ECLI:NL:RBBRE:2005:AU8093

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/978
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet aantonen nultarief omzetbelasting bij uitvoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 17 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de oplegging van een vergrijpboete van 25% van de nageheven omzetbelasting aan eiser. De boete was opgelegd omdat eiser, een autobedrijf, het nultarief bij uitvoer van voertuigen niet kon aantonen met de vereiste boeken en bescheiden. Eiser had enkel interne documenten overgelegd, zoals facturen en RDW-formulieren, maar geen uitvoerdocumenten of andere bewijsstukken die de toepassing van het nultarief konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat eiser grove schuld had, omdat hij niet de nodige zorgvuldigheid in acht had genomen bij het aantonen van het nultarief. Eiser had zich beroepen op adviezen van deskundigen, maar de rechtbank vond dat hij niet voldoende had aangetoond dat hij op deze adviezen had vertrouwd. De rechtbank concludeerde dat de boete niet in wanverhouding stond tot de ernst van het vergrijp en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gemaakt en is ondertekend door de rechter, mr. A.J. Kromhout, in aanwezigheid van de griffier, mr. L. Abbing-van Kleef.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/978
Uitspraakdatum: 17 oktober 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser].,
gevestigd en kantoorhoudende
te [woonplaats eiser], eiser,
gemachtigde [gemachtigde eiser],
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde verweerder]
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 11 februari 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 opgelegde boete door middel van de beschikking, met nummer 099.19.958.F.01.2501.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2005.
Partijen zijn daar verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
2. Gronden
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de vergrijpboete ad € 21.785,= terecht is opgelegd. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
2.2. Eiser is primair van mening dat de in geschil zijnde boete onterecht is opgelegd, aangezien hij weliswaar onjuist, maar niet verwijtbaar heeft gehandeld en de boete derhalve verminderd moet worden naar nihil. Eiser stelt dat hij zich heeft laten informeren door VWE (Bureau voor voertuigdocumentatie en informatie), een organisatie die zich bezighoudt met het verzorgen van de voor export benodigde documenten, en door de meer algemene kanalen (accountant, collega-garagbedrijven, e.d.). Eiser overlegt hiertoe ter zitting, met toestemming van verweerder, een verklaring van [naam A] verbonden aan VWE waarin deze opmerkt dat eiser in het verleden steeds heeft aangenomen dat de door hem verzamelde bewijsstukken voldoende waren voor het aantonen van het nultarief voor de omzetbelasting. Voorts overlegt eiser een brief van zijn voormalig intern administrateur [naam administrateur], waarin deze opmerkt dat het nultarief zijns inziens voldoende aannemelijk kan worden gemaakt aan de hand van de binnen het bedrijf aanwezige documenten.
Eiser is subsidiair van mening dat de boete in wanverhouding staat tot de ernst van de feiten en omstandigheden en om die reden moet worden gematigd.
2.3. Toepassing van het nultarief bij uitvoer dient op grond van artikel 12, lid 1 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 te blijken uit boeken en bescheiden. Vast staat dat eiser het nultarief heeft toegepast, zonder dat hij beschikte over uitvoerdocumenten, vervoersdocumenten, dan wel op andere wijze uit boeken en bescheiden kon aantonen dat de voertuigen hetzij zijn vervoerd naar een andere lidstaat alwaar zij zijn onderworpen aan de heffing van belasting hetzij het grondgebied van de Europese Gemeenschap hebben verlaten. Eiser heeft immers slechts interne documenten overgelegd, zijnde facturen op naam van de buitenlandse afnemer en RDW-formulieren voor afmelding van het kenteken in het kentekenregister.
2.4. Mede gezien het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 1997, BNB 1997/258 dient niet voorbij gegaan te worden aan eisers verweren die de grondslag voor de opgelegde boete vormen. De rechtbank heeft desondanks het aanbod van eiser om ter zitting alsnog facturen, uitvoerverklaringen van de RDW, vrijwaringsbewijzen en paspoorten van de kopers over te leggen als zijnde tardief gepasseerd, nu eiser deze stukken niet bij zijn beroepschrift of tijdig voor de zitting heeft overgelegd, hoewel hij vanaf de ontvangst van het rapport van het boekenonderzoek, gedagtekend 13 maart 2004, wist of kon weten dat deze stukken van belang waren voor de vaststelling van de boete. De rechtbank is derhalve met verweerder van oordeel dat gelet op het bepaalde in artikel 8:58 van de Awb de stukken te laat zijn aangeboden en verweerder in zijn procespositie wordt geschaad indien de rechtbank de stukken in dit stadium van de procedure als bewijs zou accepteren.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder grove schuld heeft bewezen nu vast staat dat eiser de toepassing van het nultarief niet aan de hand van de vereiste boeken en bescheiden heeft aangetoond. Door slechts op basis van de in punt 2.3. genoemde interne stukken het nultarief te onderbouwen heeft eiser dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Met betrekking tot eisers stelling dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij zijn handelswijze heeft afgestemd op adviezen van derden is de rechtbank van oordeel dat van een bedrijf in de autobranche redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij zich op de hoogte stelt van de belastingwetgeving op het gebied van de uitvoer van auto’s danwel daarbij de hulp in roept van deskundigen op dat gebied. Weliswaar heeft eiser gesteld dat hij deskundigen heeft ingeschakeld en dat hij er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat hij over voldoende bewijsstukken voor de toepassing van het nultarief zou beschikken echter daarvan is niets gebleken. De door eiser overgelegde verklaring van [naam A] geeft namelijk juist niet aan dat eiser is afgegaan op het advies van VWE en de brief van [naam administrateur] van 21 december 2003 geeft evenmin aan dat eiser is afgegaan op een deskundigenoordeel.
2.6. De rechtbank volgt het uitgangspunt van verweerder dat bij grove schuld een boete van 25% van de nageheven omzetbelasting passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat de boete niet in wanverhouding staat tot de ernst van het vergrijp, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet de boete te matigen.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J. Kromhout. De beslissing is op 17 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L. Abbing-van Kleef, griffier.
De uitspraak is enkel door het lid van de voormelde kamer ondertekend aangezien de griffier is verhinderd te ondertekenen.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.