rechtbank oordeelde dat er een actieve handeling vereist was voor een herziening van de gekozen onderlinge verhoudingen op grond van artikel 2.17, lid 3 van de Wet IB 2001. Eiser en haar echtgenoot hadden bij aangifte gekozen voor een volkomen verdeling van de inkomsten uit aanmerkelijk belang, maar deze keuze was nooit expliciet herzien. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van artikel 2.17, lid 4, ten eerste van de Wet IB 2001 niet aan de orde was, omdat de keuze van eiser en haar echtgenoot niet was herzien.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, herroept de belastingaanslag en stelde deze nader vast op nihil. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 322,= en werd gelast dat het door eiser betaalde griffierecht van € 37,= werd vergoed. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. L. Abbing-van Kleef, en is openbaar uitgesproken.